• No results found

In paragraaf 5.2.1 wordt weergegeven hoe leerlingen in het democratisch onderwijs hun eigen visie op leren, beeld van eigen capaciteiten en emoties tijdens het leren (kortom; de bouwstenen van leeridentiteit) omschrijven. Hierbij vormt de leerconceptie van de leerlingen het uitgangspunt. Vanuit dat beeld op leren maakt de leerling een inschatting van het eigen kunnen. De bijbehorende verwachtingen kunnen aanleiding zijn voor emoties die bij de leerling opkomen tijdens het leren. In paragraaf 5.2.2 wordt hetzelfde beschreven, maar dan voor leerlingen van het regulier onderwijs. In de derde paragraaf (5.2.3) wordt aandacht besteed aan verschillen en overeenkomsten in de beschrijvingen van de bouwstenen van leerlingen, die typerend zijn voor de twee schooltypen. Daarbij wordt geprobeerd om tot een algemener beeld van leeridentiteit te komen.

5.2.1. Democratische scholen

Visie op leren

De leerlingen doen, net zoals hun leraren, uitspraken over leren die te vergelijken zijn met de eerste leerconceptie. Een voorbeeld is dat leren meestal vanzelf gebeurt, aldus respondent DL11. Uit de interviews blijkt echter altijd dat leren een meer prominente rol in hun leven speelt. In Tabel 7 is het overzicht van de leerconcepties van de leerlingen gegeven. Hoe deze indeling tot stand is gekomen is verantwoord in Bijlage 3.

Tabel 7.

Leerconcepties van leerlingen in democratisch onderwijs

Wat opvalt in de beschrijvingen van de leerlingen die ingedeeld zijn bij de tweede en derde leerconceptie, is dat leren volgens hen veelal plaatsvindt in lessen of via vakgerelateerde activiteiten. Twee leerlingen denken bij het woord leren aan een rekenklas: het zitten op een stoel, kijkend naar moeilijke sommen. Respondent DL1 geeft aan te weten dat hij leert als hij buiten speelt, maar dat niet zo voelt. Een indicatie dat ook respondent DL6 leren vooral ziet in een schoolse omgeving, is dat de leerling gebruik maakt van termen die de schoolvakken aangeven. Zo zegt hij bijvoorbeeld (over leren om te ontdekken wat hij later wil doen): “als je denkt: geschiedenis vind ik helemaal niet leuk, spelen ook niet, maar aardrijkskunde wel. Dus dan ga je iets doen in de richting van aardrijkskunde.”

Leerlingen Leerconceptie Leren is…

DL1; DL8 2 memoriseren voor een toets

DL6; DL9; DL10 3 memoriseren voor later DL3; DL5; DL12 4 zelf kennis construeren DL2; DL4; DL11 5 de omgeving beschouwen

Ook in de beschrijvingen van leerlingen met leerconcepties 4, 5 en 6 komt het denken in gekaderde vakgebieden terug, maar in mindere mate. Deze leerlingen zeggen te kunnen leren uit boeken, maar vaker leren van alle uiteenlopende activiteiten die ze op school doen. Een leerling die is ingedeeld bij de vierde leerconceptie, is van mening dat leren kennis tot je nemen is waar je op dat moment baat bij hebt. Een ander, ingedeeld bij de vijfde leerconceptie, vindt dat je met spelen ook leert: van hutten bouwen tot rekenvaardigheden die je meepikt via een ander. Hij vertelt dat hij niet leert zoals andere mensen denken, maar dat leren van alles kan zijn. Tot slot zegt de enige leerling bij wie een zesde leerconceptie werd herkend, dat leren betekent eigen keuzes hebben, je eigen wil volgen, doen waar je goed in bent en doen wat goed voelt.

Beeld van eigen capaciteiten

Voortbouwend op hun leerconcepties vormen de leerlingen een beeld van hun eigen capaciteiten. In het algemeen valt op dat leerlingen van democratisch onderwijs hun eigen kunnen afmeten aan persoonlijke prestaties, zoals vooruitgang in het leerling-volgsysteem, een succesvolle planning, een tekening of een zelfgebouwde hut. Daarnaast vergelijken ze zichzelf met hun medeleerlingen en letten ze op behaalde toetsresultaten. Respondent DL12 laat echter weten dat ze daar ook op reflecteert, door uit te spreken dat ze het stom vindt dat ze altijd goede cijfers haalde voor topografie op haar vorige school, terwijl ze zichzelf heel slecht in topografie vindt. In deze paragraaf wordt het beeld van eigen capaciteiten verder besproken aan de hand van de indeling naar leerconceptie.

