• No results found

AA Ars Aequi AAL Ars Aequi Libri

AB Administratiefrechtelijke Beslissingen A-G advocaat-generaal

ABRvS Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AGRvS Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State AJ Actualité juridique

AJDA Actualité juridique, droit administratif amvb algemene maatregel van bestuur appl.no. application number

ARRvS Afdeling rechtspraak van de Raad van State A&V Aansprakelijkheid & Verzekering

AV&S Aansprakelijkheid, Verzekering en Schade Awb Algemene wet bestuursrecht

Bestuurswet. Bestuurswetenschappen BJu Boom Juridische uitgevers BR Bouwrecht

B&W Burgemeester & Wethouders BW (oud) Burgerlijk Wetboek van 1838 BW Burgerlijk Wetboek (nieuw) CAA Cour administrative d’appel

CBB College van Beroep voor het bedrijfsleven CC Conseil constitutionnel

CE Conseil d’Etat

CE, Ass. Conseil d’Etat, assemblée du contentieux CE, Sect. Conseil d’Etat, section du contentieux C-G Commissaire de gouvernement Cie Compagnie

CJEG Les cahiers juridiques de l’électricité et du gaz CLP Current Legal Problems

CLR Comparative law review CMLR Common Market Law Review

Cne Commune D. Le recueil Dalloz DA Droit administratif DD Delikt en Delinkwent Diss. Dissertatie Dle demoiselle Dpt. département

eds. editors

ECRM Europese Commissie voor de rechten van de mens EG Europese Gemeenschap

EHRLR European Human Rights Law Review

EHRM Europees Hof voor de rechten van de mens ELR European Law Review

EPL European Public Law ETL European Tort Law EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens GJ Gezondheidszorg Jurisprudentie

Gst. Gemeentestem

GvEA Gerecht van Eerste Aanleg Gw Grondwet

GWD Gezondheids- en welzijnswet voor dieren Gww Grondwaterwet

HR Hoge Raad

HRLJ Human Rights Law Journal

HvJ EG Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen IJLI International Journal of Legal Information

JA Jurisprudentie Aansprakelijkheid JB Jurisprudentie Bestuursrecht JCP La semaine juridique

JOM Jurisprudentie Omgevingsrecht

Jur. Jurisprudentie van de Europese Gemeenschappen KB Koninklijk Besluit

LGDJ Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer

losbl. losbladige M. monsieur M en R Milieu en Recht Mlle mademoiselle Mme madame

MvA memorie van antwoord MvT memorie van toelichting NG Nederlandse Gemeente n.g. niet gepubliceerd NJ Nederlandse Jurisprudentie NJB Nederlands Juristenblad

NJF Nederlandse Jurisprudentie Feitenrechtspraak

NKL Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen in Rijkswaterstaatswerken

NJV Nederlandse Juristen Vereniging NTB Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht NTBR Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht O&A Overheid & Aansprakelijkheid

OSO Onteigening en schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (losbl.)

Lijst van afkortingen XXVII

OUP Oxford University Press

Pb Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen pkb planologische kernbeslissing

PL Public Law Rb Rechtbank

RDP Revue du droit public et de la science politique en France et à l’étranger Rec. Recueil des décisions du Conseil d’Etat

Rec. CC Recueil des décisions du Conseil constitutionnel red. redactie

RFDA Revue française de droit adminstratif RHDI Revue Hellénique du droit international RIDC Revue Internationale de Droit Comparé RM Themis Rechtsgeleerd Magazijn Themis

RMCUE Revue du Marché commun et de l’Union européenne

RNVW 1999 Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 r.o. rechtsoverweging

RTDE Revue trimestrielle du droit européenne Rv Wetboek van burgerlijke rechtsvordering S Staatsblad

SA Société Anonyme

SAOZ Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken

SEW Sociaal-Economische Wetgeving. Tijdschrift voor Europees en economisch recht Soc. Société Stb. Staatsblad Stcrt Staatscourant Sté Société t. tome TA Tribunal administratif t.a.p. ter aangehaalder plaatse TAR Tijdschrift voor ambtenarenrecht TBR Tijdschrift voor Bouwrecht TC Tribunal des conflits

