• No results found

Mededeeling wordt gedaan door den bestendigen secretaris van de ingezonden werken ter beantwoording van uitgeschreven prijsvragen.

Eerste prijsvraag. Geschiedenis.

Handboek over de Germaansche Goden- en Heldenleer.

Nr 1.

Met kenspreuk: Quidquid sanctum et providum (TACITUS). Nr

2.

Met kenspreuk: Et majores et posteros cogitate (TACITUS). Nr

3.

Met kenspreuk: Parvo labore res magna constara non potest. Nr

4.

Met kenspreuk: Ars longa.

Tweede prijsvraag.

Zuidnederlandsche Folklore.

Eene zoo volledig mogelijke verzameling en nauwkeurige beschrijving van de oude en de hedendaagsche ‘Kinderspelen’ in Vlaamsch-België, met aanteekening der daarbij gezongen liederen (woorden, en in zoo ver het mogelijk is, de muziek).

Nr 1.

Eene verhandeling met kenspreuk: ‘Hoe zalig als de jongenskiel

Nog om de schouders glijdt, Dan is het leven in de ziel, En alles even blijd'’.

Nr 2.

Zonder kenspreuk; geteekend: Van Turnichalt. Nr

3.

Met kenspreuk: Gelukkige kinderjaren. Nr

4.

Nr 5

Met kenspreuk: De boog en mag niet altijd gespannen zijn. Nr

6.

Met kenspreuk: Rust roest.

Derde prijsvraag. Vak- en Kunstwoorden.

Eene volledige en nauwkeurige beschrijving, met de daarbij behoorende afbeeldingen, van de visscherssloep, zooals die te Blankenberge, te Oostende en op de Panne in gebruik is, of nog onlangs was, ter uitzondering van de nieuwerwetsche door stoom bewogen visschersbooten. De namen zooveel mogelijk ook in het Fransch, Engelsch en Hoogduitsch opgeven.

Eéne verhandeling met kenspreuk: Piscator II.

Vijfde prijsvraag.

Eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst ovev het ambacht van den ‘Loodgieter en Zinkbewerker’ (met het oog op de bouwkunde), zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen en van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen.

Eéne verhandeling, met kenspreuk: ‘Leert te kunnen wat gij doet’.

Nog is ingezonden een hs. ter beantwoording van de vraag betreffende de zuivere uitspraak der

Nederlandsche taal, uitgeschreven voor het jaar 1902, en tot kenspreuk hebbende:

Willen is kunnen.

Deze verhandeling wordt ter zijde gelegd tot 1902.

Tot beoordeeling van de voor 1901 aangeboden verhandelingen worden benoemd: voor de eerste vraag, de heeren Dr. de Vreese, Dr. Alberdingk Thijm en Dr. Simons; voor de tweede vraag: de heeren Coopman, Bols en Broeckaert;

voor de derde vraag: de heeren de Flou, Jhr. de Gheldere en Gailliard.

voor de vijfde vraag: de heeren Coopman, van Droogenbroeck en Dr. de Vos. De door den heer Bestuurdergestelde vraag of het in de Januari-vergadering door hem aangeboden ‘Ontwerp tot wijziging van de wetten der Academie’, volgens den eisch van artikel 65 der standregelen door ten minste vijf werkende leden tot een

voorstel wordt gemaakt? geeft aanleiding tot eene gedachtenwisseling, waaraan de

heeren Jhr. de Pauw, Mr. Prayon-van Zuylen en Daems deelnemen.

De heer Bestuurder leest een schrijven voor van den heer J. van Droogenbroeck, die het overgelegd ontwerp steunt en tevens een wensch uit met het oog op de verdere behandeling.

De vraag wordt bevestigend beantwoord door de heeren Daems, Jhr. de Gheldere, de Flou, Jhr. de

Pauw, Dr. de Vos, Gailliard, Mr. Obrie, Mr. Prayonvan Zuylen en Segers.

Op het in aanmerking nemen van het voorstel wordt, derhalve, in de eerstvolgende vergadering gestemd.

De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Gailliard die, namens den heer de Flou, secretaris der Commissie voor Middelnederlandsche Letteren, het verslag aanbiedt over de zitting van gemelde. Commissie, gehouden den 21nNovember 1900.