Vrijwel alle leerlingen hebben hoge of genuanceerde verwachtingen van zichzelf. Een antwoord is genuanceerd wanneer een leerling aangeeft niet verwacht zomaar alles te kunnen. Respondent DL1 (leerconceptie 2) zegt bijvoorbeeld van zichzelf geen toetsen te kunnen maken en geen moeilijke dingen te willen doen, maar wel veel fantasie te hebben en goed karweitjes te kunnen volbrengen. Respondent DL8 (leerconceptie 2) zegt niet zulke hoge verwachtingen van zichzelf te hebben, maar ze beschrijft ook een recente ervaring waarin ze door een vriendin is geïnspireerd een uitdaging aan te gaan, waardoor ze nu al “bijna soort van afgestudeerd” is van de rekencursus.

Respondenten DL6 en DL10 (leerconceptie 3) benadrukken dat het belangrijk is om moeilijke dingen wel gewoon te doen. Doorzetten, dan pluk je daar later de vruchten van, blijkt uit de eigen ervaring van DL6. Zijn insteek is: “je moet gewoon denken dat je het kunt en dan kun je het ook. Zo denk ik altijd”. DL10 geeft niet snel op en is bijvoorbeeld hard aan het oefenen om zijn doel (een salto maken en op zijn voeten landen) te halen. Daarnaast zegt hij: “als ik hier m’n toets fout maak, dan zeg ik: ‘nou dan wil ik hem opnieuw doen’ en dan doe ik hem opnieuw. Zo simpel is het”. Respondent DL9 (leerconceptie 3) heeft genuanceerde eigen verwachtingen en stelt: “ik denk dat als ik gewoon doorga zoals ik doe, ik gewoon redelijk iets kan bereiken”. Doorzetten doet hij alleen als hij iets graag wil, anders heeft hij geen zin. Leren vindt hij niet zo leuk, als hij het niet kan.

Vanaf de vierde leerconceptie beschrijven alle leerlingen een positief beeld van hun eigen capaciteiten. Respondent DL3 (leerconceptie 4) zegt bijvoorbeeld gewoon op haar eigen niveau door te gaan tot het saai wordt, dan kan ze altijd voor hoger gaan. Leren op een democratische

school is elke dag anders, merkt respondent DL11 (leerconceptie 5) op. In plaats van iedere dag hetzelfde te moeten doen, kan ze op haar school een uurtje iets leren en dan weet ze het al. Voor respondent DL2 (leerconceptie 5) is het fijn om te voelen dat hij alle tijd van de wereld heeft en hij het áltijd nog kan leren. Respondenten DL5 (leerconceptie 4) en DL7 (leerconceptie 6) beschrijven een ontwikkeling die ze hebben doorgemaakt, beide in het kader van leren lezen. Respondent DL7 vertelt dat waar ze lezen aanvankelijk heel stom vond, ze op haar eindtoets in het lezen het beste was. “Ook al kon ik een jaar geleden nog helemaal niet lezen!”. Ook vertelt deze leerlinge dat ze nog aan het onderzoeken is naar waar zij goed in is en waarin niet. Respondent DL11 beschrijft de ontwikkeling van een leerling in democratisch onderwijs als volgt:

Als je hier begint, dan heb je een leeg blaadje. Dan moet je zelf allemaal weggetjes maken met wat je gaat doen. Dan helpt niemand je, dan moet je je eigen weg zoeken, waar je er bij een groepje bij kan, waar je mee omgaat. Mijn lege blaadje is nu al wel iets meer opgevuld.

Emoties

Alle leerlingen geven aan meestal of zelfs altijd blij te zijn op school. Redenen voor de leerlingen zijn onder andere spelen met vrienden, je eigen ding kunnen doen, ontspannen en bewegen wanneer je wilt, en fijne lessen krijgen én geven. Dit komt overeen met de opzet van de democratische scholen.