TvO Tijdschrift voor Openbaar bestuur TVP Tijdschrift voor vergoeding personenschade VAR Vereniging voor Bestuursrecht

VK Verenigd Koninkrijk

VwEU Verdrag inzake de werking van de Europese Unie W Weekblad voor het recht

Wet Arob Wet Administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen WPNR Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie

WRO Wet op de Ruimtelijke Ordening Wro Wet op de ruimtelijke ordening

WTS Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen W.v.h.r. Weekblad van het Recht

1 Inleiding

1.1 INLEIDING

De klassieke leer wil dat er drie elementen nodig zijn om een ander aansprake-lijk te houden: schade, een onrechtmatige daad en een causaal verband. In de loop van de twintigste eeuw is echter in steeds meer gevallen waarin geen sprake was van onrechtmatigheid, toch aansprakelijkheid aanvaard. Dat ons recht behoefte zou hebben aan de erkenning van vormen van aansprakelijkheid zonder onrechtmatigheid, had Paul Scholten in zijn proefschrift

Schadevergoe-ding buiten overeenkomst en onrechtmatige daad uit 1899 reeds voorspeld. Destijds

was de opvatting gemeengoed dat alleen bij schuld een schadevergoedingsver-bintenis kon bestaan. Scholten meende echter dat ‘[e]en schadevergoeding in vele gevallen behoort te worden uitgekeerd, ook door hem, die geen schuld had [en] dat het zeker is, dat die gevallen in de toekomst met talrijke behoren te worden vermeerderd.’1 Zijn voorspelling is uitgekomen; voor de meest uiteenlopende schadeoorzaken (de exploitatie van spoorlijnen, verkeersongeluk-ken, rampen, beroepsziekten) zijn vormen van aansprakelijkheid in het leven geroepen waarvoor schuld niet langer vereist was. In de bundel Honderd jaar

billijkheid, gewijd aan het proefschrift van Scholten, stellen de redacteuren zelfs

dat schadevergoeding bij rechtmatige daad zich als hét thema van de 21eeeuw lijkt te profileren.2

In de overheidsaansprakelijkheid heeft zich een vergelijkbare ontwikkeling voltrokken. Onrechtmatigheid was ook hier van oudsher (en is nog steeds) de primaire voorwaarde voor aansprakelijkheid, maar de overheid heeft zich in de loop van de twintigste eeuw veelvuldig opgesteld als ‘superverzekeraar’ voor de schade van haar onderdanen zonder dat sprake was van onrechtmatig-heid. Bij rampen werden op ad hoc-basis geregeld fondsen in het leven geroe-pen; tegenwoordig kan op een ramp de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (1998) worden toegepast. Ook zijn permanente voorzieningen in het leven geroepen, zoals het Schadefonds Geweldsmisdrijven (1976). Al veel eerder echter waren sporen te herkennen van het fenomeen dat in dit boek centraal staat: de aansprakelijkheid van de overheid voor haar eigen rechtmatige daden. Het bekendste voorbeeld, de regeling voor

schadever-1 Scholten 1899, p. 151.

goeding bij onteigening, werd in de tweede helft van de negentiende eeuw gevolgd door wetten waarin bij het opleggen van gedoogplichten een recht op schadevergoeding bestond. Ook in andere gevallen werd een recht op schadevergoeding erkend, zoals wanneer land onder water werd gezet om de vijand op afstand te houden. Anno 1925 nam de Nijmeegse hoogleraar Van der Grinten een duidelijke tendens waar waarbij de wetgever in steeds meer gevallen overging tot het creëren van een recht op schadevergoeding voor rechtmatig overheidsoptreden.3 Deze tendens heeft zich nadien doorgezet. Het calvinistische adagium ‘niet klagen, maar dragen’4maakte zo in de loop van de twintigste eeuw steeds vaker plaats voor het uitgangspunt ‘pech moet weg’.5

