• No results found

Levenslang toezicht en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing In art 3 EVRM wordt een absoluut verbod op foltering en onmenselijke of vernederende

HOOFDSTUK 5 – DE WET LANGDURIG TOEZICHT, GEDRAGSBEÏNVLOEDING EN VRIJHEIDSBEPERKING GETOETST

5.2 Levenslang toezicht en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing In art 3 EVRM wordt een absoluut verbod op foltering en onmenselijke of vernederende

behandeling of bestraffing geformuleerd. Het artikel vindt toepassing indien sprake is van “a

minimum level of severity”.161 De zelfstandige maatregel van art. 38z Sr kan levenslang ten uitvoer worden gelegd.

Het EHRM heeft verscheidene arresten gewezen op het gebied van het tenuitvoerleggen van levenslange gevangenisstraffen. Reeds op het moment van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf moet aan de levenslanggestrafte een prospect of release worden geboden.162 De straf moet zowel de jure als de facto te eniger tijd kunnen worden verkort.163 Dit betekent dat de nationale wetgeving moet voorzien in wettelijke regeling ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf. Voorts moet in de praktijk daadwerkelijk gebruik worden gemaakt van die regeling. Als geen prospect of release wordt geboden, dan kan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd komen met art. 3 EVRM. De vraag rijst in hoeverre de oplegging van de zelfstandige maatregel van art. 38z Sr in overeenstemming is met art. 3 EVRM.

Het opleggen en levenslang tenuitvoerleggen van de zelfstandige maatregel valt niet onder de categorieën foltering en onmenselijke behandeling of bestraffing. Foltering ziet op de ernstigste vorm van lijden. Het betreft een doelbewuste behandeling, waarbij ernstig en

161 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71, § 162 (Ierland/Verenigd Koninkrijk).

162 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10, § 121-122 (Vinter e.a./Verenigd

Koninkrijk), EHRM 8 juli 2014, nrs. 15018/11 en 61199/12, § 246 (Harakchiev en Tolumov/Bulgarije).

wreedaardig leed wordt toegebracht.164 Een onmenselijke behandeling of bestraffing betreft bijvoorbeeld het toedienen van intens fysieke of psychische pijn gedurende een aantal uren.165 Gelet op de drempel die het EHRM hanteert bij het beoordelen van de vraag of sprake is van foltering of onmenselijke behandeling of bestraffing, is het lijden dat wordt veroorzaakt met het opleggen en levenslang tenuitvoerleggen van de zelfstandige maatregel niet dermate ernstig dat van foltering of onmenselijke behandeling kan worden gesproken.

Resteert het toetsen van de oplegging van de zelfstandige maatregel aan het verbod van vernederende behandeling of bestraffing. In Raninen t. Finland is uitgemaakt dat bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden met de vraag of de behandeling of bestraffing diende ter vernedering van de betrokkene en die behandeling of bestraffing nadelige gevolgen heeft gehad voor diens persoonlijkheid.166 De afwezigheid van een dergelijk doel leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat de behandeling niet vernederend is geweest. Het EHRM heeft echter benadrukt dat het lijden en de vernedering in ieder geval verder moeten gaan dan het onvermijdbare element van lijden en vernedering dat gepaard gaat met een bepaalde vorm van legitieme behandeling of bestraffing.167 Het is goed mogelijk dat de veroordeelde het als vernederend kan ervaren wanneer hem een of meerdere maatregelen voor een lange duur worden opgelegd. Echter, wanneer een maatregel met respect voor de menselijke waardigheid wordt uitgevoerd en rekening wordt gehouden met de gezondheid en het welzijn van de veroordeelde, dan zal een dergelijke maatregel geen vernederende behandeling of bestraffing opleveren in de zin van art. 3 EVRM.168 De zelfstandige maatregel lijkt te voldoen aan voornoemde vereisten. Daarbij is van belang dat de maatregel niet standaard wordt opgelegd. Dat gebeurt slechts wanneer de rechter daartoe, op basis van alle feiten en omstandigheden van het individuele geval, aanleiding ziet.169 Ook het oogmerk van leedtoevoeging ontbreekt bij de zelfstandige maatregel.170 De maatregel is niet bedoeld om de veroordeelde te vernederen of te bestraffen, maar is primair gericht op beveiliging van de samenleving. Voorts kunnen de maatregel van art. 38z Sr en de daarbij gestelde voorwaarden door de rechter

164 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71, § 167 (Ierland/Verenigd Koninkrijk).