De meeste leerlingen in het democratisch onderwijs, ongeacht de leerconceptie, zeggen zich weinig aan te trekken van een minder positieve beoordeling. De leerlingen die het zich wel aantrekken kunnen zich sip voelen wanneer de anderen het wel snappen en zij zelf niet (DL8) of vinden het vervelend om door een ander beoordeeld te worden en worden verdrietig (DL12). Respondent DL4 vindt fouten in een toets of opgave erbij horen, maar zegt over negatieve beoordelingen: “Ik vind het altijd heel jammer als mensen niet blij zijn met wat ik doe. Daar kan ik niet zo heel goed tegen. Negatief commentaar kan ik niet zo heel goed tegen. Dan word ik verdrietig.”

Respondent DL7 laat in haar interview weten dat haar omgang met emoties nog in ontwikkeling is. Zo beschrijft ze dat ze soms denkt: “oh nee, dat heb ik fout gedaan, maar dat moest ik toch weten?! Ach, wat ben ik toch slecht”, maar daarna denkt: “het maakt niet uit als je het fout hebt gedaan, want van fouten kun je leren”. Wanneer ze iets echt niet snapt, dan omschrijft ze het gevoel dat ze krijgt als geblokt: “Dan gaat er helemaal niks meer in of uit en dan is het alsof er een deur helemaal op slot wordt gedraaid”. Ook vertelt ze over de andere kant, wanneer ze merkt dat ze iets nieuws heeft geleerd en dat bij thuiskomst vol trots aan haar vader en moeder laat zien: “Kijk hoe cool!”.

5.2.2. Reguliere scholen

Visie op leren

De leerlingen in het regulier onderwijs geven aan dat zij denken dat hun leraren hetzelfde verstaan onder leren als zijzelf. De meeste leerlingen in het regulier onderwijs verstaan onder leren kennis

memoriseren voor later. Dat is anders dan hun leraren verwachten, die vermoeden dat hun leerlingen leren veelal zien als onbewust informatie meekrijgen of kennis memoriseren voor een toets, een goed rapport of omdat een ouder of de leraar het zegt. Eén respondent voldoet wel aan deze omschrijving. Twee respondenten zijn van mening dat leren te maken heeft met zelf opzoeken wat je nog niet weet, passend bij de vierde leerconceptie. In Tabel 8 staat een overzicht van de verschillende leerconcepties van de leerlingen in regulier onderwijs. Hoe deze indeling tot stand is gekomen is verantwoord in Bijlage 3.

Tabel 8.

Leerconcepties van leerlingen in regulier onderwijs

De meerderheid van de leerlingen omschrijft leren en het doel ervan onder andere als “nieuwe dingen ontdekken, omdat je dan een hoger niveau kunt krijgen voor de middelbare school” (RL8) en “oefenen, herhalen en onthouden, zodat je later goed werk krijgt met een goed salaris” (RL6 en RL9). Deze leerlingen beschrijven het gebruik van een woordweb, overschrijven, nakijken, teruglezen, opletten in de les, doornemen, nadenken, verbeteren, direct beginnen, proberen en geholpen worden.

Met leren bijvoorbeeld bij geschiedenis, [hebben we] bijvoorbeeld drie oefeningen gehad, drie verschillende, en dan daarna komt zo’n herhaling, en dan komen al die dingen weer terug. En ja, zo onthoud je dat dan een beetje. Als je het dan nog weet, dan weet je eigenlijk dat je het goed hebt onthouden. … Ja, dan oefen je thuis heel veel en dan maak je hem [de toets] en als je dan een 10 hebt bijvoorbeeld dan onthoud je het goed. (RL6)

Respondent RL7, ingedeeld bij de tweede leerconceptie, zegt: “leren betekent voor mij: de laatste paar dagen ga ik leren”. Zijn doel is om aan het einde van het jaar alles boven de 6 te staan. De twee leerlingen met de vierde leerconceptie leren door de stof te willen begrijpen. De een leest veel en is geïnteresseerd in dingen die ze nog niet weet, die ze vervolgens opzoekt en verwerkt in een verslag. De andere leerling vertelt goed te letten op hoe alles wordt uitgerekend. Komt hij iets moeilijks tegen, dan denkt hij eerst goed na, overlegt met een medeleerling, vraagt de leraar of zoekt het ergens op.