Het recht op schadevergoeding bij rechtmatig overheidsoptreden heeft zich vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw langs verschillende lijnen ontwik-keld. In baanbrekende rechtspraak uit de jaren veertig en vijftig gaf de Hoge Raad aan het leerstuk een impuls door ook in gevallen waarin geen wettelijke aanspraak op schadevergoeding bestond, toch tot een aansprakelijkheid van de overheid te komen door een creatieve interpretatie van art. 1401BW(oud). De daarbij gevolgde redenering vertoonde grote overeenkomsten met de redenering op grond waarvan de Afdeling rechtspraak van de Raad van State begin jaren tachtig een aansprakelijkheid aanvaardde op grond van het wille-keurverbod in de bekende Paul Krugerbrug-rechtspraak. Deze rechtspraak vertoonde op haar beurt duidelijke sporen van de vaste formule op grond waarvan de formele wetgever sinds halverwege de jaren vijftig een recht op schadevergoeding erkende: indien iemand een schade lijdt die ‘redelijkerwijs’ niet te zijnen laste behoort te blijven, heeft hij volgens deze formule aanspraak op een ‘naar billijkheid te bepalen schadevergoeding’. In de loop van de jaren tachtig is men gaan spreken van een recht op ‘nadeelcompensatie’.6

Het overgrote deel van de literatuur is het er altijd over eens geweest dat – wat er ook zij van de veelsoortige procedurele wegen waarlangs compensatie kan worden verkregen – de rechtsgrond voor nadeelcompensatie vooral moet worden gezocht in het rechtsbeginsel ‘égalité devant les charges publiques’, de gelijkheid voor de publieke lasten. Dit beginsel is afkomstig uit Frankrijk. De hoogste Franse bestuursrechter, de Conseil d’Etat, erkende het al in 1923 als buitenwettelijke rechtsgrond voor schadevergoeding ten gevolge van besluiten. Het égalitébeginsel verlangt, kort gezegd, dat de lasten die het gevolg zijn van overheidshandelen in het algemeen belang, niet ten laste van een toevallige burger komen, maar door de gemeenschap worden gedragen.

3 Van der Grinten 1925, p. 152. 4 Huls 1999, p. 93.

5 Damen 1996.

6 Als term geïntroduceerd door Winter 1985, maar zie reeds Van der Gouwe 1973, p. 825: ‘Men zou m.i. verkeerd oordelen als men van mening zou zijn dat slechts dan een juiste nadelencompensatie plaats vindt als de wet daaromtrent voorschriften inhoudt.’

Hoofdstuk 1 3

Als een burger in vergelijking met andere burgers een onevenredig zwaar nadeel draagt, dan is de overheid gehouden dit nadeel te compenseren.

Al in de jaren twintig en dertig klonken in de Nederlandse literatuur pleidooien om het égalitébeginsel ook hier te erkennen. Toen eenmaal in steeds meer gevallen een recht op nadeelcompensatie werd erkend, werd dit echter niet gebaseerd op het égalitébeginsel, maar op andere grondslagen, zoals het verbod van willekeur,7 de beginselen van behoorlijk bestuur8 en het even-redigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb.9 In de literatuur is de heersende mening echter altijd geweest dat het égalitébeginsel in elk geval een van de belangrijke normerende principes is op grond waarvan de overheid tot nadeel-compensatie gehouden kan zijn.10

Sinds de jaren negentig is de égalité in de rechtspraak een steeds duidelijker rol gaan spelen. Naar algemeen wordt aangenomen paste de Hoge Raad het égalitébeginsel in het klassieke Leffers-arrest uit 1991 impliciet toe. In de parle-mentaire stukken bij de Algemene wet bestuursrecht werd de égalité expliciet genoemd als grondslag voor nadeelcompensatie.11Van groot belang was ook de jurisprudentie van de bestuursrechter inzake het zelfstandig schadebesluit. In de Beurskens-uitspraak overwoog de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat bij schade tengevolge van rechtmatig overheidsoptreden het publiekrechtelijk rechtsgevolg van beslissingen over schadevergoeding voortvloeit uit het:

