• No results found

De presentatie binnen Allerhande rondom de uitbraak van mond-en-klauwzeer

‘Loeisterk. In Nederland zijn op dit moment al zo’n vijfhonderd melkveehouderijen die biologische melk leveren.’ Met pakkende reclames leek Albert Heijn in Allerhande met de focus op het biologische aspect de aandacht af te leiden van de op dat moment heersende mond-en-klauwzeerepidemie.93

In het voorjaar van 2001 heerste de MKZ-crisis over Nederlandse boerderijen en veel runderen, varkens, schapen en geiten werden het slachtoffer. Albert Heijn brandde zich binnen het eigen blad niet aan deze epidemie, deze epidemie werd namelijk niet een keer expliciet benoemd binnen artikelen of advertenties in Allerhande. Dit vormt een belangrijk verschil met de varkenspest waarover destijds wel werd geschreven, zij het slechts eenmaal. Daarentegen namen in verhouding tot de voorgaande jaren zowel het kwantitatieve voorkomen van begrippen die hierop betrekking hadden alsook de inhoudelijke aandacht voor biologisch en vegetarisch eten sterk toe gedurende de mond-en-klauwzeerperiode. Ook voor deze periode was er al een vergrootte aandacht voor met name biologisch eten. Albert Heijn beschouwde zichzelf hierbij als trendsetter maar ook als trendvolger wanneer het ging

om ethisch verantwoord eten. Allerhande nam een genuanceerde houding ten opzichte van vegetarisch eten aan en liet zowel liefhebbers als mensen die niet van vleesloos eten hielden, aan het woord. Enerzijds werd door sommigen het vegetarische gerecht als ‘hip’ en ‘van deze tijd’ aangeprezen. Ook werden illustere voorgangers genoemd die vegetarisch aten, zoals Albert Einstein. Anderzijds werd door anderen vegetarisch eten als ‘ingewikkeld’ en

onsmakelijk beschouwd. Het zou ‘nog niet zo lekker als echt vlees’ zijn en er zou een gebrek aan voldoende alternatieven van vlees bestaan. Een opportunistische houding was te zien in de wijze waarop Allerhande het product soja behandelde om angsten, ontstaan vanwege de opkomst van genetisch gemanipuleerde versies, weg te nemen. De nuance was echter onvolledig omdat niet besproken werd dat mensen, in tegenstelling tot vee, dit product

nauwelijks aten. Zodoende is het de vraag waar het belang en de motivatie van Allerhande voor het schrijven over genetisch gemanipuleerde soja lag. Wanneer het ging om advertenties, steeg de aanwezigheid ervan wederom rondom een crisisjaren als deze. ‘Gezond’ werd als

omschrijving veelal gebruikt binnen de promoties voor de vleesvervanger, maar ook ‘lekker’ werd vaker gebruikt dan voorheen.

Hoewel Albert Heijn de MKZ-crisis niet een keer expliciet benoemde, was er rondom deze jaren wederom meer aandacht voor vegetarisch en biologisch eten in verhouding tot de jaren van voor de uitbraak. Wellicht heeft de piek rond 2001/2002 te maken met Wakker Dier. Deze organisatie lanceerde in 2001 verschillende campagnes, waaronder een

publieksvoorlichtingscampagne over de omstandigheden binnen de veeteelt. In 2002 kwamen daar de legbatterijcampagne, de restaurantcampagne genaamd ‘Foie Gras’ en een campagne om diervriendelijker vlees in restaurants te serveren bij. Samen met stichting Varkens in Nood werd tevens de campagne ‘Eet geen dierenleed’ gestart.94 Een andere waarschijnlijkheid voor

de pieken in de gegevens rond 2001/2002 is aldus dat vanaf maart 2001 de Mond-en- klauwzeer crisis uitbrak, deze duurde tot juni 2002. Aannemelijk is dat de momentkeuze van Wakker Dier op zijn minst op de uitbraak van de epidemie was afgestemd. Het ligt voor de hand dat Albert Heijn het tijdens deze periode commercieel aantrekkelijker vond om meer vegetarische gerechten aan te prijzen. 95

94 Elsje Oosterkamp, ‘Posities van dierenrechtenorganisaties’, in: P.T.M. Ingenbeek ed., Dierenwelzijn in

transitie. Thema’s rond de implementatie van de dierenwelzijnsidex (Den Haag 2006) 60-61.