Beeld van eigen capaciteiten

Voor het inschatten van hun eigen capaciteiten, gebaseerd op de eigen visie op leren, gebruiken de leerlingen in het regulier onderwijs toetsresultaten, complimenten en medeleerlingen als

Leerlingen Leerconceptie Leren is…

RL7 2 memoriseren voor een toets

RL1; RL4; RL5; RL6; RL8; RL9; RL10

3 memoriseren voor later

meetstandaarden. Dit zijn meestal complimenten van de leraar (‘ik kan het mooiste schrijven van de hele klas had de meester gezegd’) en bijvoorbeeld wedstrijdjes met klasgenoten. Ook rapportcijfers en prestaties (‘ik kon een opdracht binnen drie minuten foutloos maken’) kunnen bijdragen aan het beeld van eigen kunnen.

De meeste leerlingen hebben hoge verwachtingen van zichzelf, en ook doorzettings- vermogen zeggen de meeste leerlingen wel te hebben. Dat geldt niet voor respondent RL7 (leerconceptie 2). Hij heeft lage verwachtingen van zichzelf en vindt dat hij niet goed kan leren. Ook haakt hij gelijk af als hij iets moeilijk vindt, zegt hij. “Ik wil ook havo het liefst doen, maar het lukt me gewoon niet. Mijn concentratie is echt, gewoon superslecht. En ik wil er ook aan gaan werken, maar het lukt niet.” (RL7). Daarnaast vindt hij dat hij een voldoende moet halen, wanneer hij geleerd heeft voor een toets.

In de groep leerlingen die is ingedeeld bij de derde leerconceptie wordt een wat wisselend beeld opgemerkt. Het merendeel is positief over de eigen capaciteiten. Deze leerlingen geloven in zichzelf, zijn blij met zichzelf, doen wat ze kunnen en zijn daar tevreden mee.

Toen ben ik ook steeds meer, ja, aan het bouwen naar hogere niveau’s en ja, hogere cijfers proberen. En het lukt wel. Want ik blijf wel gewoon geloven in mezelf. Als ik een doel heb, dan ga ik daar ook voor. Dan lukt het ook wel. (RL1)

Respondent RL1 (leerconceptie 3) zegt specifiek iets over de groei die ze heeft doorgemaakt. Ze vertelt dat ze aanvankelijk geen zelfvertrouwen had tijdens het maken van toetsen. Dankzij een methode om haar omgeving te laten voor wat het is, voelt ze zich rustiger en gaan de toetsen beter. Respondenten RL4 en RL6 (leerconceptie 3) uiten zich minder zelfverzekerd. Zij maken ook de vergelijking met hun klasgenoten. “Dan vragen ze: ‘wat voor cijfer heb jij?’ enzo, en dan hoor ik alleen maar goede cijfers en dan denk ik: wat heb ik dan verkeerd gedaan?” (RL4). Ook respondent RL9 (leerconceptie 3) geeft aan soms onzeker te zijn over haar eigen kunnen, met name in het kader van toetsing.

Dan ben ik heel erg onzeker, dat is soms, ook als ik een toets heb. Dan weet ik niet wat ik moet kiezen dan denk ik steeds dat ik lage cijfers haal. En dan kan ik me ook niet zo goed concentreren. (RL9)

De respondenten RL2 en RL3 (leerconceptie 4) hebben een positief beeld van hun eigen capaciteiten. Ook zij zeggen hun best te doen en tevreden te zijn met de resultaten die ze halen, want beter kan het niet. Daarbij houden ze van een uitdaging en nieuwe onderwerpen in de plusgroep of in de klas. Zo heeft respondent RL3 bijvoorbeeld positieve herinneringen aan leren cijferen, waarbij hij het leuk vond om met klasgenoten te kijken wie het snelst klaar is en de minste fouten in de opdrachten heeft.

Emoties

Het merendeel van de leerlingen is meestal of altijd blij op school. Redenen voor het overheersende gevoel van blijdschap zijn volgens leerlingen dat ze kunnen lachen en spelen met elkaar, leuke vakken hebben, leuke activiteiten doen (al dan niet in de pauze) en veel leren.

De meeste emoties komen los bij toetsen en beoordelingen. Zenuwen, paniek, nervositeit en spanning worden herkend door meerdere leerlingen voorafgaand aan een toets, spreekbeurt of boekbespreking. Na afloop, bij de beoordeling, levert een hoog cijfer blijdschap op. Bij een minder positieve beoordeling voelen leerlingen zich verdrietig, naar, chagrijnig, een beetje boos, humeurig of neutraal.