“(…) mede aan art. 3:4 lid 2 Awb ten grondslag liggende algemene rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques’, op grond waarvan bestuursorganen zijn gehouden tot compensatie van onevenredige – buiten het maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade als gevolg van een op de behartiging van het openbaar belang gerichte optreden”.12

In deze uitspraak wees de Afdeling het égalitébeginsel dus aan als publiekrech-telijke grondslag voor ‘zelfstandige’ nadeelcompensatiebesluiten. Ook formu-leerde zij twee maatstaven die van belang zijn bij de invulling van het begrip ‘onevenredig nadeel’: er dient sprake te zijn van een abnormale (‘buiten het maatschappelijk risico vallende’) en speciale (‘op een beperkte groep burgers of instelling drukkende’) last. In het arrest Staat/Lavrijsen uit 2001 volgde de

7 ARRvS 12 januari 1982, AB 1982, 299, m.nt. PCEvW (Paul Krugerbrug I) en ARRvS 22 november 1983, AB 1984, 154, m.nt. dP (Paul Krugerbrug II).

8 AGRvS 23 maart 1989, AB 1989, 428, m.nt. PCEvW; ARRvS 8 november 1990, AB 1991, 323, m.nt. JJIV; AGRvS 31 december 1990, AB 1991, 424, m.nt. JJIV.

9 ABRvS 6 mei 1997, AB 1997, 229, m.nt. PvB (Van Vlodrop).

10 Zie de literatuuroverzichten in Holleman 1985 en Van den Berk 1991. 11 PG Awb I, p. 212.

Hoge Raad het voetspoor van de Afdeling door het égalitébeginsel expliciet te erkennen.13

De ontwikkelingen hebben sindsdien niet stilgestaan. De aandacht in de literatuur voor het beginsel is toegenomen. Sinds de jaren negentig komen succesvolle beroepen op het égalitébeginsel in de jurisprudentie steeds vaker voor. De kroon op deze ontwikkeling wordt gevormd door het in 2007 gepre-senteerde Voorontwerp van de Studiegroep Schadevergoeding bij rechtmatige en onrechtmatige overheidsdaad. In dit ontwerp wordt onder meer een voorstel gedaan voor een wettelijke regeling van het nadeelcompensatieleerstuk in de Algemene wet bestuursrecht, gebaseerd op het égalitébeginsel. Indien dit voorontwerp wet wordt, zal het égalitébeginsel in de nabije toekomst een (formeel)wettelijke status krijgen.

1.2 AANLEIDING TOT HET ONDERZOEK

1.2.1 Behoefte aan inzicht in de betekenis en reikwijdte van het égalitébegin-sel

Hoewel het égalitébeginsel een belangrijke rol speelt als rechtsgrondslag voor nadeelcompensatie, is het in Nederland nog niet eerder voorwerp geweest van een promotieonderzoek. Eerdere proefschriften hebben het onderwerp ‘schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen’ wel tot voorwerp van onderzoek gehad, maar richtten zich niet specifiek op het égalitébeginsel.14

Ook konden daarin de ontwikkelingen sinds de jurisprudentie over het zelf-standig schadebesluit niet worden meegenomen. De nadeelcompensatierecht-spraak van de civiele en de bestuursrechter is juist sindsdien in een stroomver-snelling geraakt.

De steeds belangrijker plaats die het leerstuk van de nadeelcompensatie in de rechtspraak inneemt is hand in hand gegaan met een debat in de litera-tuur over de betekenis en de reikwijdte van de égalité. Uit dit debat komt naar voren dat hierover nog weinig duidelijk is.15 In het bestuursrecht is haar gelding tamelijk onomstreden, hoewel zich ook daar soms vragen over de reikwijdte van het égalitébeginsel aandienen.16De onduidelijkheid over de grenzen van de égalité is echter vooral voelbaar in de rechtspraak van de civiele rechter, waar het beginsel een enigszins onrustig bezit is gebleken. Zo past de Hoge Raad de égalité wel toe als de schade door een ‘rechtmatig’

13 HR 30 maart 2001, AB 2001, 412, m.nt. ThGD (Staat/Lavrijsen). 14 Zie Holleman 1985, Te Rijdt 1991 en Van den Berk 1991.