Dat verslag luidt als volgt:

‘Jhr. de Pauw deelt eenige proefbladen van MICHELANT'SDialogues mede, om te

laten zien dat die uitgave veeleer eene soort van fac-simile, dan een wetenschappelijk werk geweest is. Wat het Gesprächbuchlein van Keulen betreft, dat is zóó slecht, dat het behoort heruitgegeven te worden. De nieuwe uitgave dier twee werkjes zou niet zeer uitgebreid zijn: 100 en 50 blz., met glossarium en tafel. Hij stelt de vraag of het niet goed ware, bij dringendheid aan de Academie oorlof tot drukken te vragen?

De heer Gailliard stelt voor, niet eer met den druk van nieuwaangeboden werken te beginnen, dan wanneer de werken, gedeeltelijk gedrukt, zullen verschenen zijn. De staat der geldmiddelen dient ook niet uit het oog verloren te worden. Ten andere wenscht de heer Minister eerst al het achterstallige werk voltooid te zijn.

Jhr. de Pauw verklaart daarmede in te stemmen; hij zal dan ook het reeds begonnen

A udientieboek voortzetten. Bij zijn werk Ypre jeghen Poperinghe moet geen

glossarium gevoegd worden: de redenen daarvoor staan in de inleiding van dit werk, blz. 34, duidelijk opgegeven.

De heer Alberdingk Thijm vraagt hoe het staat met het onderzoek der nagelaten papieren van Dr. P. Willems.

De heer de Potter antwoordt dat alles aan de leden der sub-commissie verzonden is en dat de heer Dr. de Vreese verklaard heeft thans een verslag over Willems' nagelaten werk te geven. De heer Dr. Simons heeft zijn verslag gereed en is bereid om er dadelijk mededeeling van te geven.

De heer Alberdingk Thijm maakt bekend, dat het voornaamste gedeelte van het handschrift nog moet onderzocht worden, namelijk de cahiers, welke hij nog niet onder het oog heeft gehad.’

De heer Des. Claes, secretaris van de Bestendige Commissie van het onderwijs in en door de Nederlansche Taal, deelt mede, dat hij in de Maart-vergaring verslag zal uitbrengen over de werkzaamheden dier Commissie.

De heer Bols bekomt het woord voor zijne aangekondigde lezing Over eene

verzameling brieven van Tollens, Kinker, Petronella Moens, Moke, baron de Reiffenberg, Pr. van Duyse enz. - Verscheidene

dezer stukken bieden groot belang voor de kennis en de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en taalbeweging in België.

De heer Bestuurder dankt den heer Bols voor de mededeeling van die hoogst belangrijke bijdrage tot onze letterkundige geschiedenis van het begin en de eerste helft der XIXeeeuw. Hij drukt den wensch uit dat al de aangehaalde brieven, in

extenso, in de Verslagen en Mededeelingen der Academie zouden gedrukt worden.

(Algemeene bijtreding.)

De heer Bols stemt volgaarne met het verlangen van den heer Bestuurder en van de vergadering in.

Daarna leest de heer Teirlinck eene verhandeling Over de toponymie van den Reinaart

en bepaaldelijk over Kriekeputte. - Ook dit opstel zal, op voorstel van den heer

Bestuurder, in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden.

De heer Bestuurder leest, namens de Commissie voor het Woordenboek der

Nederlandsche Taal, het verslag over de laatstverschenen afleveringen van dit groote

werk, te weten over de 14eaflevering van het 5edeel: Hanepoot-Haring; de 10e aflevering van het 3edeel: Broeder-Brouwketel; de 14eaflevering van het tweede deel:

Beter; de 5eaflevering van het 11edeel: Openslaan-Ophangen; de 15eaflevering van het tweede deel: Beter-Bewaken.

De lezing van dit verslag, dat bestemd is voor den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, wordt toegejuicht.

Nadat de Bestendige Secretaris het procesverbaal over het verhandelde in kort ontwerp heeft voorgelezen, verklaart de heer Bestuurder de vergadering gesloten te 4 u. 25 m.

Lezingen.

Brieven aan J.-L. Kesteloot en J.-Fr. Willems

toegelicht door J. Bols.

Ik heb de eer U eene mededeeling te doen over eene verzameling brieven van schrijvers uit de 1stehelft der verledene eeuw.

Die verzameling bestaat uit twee pakjes, welke mij, niet lang geleden, bijna gelijkertijd zijn ter hand gekomen:

het eerste bevat 12 brieven aan Jan-Frans Willems gestuurd, en werd mij ter inzage geleend door eenen persoon, die liefst ongenoemd blijft;

het tweede behelst 23 brieven, en werd mij toevertrouwd door M. van Ysendyck, den uitmuntenden bouwmeester van Brussel, bloedverwant van den bestemmeling van 22 dezer brieven, Jacob-Lodewijk Kesteloot.