Voor zes respondenten duurt dit gevoel echter nooit lang. Zij denken al gauw: ‘volgende keer beter’ of ‘dit is wat het is, ik heb mijn best gedaan’. Tot deze respondenten behoren RL1, RL5, RL9 en RL10 en beide respondenten met de vierde leerconceptie.

Ik doe gewoon wat ik doe en als het laag uitkomt, dan ben ik er tevreden mee. Misschien een beetje humeurig op dat moment, maar daarna gaat het weer weg en als ik iets hoogs heb, dan ben ik blij. (RL2)

Voor de andere leerlingen kan het verwerken minder makkelijk zijn door teleurstelling in zichzelf of zichzelf verwijten dat het beter had gekund. Eén leerling voegt toe verdriet of teleurstelling niet in de klas te tonen, want dat is extra ongemakkelijk. Respondent RL7 geeft aan vaak verdrietig te zijn na een negatieve beoordeling, omdat hij vindt dat hij te veel fouten maakt.

Respondent RL7 en RL9 geven beide aan leren stom te vinden. Van (een aantal) vakken worden ze niet erg enthousiast; liever spelen ze buiten.

Dan moet je altijd naar je kamer en dan denk je soms echt dat je… dat je straf hebt, en dat vind ik dan niet leuk. Ik wil ook niet leren, ik wil ook buiten spelen en andere dingen doen. Daarom vind ik leren een beetje stom. (RL9)

5.2.3. Verschillen tussen democratische en reguliere scholen

Wanneer de resultaten uit de bouwstenen worden samengenomen, kan een beeld worden gevormd van drie leeridentiteiten die bij leerlingen op beide schooltypen naar voren komen. Iedere leeridentiteit zegt iets over in hoeverre leren volgens de leerling past bij hem/haar als persoon. De eerste leeridentiteit wordt beschreven als: leren is stom, ik kan het niet en vind het niet leuk: leren is

niks voor mij. De tweede leeridentiteit kan worden beschreven als: leren is (meestal) leuk, soms wel

moeilijk: leren is oké voor mij. De derde en laatste leeridentiteit wordt beschreven als: leren is gaaf en ik kan het ook: leren doe ik graag.

De bouwstenen geven een genuanceerd beeld van de opbouw van de leeridentiteiten en bieden meer inzicht in de verschillen en overeenkomsten tussen leerlingen in democratisch en regulier onderwijs. Een belangrijk onderscheid tussen de twee schooltypen is bijvoorbeeld de visie op leren van de leerlingen. Zo beschrijven leerlingen in het democratisch onderwijs leren op

uiteenlopende wijze en wordt in het regulier onderwijs leren door de meerderheid beschreven als memoriseren voor later. Wanneer Tabel 8 en 10 naast elkaar worden beschouwd, wordt dit onderscheid zichtbaar in de verdeling van leerconcepties. In het democratisch onderwijs komen leerconcepties 2, 3, 4, 5 en 6 voor en het regulier onderwijs leerconcepties 2, 3 en 4.

Een ander verschil is dat de meeste leerlingen in het democratisch onderwijs geen idee blijken te hebben wat hun leraar denkt over leren, terwijl de meeste leerlingen in het regulier onderwijs aangeven te denken dat de leerconcepties van hun leraren overeenkomen met die van henzelf.

Een verschil in de visie op leren komt ook naar voren in de ideeën van leerlingen over leeractiviteiten en waarin iemand goed kan zijn. Zo vinden de meeste leerlingen van democratische scholen zichzelf goed in uiteenlopende activiteiten: van DJ’en tot koekjes eten en van toneelspelen tot koken. Respondent DL7 (leerconceptie 6) noemt tevens boos zijn, aardig zijn en zichzelf zijn als dingen waar ze goed in is. Wanneer leerlingen van reguliere scholen worden gevraagd waar ze goed in zijn, antwoorden de meesten, aansluitend bij het lesaanbod, met specifieke schoolvakken, zoals schrijven, (begrijpend) lezen, topografie, natuur, spelling, rekenen en gym.

Een (onverwachte) overeenkomst is dat vanaf de vierde leerconceptie leerlingen van beide schooltypen alleen nog positief zijn over hun eigen capaciteiten. Ook is er een gelijk aantal respondenten in democratisch en regulier onderwijs dat twijfels heeft over zijn/haar eigen capaciteiten. De twijfels over het eigen kunnen zijn alleen gevonden bij leerlingen die leren zien als