15 Vgl. Van Ravels 2006a, p. 31: ‘Omtrent de reikwijdte van dit beginsel is nog maar weinig bekend.’

16 Zie bijv. de ‘openbaar belang’-jurisprudentie uit 2000 (o.m. ABRvS 9 juni 2000, AB 2001, 222, m.nt. GJ), verlaten met ABRvS 21 december 2005, AB 2006, 252, m.nt. BPMvR.

Hoofdstuk 1 5

besluit wordt veroorzaakt,17maar bij schade door strafvorderlijk overheids-optreden alleen op onschuldige derden18en niet op ex-verdachten.19De pro-blematische afbakening van de égalité blijkt ook goed uit hetTBS-arrest, waarin

de Hoge Raad de égalité evenmin toepasselijk achtte toen eenTBS’er tijdens zijn proefverlof, dat rechtmatig was verleend, schade toebracht aan derden.20

Bij de argumenten die door de Hoge Raad zijn aangedragen om de égalité hier niet op van toepassing te verklaren, zijn in de literatuur kritische kantteke-ningen geplaatst. De daadwerkelijke redenen om het égalitébeginsel wel op de ene, en niet op de andere overheidshandeling toe te passen, lijken niet zelden mede rechtspolitiek van aard. De precieze grenzen van het égalitébegin-sel zijn daarmee in de praktijk tamelijk grillig en onvoorspelbaar.

Deze onduidelijkheid over de reikwijdte van de égalité is onbevredigend. Allereerst komt daardoor de rechtseenheid in het gedrang. HetTBS-arrest laat zien dat de verschillende rechtscolleges niet altijd dezelfde maatstaven hanteren om de reikwijdte van het égalitébeginsel te bepalen, wat de voorspelbaarheid in de toepassing van het beginsel en de rechtseenheid niet ten goede komt.21

Meer inzicht in de reikwijdte van het égalitébeginsel kan er aan bijdragen dat de verschillende rechters die het égalitébeginsel toepassen meer op één lijn komen.

Nader inzicht in het égalitébeginsel is voorts van belang voor de

rechtszeker-heid. Het besluit in de zin van de Awb, van oudsher de primaire bron van

nadeelcompensatieverplichtingen, is al lang niet meer de enige oorzaak die aanleiding is geweest tot een beroep op de égalité.22De sterk uiteenlopende geluiden in de rechtspraak en doctrine over de situaties waarop het égalité-beginsel van toepassing is, tonen echter aan dat wordt geworsteld met de toepassing van de égalité op ‘atypische’ (dat wil zeggen: niet typisch bestuurs-rechtelijke) situaties. Van Maanen spreekt in dit verband van ‘klassieke’ égalité-situaties, ter onderscheiding van andersoortige situaties.23Dit roept de vraag op waarin het ‘eigene’ van de égalité schuilt. Een andere civielrechtelijke auteur, Spier, heeft bij herhaling benadrukt dat die rechtszekerheid thans ver te zoeken is. De aansprakelijkheid op grond van de égalité duidt hij zelfs aan als een ‘juridisch, maatschappelijk en politiek mijnenveld’.24 De situaties

17 HR 18 januari 1991, NJ 1992, 638, m.nt. CJHB (Leffers), HR 20 juni 2003, AB 2004, 84, (Staat/

Harrida).

18 HR 30 maart 2001, AB 2001, 412, m.nt. ThGD (Staat/Lavrijsen). 19 HR 18 november 2005, AB 2006, 57, m.nt. BPMvR.

20 HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430, m.nt. JBMV (TBS).

21 Zo wordt de eis van de voorzienbaarheid van de schade door de overheid niet gehanteerd door de Afdeling, die daarmee afstand lijkt te nemen van de Hoge Raad. Zie ABRvS 28 juni 2006, AB 2007, 20, m.nt. BPMvR.

