• No results found

De leesattitude van de kinderen is bepaald aan de hand van de antwoorden op vier verschillende vragen: (1) wat vond je de leukste manier om een verhaaltje te horen?; (2) welk boek vond je het leukst?; (3) heb je een lievelingsboek? En (4) als je wordt voorgelezen, luister je dan naar het verhaaltje of kijk je naar de plaatjes?.

4.4.1 De leukste manier

Er is onderzocht wat het verschil is in leesattitude tussen de groepen „interactief voorlezen‟, „luisterboek‟ en „geanimeerd prentenboek‟. Leesattitude is onder andere opgebouwd uit een meting waarin gevraagd werd wat elke proefpersoon de leukste manier vond. De uitkomsten hiervan zijn als volgt:

Figuur 11:

Leukste manier

Tabel 15:

37 De voorkeur van de meeste kinderen gaat uit naar het beluisteren van een luisterboek (n = 17, 42%). Het interactief voorlezen wordt door 12 proefpersonen (29%) gekozen als leukste manier en hetzelfde aantal kinderen vind het bekijken van een geanimeerd prentenboek het leukst (n = 12, 29%). Dit betekent dat het leesplezier het grootst is als de kinderen naar een luisterboek luisteren. De chi-square waarde is 1,220 (Df = 2) en de p waarde is 0,543 dus er zijn geen significante verschillen tussen wat kinderen de leukste manier van aanbieden vinden.

4.4.2 Samenhang tussen woordenschatniveau en de keuze voor de leukste manier

Er is verder gekeken naar wat kinderen met een hoog/laag woordenschatniveau de leukste

aanbiedingsvorm vinden. In de groep „hoge woordenschat‟ hebben tien kinderen gekozen voor het luisterboek als de leukste manier, zes voor het interactief voorlezen en vijf voor het geanimeerde prentenboek. De chi-square waarde daarbij is 2,000 en de p waarde is 0,368 (Df = 2). Zeven kinderen met een „lage woordenschat‟ hebben gekozen voor het luisterboek, zes voor het interactief voorlezen en zeven voor het bekijken van het geanimeerde prentenboek. Hierbij is de chi-square waarde 0,100 en de p waarde 0,951 (Df = 2). Een bepaald woordenschatniveau lijkt dus niet duidelijk samen te hangen met leesplezier.

4.4.3 Samenhang tussen leeservaring en de keuze voor de leukste manier

Kinderen met veel leeservaring (N =20) vinden het luisterboek het leukst (n = 10), de overige kinderen uit deze leeservaringgroep hebben gekozen voor het interactief voorlezen (n = 6) en voor het

geanimeerde prentenboek (n = 4). Dit resulteert in een chi-square waarde van 2,800 en een p waarde van 0,247 (Df = 2). Kinderen met weinig leeservaring (N=21) kiezen het vaakst voor het geanimeerde prentenboek als de leukste manier (n = 8). De overige kinderen met weinig leeservaring hebben gekozen voor het luisterboek (n = 7) en voor het interactief voorlezen (n = 8). De chi-square waarde die hierbij hoort is 0,286 en de p waarde is 0,867 (Df = 2). Het lijkt er dus op dat de mate van leeservaring geen samenhang vertoont met leesattitude.

4.4.4 Het leukste boek

Er is aan de kinderen gevraagd welk boek ze het leukst vonden. Achttien kinderen vinden Kleine Kangoeroe het leukste boek, veertien Rokko Krokodil en acht kinderen geven de voorkeur aan Bolder en de Boot. Op de volgende bladzijde zijn deze resultaten visueel gemaakt in figuur 12. De verschillen tussen de voorkeuren voor het leukste boek zijn berekend met behulp van een chi-square toets, wat resulteerde in een waarde van 2,976 (Df = 2) en in een p waarde van 0,226. Dit houdt in dat er niet één boek is dat de kinderen uit de onderzoeksgroep bijzonder leuk vonden in verhouding tot de andere boeken.