Van die 35 brieven zal ik u eenvoudig als den inventaris opgeven, d.i.: 1oden datum, 2ode namen van schrijver en bestemmeling, somtijds 3oeene kleine ophelderende nota, en 4oden korten inhoud(1)

.

(1) Daar de Academie na mijne lezing goedgevonden heeft al de brieven in extenso te doen drukken, zoo laat ik den korten inhoud terzij.

Jan-Frans Willems werd geboren te Boekhout, bij Antwerpen, in 1793, ging in 1804

te Kontich in de kostschool en vervolgens naar Lier om er Latijn en orgelspeien te leeren, werd in 1809 notarisklerk te Antwerpen, en dan ontvanger der registratie te Antwerpen (1821), te Eekloo (1830) en te Gent (1835), waar hij den 24 Juni 1846 overleed.

Jacob-Lodewijk Kesteloot werd geboren te Nieuwpoort in 1778, studeerde te

Leiden, en werd in 1817 hoogleeraar in de medicijnen te Gent; in 1831 vroeg en verkreeg hij zijn emeritaat. Hij stierf aldaar den 5 Juli 1852(1)

.

1. - H. Tollens aan Kesteloot.

Hendrik Tollens, geboren te Rotterdam in 1780; overleden te Rijswijk in 1856. Rotterdam, 22 December 1807.

BESTE VRIEND!

Gister avond laat, bezig om voor eene vrolyke party opgerúimde jonge vernúften, op myn eigen kolenvuur, beefstick te bakken, dat het rookte, werd ik in myne belangryke bezigheid gestoord door de ontvangst van úw pakje, dat in één oogenblik, als met een' tooverslag, drie verheúgde

(1) Zie Levensschets van Kesteloot, door PR.VANDUYSE, in de Annales de la société royale des

Beaux-Arts et de Littérature de Gand, D. IV, bl. 160. - Brieven van W. Bilderdijk aan Prof. J.-L. Kesteloot. Rotterdam, 1837.

menschen maakte. Vooreerst onzen vriend v.d. Bol, die my een oogenblik te voren gezegd had, naar een pakje van ú te reikhalzen, en wiens verlangen ten onverwachtste, by de opening van uw paqúetje werd vervúld. Ten tweede, den byzonder veel belovenden advocaat Reesema, die den schoúwbúrg in handen nemende en

doorbladerende, zich op pag. 330 ten vleijendste zag geciteerd en een pleister gelegd op de wonde hem, door de beoordeeling over zyne dissertatie in het vorig novan den schoúwbúrg, toegebragt, en over welke beoordeeling hy zich, geloof ik, dúchtig zal wreeken in de Anti-criticq van den Resencent. Ten derde, verheúgde de úitmúntend fraaije teekening van Kúiper myzelven het meest; en alle de aanwezigen, wier goeden smaak gy voorzeker niet zúlt in twyfel trekken, al ware het ook alleen om dat ze myne gasten waren, stemden eenparig met my in, dat ze nimmer iets fraaijers van dien aart hadden gezien. Het is waarachtig uitmuntend! - Over of wegens de plaatsing der letters heb echter een min of meer nieúw idé, waar over ik ú gaarne mondeling wilde spreken. 't Zal echter nog wel 4 of 5 weken aanlopen eer ik in den Haag kom. Kan het zoo lang wachten? waarom niet? Zoo echter neen, dan zal ik trachten ú myne meening te schryven; maar het is moeijlyk deswegens over en weer te

correspondeeren.

Het drúkken gaat zeker langzaam voort, doch wy scheiden er echter niet mede uit, zoo als gy vreest. Bl. B is afgedrúkt en van bl C kost gy reeds

lang eene proef gehad hebben; gelief daarop weder uwe reflexies op te geven, waarvan ik zoo veel mogelyk party trek. In de twee afgedrúkte bladen zyn nog al eenige verbeterende veranderingen gemaakt, sints gy 'er de proeven van gezien hebt. Misschien klaagt de drúkker ú wel eens over de vele revisies, die ik vraag en de meenigte correcties, die ik maak; doch, gedúld! ik wil doen wat ik kan, opdat de inhoúd de úitvoering niet volstrekt wederspreke.