22 Zie bijv. Rb Den Haag 13 december 2006, JA 2007, 28 (Vuurwerkramp Enschede), HR 30 maart 2001, AB 2001, 412, m.nt. ThGD (Staat/Lavrijsen) en HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430, m.nt. JBMV (TBS).

23 Zie bijv. Van Maanen 2004, p. 325 alsook Engelhard & Van Maanen 2008, p. 89. 24 Spier 2002, p. 34. Vgl. Hartlief 1997, p. 56.

waarin een mogelijk recht op nadeelcompensatie bestaat zijn veelal zo ongelijk-soortig dat we er volgens hem niet veel meer over kunnen zeggen dan dat het aan de rechter is om per geval keuzes te maken.25De vraag is of er maat-staven te vinden zijn die de rechter bij het maken van zijn keuze van dienst kunnen zijn.

Tot slot is ook de verantwoorde besteding van publieke middelen gediend met meer inzicht in de reikwijdte van de égalité. In de huidige rechtscultuur richten burgers en bedrijven zich steeds vaker tot de overheid als zij geconfronteerd worden met schade waaraan enige overheidsbemoeienis ten grondslag ligt.26

Deze tendens is bijvoorbeeld waarneembaar in de discussie over de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de overheid voor falend toezicht.27Ook in het leerstuk van de nadeelcompensatie is er echter sprake van een tendens waarin de égalité steeds vaker en in sterk ongelijksoortige situaties naar voren wordt geschoven. Het perspectief van een te ver uitdijende aansprakelijkheid uit rechtmatige daad is weinig aantrekkelijk, evenmin als dat van een overheid die haar beurs louter op grond van policy-overwegingen gesloten houdt. Gezocht moet worden naar een stelsel waarin de uitgave van publiek geld op een juridisch verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Inzicht in de reikwijdte van de égalité als een van de bouwstenen van de aansprakelijkheid van de overheid is daarvoor een randvoorwaarde.

1.2.2 Behoefte aan inzicht in materiële criteria voor nadeelcompensatie Inzicht in de reikwijdte van de égalité betekent dat ook moet worden bestu-deerd wat de inhoud is van de aan dit beginsel verbonden criteria van een speciale en abnormale last. Een verantwoorde toepassing van de égalité is voor een groot deel afhankelijk van de toepassing van deze criteria. Onmogelijk elk schadeveroorzakend rechtmatig overheidsoptreden kan de overheid tot nadeelcompensatie verplichten. Het is niet voor niets dat de aansprakelijkheid op grond van de égalité een drempelkarakter heeft: alleen schade die ‘speciaal en abnormaal’ is verplicht de overheid tot nadeelcompensatie.

Ook over de betekenis van deze criteria bestaat veel onduidelijkheid. Veel auteurs hebben vraagtekens gesteld bij de bruikbaarheid van het égalitébeginsel als (directe) bron van aansprakelijkheid, omdat deze normen te vaag zouden zijn. Zo meent Van Buuren dat het égalitébeginsel niet concreet genoeg is. Als ‘verschijningsvorm’ van het gelijkheidsbeginsel brengt het met zich dat alleen

25 Zie zijn conclusie bij HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430, m.nt. JBMV (TBS, sub 5.15.3 – 5.17.3). Vgl. Bolt & Spier 1996, p. 267, p. 294.

26 Zie over de deep pockets van de overheid onder meer Vranken 2005, p. 47, Polak e.a. 2008, p. 117-118, 125. Zie ook de Brief van de minister van Justitie inzake de claimcultuur

(Kamer-stukken II 1998/99, 26 630, nr. 1, i.h.b. p. 4 en de reactie van de Kamer (Kamer(Kamer-stukken II 1998/

99, 26 630, nr. 2, i.h.b. p. 5-6). 27 Polak e.a. 2008, p. 117-118, 125.

Hoofdstuk 1 7

een recht op nadeelcompensatie bestaat als een burger in vergelijking met een

andere burger onevenredig zwaar getroffen wordt. Maar steeds rijst de vraag:

met welke anderen moet de gedupeerde of de groep gedupeerden vergeleken worden?28Ook andere auteurs hebben gewezen op de problematische