38

4.4.5 Lievelingsboek en verhaalbegrip, woordkennis en leukste manier

Er is gekeken in hoeverre leesattitude invloed heeft op verhaalbegrip. In deze paragraaf worden de uitkomsten gegeven van een test die berekent of het wel/niet hebben van een lievelingsboek invloed heeft op verhaalbegrip, zie tabel 16:

Lievelingsboek Gem. verhaalbegrip Sd t p

(2-zijdig) Interactief voorlezen Ja (n = 33) 61,24 16,780 0,283 0,778 (Df = 39) Nee (n = 8) 59,38 16,475 Geanimeerd prentenboek Ja (n = 33) 62,00 21,510 0,444 0,659 (Df = 39) Nee (n = 8) 58,13 24,730 Luisterboek Ja (n = 33) 43,27 21,153 -0,557 0,581 (Df = 39) Nee (n = 8) 48,38 31,066

Uit tabel 16 blijkt dat het voor het verhaalbegrip niet uitmaakt of kinderen wel/geen lievelingsboek hebben. De test resulteert namelijk niet in betekenisvolle verschillen, aangezien er geen p waardes onder de 0,05 uitkomen.

Wanneer er gekeken wordt naar de toename in boekgebonden woorden dan is te zien dat het wel of niet hebben van een lievelingsboek daar geen rol in speelt (p = 0,805). In onderstaande tabel staan de resultaten van deze test:

Figuur 12:

Leukste boek

Tabel 16:

39 Lievelingsboek Toename woordkennis Sd t p (2-zijdig) Ja (n = 33) 2,09 2,241 0,248 0,805 (Df = 39) Nee (n = 8) 1,88 2,031

Er is ook in kaart gebracht of het wel/niet hebben van een lievelingsboek invloed heeft op de keuze voor de leukste aanbiedingsmanier. Kinderen die wel een lievelingsboek hebben (N = 33), kiezen het vaakst voor het luisterboek als de leukste manier (n = 15) en daarna voor interactief voorlezen (n = 9) en het geanimeerde prentenboek (n = 9). Bij de kinderen zonder lievelingsboek (N = 8) is de verdeling luisterboek (n = 2), interactief voorlezen (n= 3) en geanimeerd prentenboek (n = 3). Deze uitkomsten zijn niet getest, omdat het aantal proefpersonen te klein is.

4.4.6 Verhaaltje/plaatjes en verhaalbegrip, woordkennis en de leukste manier

Er is gekeken naar de gemiddelde scores uitgesplitst naar verhaaltje luisteren, plaatjes kijken of allebei. Het doel hierbij is om te kijken of kinderen met een bepaalde voorkeur een andere score op

verhaalbegrip hebben. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. De scores op het verhaalbegrip bij de afhankelijke variabele luisterboek in een ANOVA test zijn met een p van 0,498 (F = 0,710) niet significant verschillend van elkaar. Ook de scores op interactief voorlezen en geanimeerd prentenboek zijn niet significant verschillend (p = 0,411 (F = 0,909) en p = 0,932 (F = 0,071)). Het lijkt er dus op dat het voor verhaalbegrip niet uitmaakt hoe een kind naar een voorgelezen verhaal luistert.

Naast het verhaalbegrip is ook de toename in boekgebonden woordkennis bekeken per groep van de variabele „verhaaltje/plaatjes‟. Kinderen met een voorkeur voor het luisteren naar het verhaal scoren niet significant hoger of lager op „woordkennis toename‟ dan kinderen die als voorkeur plaatjes kijken hebben. Ook bij voorkeur voor plaatjes kijken èn luisteren naar het verhaal is er geen effect gevonden. De p waarde van de ANOVA test voor de verschillen tussen de drie groepen was 0,174 (F = 1,829). Ook voor de boekgebonden woordkennis toename lijkt het dus niet uit te maken hoe een kind naar een voorgelezen verhaal luistert.

Voorts zijn de frequenties van de variabele „verhaaltje/plaatjes‟ en de keuze voor de leukste manier in kaart gebracht. Kinderen die aangeven dat ze vooral naar het verhaaltje luisteren (N = 23) als ze worden voorgelezen, kiezen het vaakst voor het luisterboek (n = 9), daarna voor het interactief voorlezen (n = 8) en dan voor het geanimeerde prentenboek (n = 6). De kinderen die bij voorkeur de prenten bekijken als ze worden voorgelezen (N= 16), kiezen ook het vaakst voor het luisterboek (n =

Tabel 17: