• No results found

HOOFDSTUK 6 – CONCLUSIE 6.1 Inleiding

6.5 Levenslang toezicht getoetst

Artikel 3 EVRM formuleert een absoluut verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM, valt de zelfstandige maatregel van art. 38z Sr niet onder de begrippen foltering of onmenselijke behandeling. De zelfstandige maatregel levert eveneens geen strijd op met het verbod op

vernederende behandeling of bestraffing. De maatregel is niet bedoeld om aan de betrokkene leed toe te voegen. Voorts kan de rechter de voorwaarden bij de zelfstandige maatregel wijzigen of opheffen. De betrokkene kan daartoe tevens zelf een verzoek doen. Daarnaast kan tegen rechterlijke beslissingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging, verlenging, opheffing of wijziging van de maatregel hoger beroep worden ingesteld. Hiermee wordt gewaarborgd dat de tenuitvoerlegging van de maatregel geschiedt met eerbied voor de betrokkene en rekening wordt gehouden met diens gezondheid en welzijn. Het mogelijk levenslange aspect van de zelfstandige maatregel lijkt op het eerste gezicht in strijd te zijn met het verbod van vernederende behandeling. Het Wetboek van Strafrecht kent echter een periodiek herbeoordelingsmechanisme, waarbij steeds na maximaal vijf jaren wordt getoetst of de maatregel moet worden verlengd. Hiermee wordt aan de betrokkene een perspectief op invrijheidstelling geboden, waardoor de zelfstandige maatregel voldoet aan de eisen die het EHRM stelt aan straffen en maatregelen met een levenslang karakter.

In Guzzardi t. Italië is uitgemaakt dat de oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen in strijd kan komen met art. 5 EVRM. Hierbij zijn factoren zoals de aard, de duur en de gevolgen van de maatregelen alsmede de wijze van het opleggen en tenuitvoerleggen van belang. De zelfstandige maatregel vertoont grote overeenkomsten met de vrijheidsbeperkende maatregelen die aan Guzzardi waren opgelegd. De maatregel biedt immers eveneens de mogelijkheid tot het opleggen van een locatieverbod, contactverbod en meldplicht. In tegenstelling tot de beperkingen die aan Guzzardi waren opgelegd, kent de zelfstandige maatregel geen maximumduur en zijn de voorwaarden die bij de tenuitvoerlegging van de maatregel kunnen worden gesteld niet limitatief. Hierdoor kunnen aan de betrokkene ingrijpendere voorwaarden worden opgelegd dan die aan Guzzardi waren opgelegd. Derhalve zal de oplegging en tenuitvoerlegging van de zelfstandige maatregel in voorkomende gevallen niet voldoen aan de eisen van art. 5 EVRM. Uit het bovenstaande volgt dat het opleggen en tenuitvoerleggen van de zelfstandige maatregel in voorkomende gevallen de toets van art. 5 EVRM niet zal kunnen doorstaan.

De schrapping van de maximumduur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege voldoet daarentegen wel aan de eisen van art. 5 EVRM. Allereerst kan de betrokkene zich gedurende het levenslange toezicht vrijelijk buiten de muren van een TBS- instelling bewegen. Bovendien zijn de voorwaarden die in dit kader aan de betrokkene kunnen worden opgelegd minder verstrekkend dan die aan Guzzardi waren opgelegd. Tenslotte

kunnen de voorwaarden bij de voorwaardelijke beëindiging slechts met instemming van de betrokkene ten uitvoer worden gelegd.

In art. 8 EVRM wordt het recht op een persoonlijke levenssfeer gewaarborgd. Dit recht kan worden beperkt mits wordt voldaan aan de eisen van art. 8, tweede lid, EVRM. De zelfstandige maatregel voldoet aan deze eisen. De maatregel is immers gecodificeerd in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. Bovendien is de Wet behoorlijk gemotiveerd en bekend gemaakt. De maatregel dient voorts meerdere legitieme doelen van art. 8, tweede lid, EVRM, te weten de openbare veiligheid, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en de voorkoming van strafbare feiten. Tot slot voorziet de maatregel in de noodzaak om ernstige misdrijven die gevoelens van onveiligheid veroorzaken zoveel mogelijk terug te dringen en recidive van deze delicten te voorkomen. De maatregel wordt enkel opgelegd indien de feiten en omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven en het Openbaar Ministerie zal de tenuitvoerlegging van de maatregel enkel vorderen indien het recidiverisico dan wel het gedrag van de betrokkene daartoe aanleiding geeft. Tot slot wordt bij het tenuitvoerleggen van de maatregelen rekening gehouden met de persoon van de betrokkene. Het mogelijkerwijs levenslang opleggen van toezicht voldoet aan de eerste twee eisen van art. 8, tweede lid, EVRM. Die mogelijkheid is immers vastgelegd in art. 38j Sr. Voorts heeft het levenslange toezicht als doel de vermindering van recidive van ex- terbeschikkinggestelden.

Geen antwoord kan worden verschaft op de vraag of het schrappen van de maximumduur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege noodzakelijk is geweest. Het langdurig toezicht ziet immers op terbeschikkinggestelden van wie het recidiverisico reëel is. Terbeschikkinggestelden waarvan het recidiverisico reëel is komen echter niet in aanmerking voor de voorwaardelijke beëindiging van hun dwangverpleging. Bovendien heeft geen evaluatie van de Wet tot verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege plaatsgevonden. Middels die evaluatie had kunnen worden bezien of een verdere verruiming of opheffing van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege überhaupt noodzakelijk is geweest.

LITERATUUR

AANGEHAALDE EN GERAADPLEEGDE LITERATUUR Bleichrodt & Vegter 2013

F.W. Bleichrodt & P.C.Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2013. Van Dijk & Van Hoof 1998

P.J. van Dijk & G.J.H. van Hoof, Theory and practice of the European Convention on Human

rights, The Hague: Kluwer Law International 1998.