By de ontvangen boekjes heb ik niet gevonden de 2 deeltjes van Made& Madelle Deshoúlieres. Zyn dezelve vergeten te binden? of zyn ze gebonden, maar vergeten my toe te zenden? In een en ander geval verzoek ik ze te mogen ontvangen en tevens het 4deelvan Bilderdyks poezy by Allart.

Het spyt my dat ik aan úwe invitatie in de aanstaande Kersdagen niet kan voldoen. Troúwens, 't is ook het rechte saizoen om plaisirreisjes te maken!

Heil! groet alle die my kennen en het waard zijn. TOLLENS.

Den conservateúr verzoek ik, na nieuwjaar, niet meer. Mag ik Les Rosecroix van Parny hebben?

2. - J Kinker aan Kesteloot.

Jan Kinker, geboren te Meilust, onder Nieuwer-Amstel, in 1764; overleden te Amsterdam in 1845.

Amsterdam, 31 Mey 1811. AMICE!

Ik maak van de gelegenheid dat de Heer de la Chaux naar den Haag vertrekt, gebruik, om U eenige letteren te schryven. Ik heb de brieven van I. en van den Agent die te Rotterdam in den boedel benoemd is gelezen. De eerste is de kwaadaardigheid en ondankbaarheid in persoon, om niets meer te zeggen, en de tweede toont, naar myn inzien, dat hy geschreven is door iemand, die de tegenwoordige praktyk niet verstaat. De la Chaux heeft zich met denzelven by zynen vrederegter vervoegd, die met my van hetzelfde begrip is; in dien overeenkomstig zal hy ook beantwoord worden. De la Chaux heeft my verzekerd, dat hy, in alles wat deze en overige zaken betreft, niets buiten mynen raad doen zal.

Ondertusschen spyt het my van den goeden man, dat hy na zooveel vlyt en arbeid ten beste van I. & Ciein eene positie geraakt is, die hem in zyne omstandigheden niet anders dan hoogst onaangenaam en grievend zyn moet.

Ik hoop dat hy na zyne reis naar den Haag beter in staat zal zyn, om te beoordeelen, wat hem in de tegenwoordige gesteldheid van zaken,

zoo voor zich als voor u en de Heeren Nolet, te doen zal staan.

Vele komplimenten aan Mev. Kesteloot, den vriend van Hemert en alle myne kennissen in 's Hage. Ik kom binnen kort in den Haag. Schryf my eens, wanneer gy het weet, of het over 14 dagen nog tyds genoeg is, om myne bul als Advokaat by den Heer Putseys te laten registreren. In dat geval, zou ik nog zoo lang wachten met dien over te zenden; gedurende myne reis naar Gelderland heb ik dezelve ter greffie van het tribunal de première instance van Amsterdam toen laten liggen.

Vaarwel! geloof my altyd, met welmeenende hoogachting en toegenegenheid, JOH. KINKER.

3. - H. Tollens aan Kesteloot.

4 december 1812. MYNHEER EN VRIEND!

Ik bedank u welmenend voor de my bezorgde bladen, die volkomen datgeene zyn wat ik verlangde. Uwe my daardoor gebleken dienstvaardigheid geeft my aanleiding tot een tweede verzoek, hetgeen ik u mondeling zou gedaan hebben, indien niet eene geringe onpasselykheid my in huis hield. In den boedel van Immerzeel en comp. bevinden

zich nog eenige exemplaren (misschien 50 à 60) van myne Gedichten, Eerste deel. Ik wilde gaarne deze exemplaren koopen en wel tot zoodanigen billyken prys als men daartoe zoú willen bepalen en welken men zou kunnen achten dat dezelve by publieke verkooping zoúden kúnnen opbrengen. Men moet echter daarby in het oog houden dat deze exemplaren nimmer publiek met een copyregt zouden kúnnen worden verkocht, dewyl de copy myn úitslúitend eigendom is gebleven, en alleen de eerste drúk door my aan Immerzeel & Cois afgestaan. Ik zoú daarom ook eenen tweeden drúk kúnnen doen aanleggen, waar ik zúlks zou goedvinden, zonder my volgens de overgeschoten exemplaren van den eersten drúk te bekommeren, doch ik vind onraadzaam daartoe over te gaan, tenzy ik de bedoelde exemplaren volstrekt niet uit den boedel zoú kúnnen krygen. Ik heb deswegens den heer Frets voor eenigen tyd gesproken, die myne aanvragen volkomen gebillykt heeft en my genoegzaam heeft verzekerd dat de exemplaren zoúden terugkomen. Ik kan echter niet onbescheiden zyn en deswegens zyn Ed. herhaalde keeren aanzoeken. Ik zou my nogtans zeer bedriegen, indien gy, Myn Heer, de gelegenheid en tevens de vriendelykheid niet zoudt hebben om my daarin van dienst te zyn. Ik verlang alleen dat gy de goedheid hebt over mynen voorslag by gelegenheid eens te willen spreken ter plaatse waar Gy zúlks raadzaam oordeelt, en in geval van toestemming, my te willen

opgeven welken prys men voor de overgeschoten exemplaren verkiest te bedingen. Ik zal daarop myne intentie dadelyk mededeelen, en, zoo als trouwens van zelve spreekt, de exemplaren dadelyk by de ontvangst betalen.

Gy verpligt my ongemeen door aan dit verzoek te voldoen. Ik bid u myne genomen vryheid in allen gevalle ten beste te hoúden en my, met ongeveinsde aanbieding van wederdienst, by alle gelegenheden te gelooven,

Ued. verpligte dienaar, H. TOLLENS, CZ.

4. - M.J. van der Maesen aan J.-Fr. Willems.

Marten Jacob van der Maesen, geboren te Antwerpen in 1789; overleden te Antwerpen in 1820.

Anvers, ce 16 Février 1818. MON CHERWILLEMS,

C'est dans mon lit que j'ai fait la Romance suivante pour votre pièce, j'ai cru devoir vous l'envoyer de suite pour que vous puissiez la donner au compositeur, en attendant que nous mettions votre pièce en ordre. Je pense que cette Romance devra être placée au 2eActe, Scène 4e. Seulement nous aurons quelques phrases à changer à la fin du soliloque d'Emilie.

Romance (chantée par Emilie).

1.

Je l'ai perdu, le seul ami que j'aime, Désespérant de jamais le revoir:

Sort trop { affreux!... hélas! ce doux espoir Sort trop { ou cruel(1)hélas! ce doux espoir Qui fut longtemps pour moi le bonheur mème,

Je l'ai perdu! (Bis.)

2.

Je l'ai perdu, le repos de ma vie!

Dieux! Est-ce là le prix de tant d'amour!.... De mon ami verrai-je le retour?...

Non, non!... Quintin n'aime plus Emilie!... Je l'ai perdu! (Bis).

Après ce couplet Quintin devrait entrer disant par exemple, (ayant entendu les derniers mots).

Quintin.

Non, ma Chère Emilie!. non, vous ne l'avez point perdu!... etc.

Je vous engage de nouveau, mon ami, à bien conserver tous ces brouillons & si vous voulez que j'arrange votre pièce je vous prie, en me l'envoyant, d'y joindre 1o

toutes mes minutes, 2oune copie

(1) Je préfère le 1er

.

exacte des airs (pour les paroles seulemt) tels qu'ils sont écrits dans la partition. Sans cela j'avoue qu'il me serait impossible de la mettre en ordre comme il faut.

Tout a vous M.J.v.D.M.(1)

P.S. j'ignore si a l'endroit indiqué ci-dessus, le Chev. De W. n'a pas fait un air ou une Romance et même si M. Janssens n'a pas déjà fait la musique sur ces paroles. Dans ce cas, vous pourrez choisir un autre endroit pour la Romance que j'ai faite; mais je doute beaucoup que vous trouviez une place plus convenable..

(1) Beginletters van den naam J.-M. van der Maesen. Deze was Willems' bijzondere vriend. Zie

Nalatenschap van J. Fr. Willems, met inleiding... door PR.VANDUYSE, (Gent, bij de Busscher, 1856), bl. VIII en bl. 298: ‘Willems en van der Maesen schreven eenige fransche dichtstukjes, in de Almanakken van 't Antwerpsch Tael- en Dichtkundig Genootschap Tot Nut der Jeugd begraven’. Van der Maesen dichtte o.a. Hoe lang zal 't duren, opgenomen in WILLEMS'

Verhandeling, II, 227, en in HEREMANS' Dichterhalle, I, 111, - alsook twee Fransche tooneelstukken: LES RIVAUX SANS LE SAVOIR, Comédie en un acte et en prose, représentée

pour la première fois le 7 déc. 1813 (Anvers. Schoesetters), en LES DEUX ORPHELINS, drame

en un acte et en prose, représenté la première fois le 7 déc. 1814 (Anvers, Schoesetters). Zie