Initiating Event
Wat is de aanleiding om een bepaald doel te willen bereiken?
Zep schrikt wakker van harde geluiden en gaat kijken waar het vandaan komt 1 punt Hij hoort iets en dan gaat hij kijken 1.00 punt
Totaal 1.00 punt Motivating State
Wat is het motief? Wat wil de hoofdpersoon/willen de hoofdpersonen? Wat is zijn/haar/hun doel? Welke gevoelens, kennis en/of doelen motiveren de hoofdpersonen?
Bolder wil een lange reis maken/de hele wereld rondvaren 0.50 punt
Bolder wil een walvis in de IJszee zien 0.25 punt
Bolder wil doorvaren tot waar de hemel de zee raakt 0.25 punt
Bolder komt dan langs de gevaarlijke rotsen 0.25 punt
Bolder zal onderweg veel regen krijgen 0.25 punt
Bolder wil verder en verder varen tot het eiland 0.50 punt
Bolder gaat een brief aan Zep schrijven als hij er is 0.25 punt Max 1 punt
En dan wou die naar een eiland toe; 0.50 punt En dan ziet ie een walvis; 0.25 punt
Totaal 0.75 punt
Attempt
Hoe wordt geprobeerd het doel te bereiken?
Bolder neemt veel spullen mee 0.50 punt
Bolder vertrekt 0.50 punt
Max 1 punt
Dan neemt ie veel spullen mee; 0.50 punt
69
Bijlage V: Scoreformulier Bolder en de boot - vervolg
Consequence
Wat is het resultaat van de poging(en) om het doel te bereiken?
De boot van Bolder is te zwaar geworden door al die spullen 1 punt
De boot ligt vast op de grond 1 punt
Max 1 punt
De boot zit vast 1.00 punt Hij is te zwaar (na gestuurde vraagstelling) 0.50 punt
Totaal 1.00 punt (max)
Reaction
Hoe wordt er door een personage op iets gereageerd? (gevoelens of handelingen ten gevolge van gevoelens, respectievelijk bijvoorbeeld ‘blij zijn’ en ‘lachen’)
De verteller noemt dat Bolder dan maar met de roeiboot op reis gaat 1 punt Max 1 punt
Dan gaat ie met de peddelboot 1.00 punt
Totaal 1.00 punt
Appendage
Hoe sluit de verteller het verhaal af?
De verteller noemt dat Bolder het heel stil vindt bij de vuurtoren 0.25 punt
De verteller noemt dat Bolder Zep mist 0.50 punt
De verteller noemt dat Bolder de brief voor Zep gaat schrijven 0.25 punt De verteller noemt dat Bolder bij de vuurtoren aanlegt 0.25 punt
De verteller noemt dat de meeuw de brief wegbrengt 0.25 punt
De verteller noemt dat het al donker is als Zep de brief krijgt 0.25 punt De verteller noemt dat Bolder schrijft dat hij morgen weer thuis is 0.50 punt Max 1 punt
En dan is ie bij de vuurtoren 0.25 punt En dan schrijft ie een brief 0.25 punt
Ik mis je 0.50 punt
En ik ben morgen weer terug 0.50 punt
Totaal 1.00 punt (max)
Judgement
Wat is de reactie van de verteller op hetgeen er gebeurt in het verhaal?
De verteller noemt dat een plan soms heel anders uitpakt dan je van te voren had gedacht
1 punt Max 1 punt
70
Bijlage VI: Boekgebonden Vocabulairetest
Instructie
Deze boekgebonden vocabulairetest is gemaakt in het kader van een onderzoek naar de effecten van verschillende aanbiedingsmodi van voorlezen op de leesattitude en de woordenschatontwikkeling van jonge kinderen op de basisschool. Op elke bladzijde staat een vraag en daaronder staan vier
afbeeldingen. Het is de bedoeling dat de proefpersoon aanwijst welk plaatje bij de vraag hoort. Er zijn in totaal 18 vragen.
Vraag 1 t/m 6 Vraag 2 t/m 12 Vraag 13 t/m 18
Het is belangrijk om tijdens deze meting:
- De vragen neutraal te stellen.
Voorbeeld: Bij de vragen 10 en 11 gaat het om een emotie, voorkom dat de proefpersoon aan de intonatie van de vraagstelling kan horen om wat voor soort emotie het gaat.
- De vragen zonder handgebaren te stellen.
Voorbeeld: Bij vraag 1 gaat het om het woord „fladderen‟, maak tijdens het stellen van deze vraag geen fladderende beweging met de handen.
Verder is het toegestaan om de proefpersonen aan te moedigen op de volgende twee manieren:
- Pedagogische aanmoedigingen zoals: „Het lukt je wel!‟, „Je weet het wel‟, „Goed zo!‟. - Discussieve aanmoedigingen zoals: „En wat gebeurde er toen?‟, „Wat gebeurde er daarna?‟,
„Weet je nog meer?‟. Score registreren
71
Bijlage VI: Boekgebonden Vocabulairetest – vervolg
De vragen
N.B.: hieronder staan de vragen zoals ze gesteld zijn, met daarbij twee voorbeelden van de plaatjes die bij die vragen hoorden om aan te geven hoe de test in elkaar zat. Het formaat van de plaatjes is verkleind, in de originele versie beslaan ze ongeveer een half A4.
1. Welk dier kan fladderen? Wijs aan:
2. Welk dier kan kwetteren? Wijs aan: 3. Welk dier kan zwieren? Wijs aan: 4. Waar zie je een vlakte? Wijs aan: 5. Wie is er uitgeput? Wijs aan: 6. Wie gaat er springen? Wijs aan: 7. Wie is er alleen? Wijs aan: 8. Welk kind is jaloers? Wijs aan: 9. Wie is er aan het zwerven? Wijs aan: 10. Wie is er angstig? Wijs aan:
11. Welk poppetje kijkt triest? Wijs aan:
12. Welk plaatje past er het beste bij „spijt‟? Wijs aan: 13. Wat maakt veel lawaai? Wijs aan:
14. Op welk plaatje staat een meeuw? Wijs aan:
15. Welk plaatje past het beste bij het woord „wereld‟? Wijs aan: 16. Op welk plaatje zie je de hemel? Wijs aan:
17. Wat kan brommen? Wijs aan: 18. Waar zie je een vuurtoren? Wijs aan:
72