165 EHRM 16 december 1999, nr. 24724/94, § 69 (T/Verenigd Koninkrijk),

166 EHRM 16 december 1997, nr. 152/1996/771/972, § 55 (Raninen/Finland).

167 Vande Lanotte & Haeck 2004, p. 148.

168 EHRM 15 juli 2002, nr. 47095/99, § 95 (Kalashnikov/Rusland), EHRM 4 februari 2003, nr. 50901/99, § 50 (Van der Ven/Nederland).

169 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 3, p. 52.

worden gewijzigd of opgeheven.171 Daartoe kan ook de veroordeelde zelf een verzoek doen. Zo kunnen de bij de maatregel gestelde voorwaarden worden aangepast indien de omstandigheden daarom vragen. Tegen rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging, verlenging, opheffing of wijziging van de maatregel kan hoger beroep worden ingesteld.172 Hiermee wordt gewaarborgd dat de tenuitvoerlegging van de maatregel geschiedt met eerbied voor de betrokkene en rekening wordt gehouden met diens gezondheid en welzijn. Het enige obstakel lijkt de mogelijkheid tot een levenslange duur van de zelfstandige maatregel.

Een levenslange gevangenisstraf is ingrijpender van aard dan de levenslange tenuitvoerlegging van de zelfstandige maatregel. Die laatste leidt immers niet tot opsluiting van de betrokkene. Derhalve dient het opleggen en tenuitvoerleggen van een levenslange gevangenisstraf aan zwaardere eisen te voldoen dan de zelfstandige maatregel. Als de zelfstandige maatregel voldoet aan de zwaardere eisen van een levenslange gevangenisstraf, dan zal de zelfstandige maatregel hoogstwaarschijnlijk in overeenstemming zijn met het EVRM. Het mogelijk levenslange aspect van de zelfstandige maatregel lijkt prima facie in strijd te zijn met het verbod van vernederende behandeling. In dit kader kan de vergelijking worden gemaakt met de jurisprudentie van het EHRM op het gebied van de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen. Ingevolge het EHRM dient aan een levenslanggestrafte een perspectief op invrijheidstelling te worden geboden.173 De nationale wetgeving moet voorzien in een wettelijk herbeoordelingsmechanisme, waarbij de levenslange gevangenisstraf kan worden verkort. Bovendien moet van dat mechanisme in praktijk gebruik worden gemaakt. Het is aan de lidstaten om de wijze waarop die herbeoordeling plaatsvindt vorm te geven. Een herbeoordeling moet in ieder geval maximaal na 25 jaren detentie plaatsvinden.174 Indien geen perspectief op invrijheidstelling wordt geboden, dan is sprake van een onmenselijke bestraffing.

De zelfstandige maatregel ex. art. 38z Sr voldoet aan de eisen die voortvloeien uit art. 3 EVRM. In tegenstelling tot de levenslange gevangenisstraf wordt de zelfstandige maatregel niet levenslang opgelegd. De maatregel kan ten uitvoer worden gelegd voor de duur van twee,

171 Art. 38ae Sr.

172 Art. 38ag, eerste lid, Sr.

173 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10, § 121-122 (Vinter e.a./Verenigd

Koninkrijk), EHRM 8 juli 2014, nr. 15018/11 en 61199/12, § 246 (Harakchiev en Tolumov/Bulgarije).

drie, vier of vijf jaren.175 Daarenboven vindt na het verstrijken van die eerste periode een periodieke herbeoordeling plaats waarbij de termijn van de maatregel, telkens, met maximaal vijf jaren kan worden verlengd.176 Middels dit periodieke herbeoordelingsmechanisme wordt tegemoetgekomen aan het vereiste van een prospect of release, waardoor de zelfstandige maatregel voldoet aan de eisen die het EHRM stelt aan straffen of maatregelen met een levenslang karakter.