95 H.H.J.W.M Sengers e.a., ‘Kwalitatieve gevolgen van de MKZ-crisis’, in: R.B.M Huirne e.a. eds., MKZ:

Hoewel het frappant lijkt dat in 2001 term ‘biologisch’ zo vaak voorkwam, werd er al in februari dat jaar, drie weken voor de mond-en-klauwzeerepidemie in Engeland uitbrak vanwaar het later zou overwaaien naar Nederland, een heel nummer van Allerhande gewijd aan biologisch eten en koken.96 Biologisch eten kwam dus überhaupt al sterk op in die jaren,

het werd steeds interessanter voor de consument. Dat opperde ook Allerhande in een artikel met de titel ‘Er zit groei in biologisch eten’. Het assortiment met biologisch eten zou ‘groeien als kool’. Op het moment van schrijven zouden er volgens het blad ongeveer 4000 verschillende biologische producten verkrijgbaar zijn in Nederland, waarvan er 230 in de Albert Heijn lagen. Dit waren producten van alle soorten en maten, waarbij het kon gaan om groente, maar ook om bonbons en bier. Binnenkort zou er zelfs voor het eerst biologische snoep op de markt komen. In winkels van Albert Heijn liep er op dat moment ‘zelfs’ een proef met

biologisch vlees. Dit toont dus aan dat er ook zonder crisis al de nodige aandacht bestond voor verantwoord eten binnen Allerhande en bij Albert Heijn.97

Ook werd er uitgelegd dat ‘biologisch’ een bij wet beschermde term is binnen de voedingsindustrie. Om iets biologisch te kunnen noemen, zou het moeten gaan om een product dat hoofdzakelijk of in zijn geheel bestaat uit ingrediënten die van natuurlijke

oorsprong zijn. Pas als een Nederlandse boer, een fabrikant of een importeur gecontroleerd is op het biologisch produceren, verwerken, verpakken, verduurzamen of importeren, mag deze het EKO-keurmerk voeren. Alle biologische producten bij Albert Heijn voerden het EKO- keurmerk. De Landbouwkwaliteitswet is de wet waaraan de normen van het EKO-keurmerk voor het grootste deel aan zijn ontleend. Deze wet is in Europees verband opgesteld.98 De

instantie die controleert of een product aan de eisen voldoet, is Skal. Deze stichting is in 1991 door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij werd aangewezen om op biologische producten controles uit te voeren. De naam is een afkorting voor Stichting Keuring Alternatieve Landbouwproducten. Omdat er rond 2001 steeds meer biologische producten bijkwamen, ontwikkelde Skal voor de controle op biologische producten veel nieuwe eisen. Bij EKO-producten, bestaande uit meerdere agrarische ingrediënten, diende meer dan 95% hiervan van biologische afkomst te zijn. Mocht het zo zijn dat er ingrediënten van niet-biologische aard nodig waren, dan zou Skal hiervoor om toestemming moeten worden gevraagd. Allerhande schreef dat bij biologische melk bijvoorbeeld, de hele keten werd

96 Allerhande, ‘Er zit groei in biologisch’ (1 februari 2001) 28. 97 Ibidem.

gecontroleerd. Er werd dus niet alleen gekeken of de dienstdoende koe een ‘biologisch’ leven heeft gehad, maar er werd ook gekeken naar het voer en de wijze waarop dit geproduceerd is. Omdat de biologische herkomst van producten niet altijd even goed te achterhalen was, had Skal controleurs zitten in landen over de hele wereld. Op deze manier werden er in 2001 in totaal 712 internationale producten gecontroleerd door Skal.99 Voorts schreef Allerhande

binnen hetzelfde artikel wat de beweegredenen van biologisch produceren konden zijn. De gezondheid en leefbaarheid van de mens, het dier en het milieu stonden hierin voorop.100

Binnen dit artikel stond ook een interview met een biologische boer die koeien hield. ‘De stal van de familie Hanenberg is leeg’, aldus de aanhef van het stuk. Dit kwam echter niet door een ruiming, maar doordat alle zestig koeien buiten liepen. In een uitgave van Allerhande van een aantal maanden later zou een dergelijke manier van schrijven waarschijnlijk bij veel lezers voor de nodige rillingen hebben gezorgd. De keuze om over te stappen op biologische productie bleek voor de desbetreffende boer een pragmatische. De rendabiliteit was hiervoor van groot belang voor de boerderij als zijnde bedrijf. De EKO-melk werd beter betaald dan normale melk, al had de boer hier in het begin wel voor op een wachtlijst moeten staan aleer het kon worden afgenomen. Vanaf het moment dat de biologische melk van de boer eenmaal geaccepteerd en verwerkt werd door een melkfabriek, was de boer gegarandeerd van een vaste afnemer.101 Hoewel er per liter meer werd betaald wanneer het om biologische melk

ging, lagen de kosten ook een stuk hoger. Zo maakte deze biologische boer bijvoorbeeld gebruik van potstallen. Koeien hoefden zo niet op roosters te staan, maar leefden binnen op een zacht dek van mest en stro dat steeds weer met een nieuwe laag strooisel bedekt werd. De kosten van het biologisch ondernemen stegen ook omdat melkboerderijen per hectare land slechts twee koeien in bezit mochten hebben, zodat er een balans bestond tussen de

mestuitstoot en de mate waarin het land deze mest kon opnemen, hiermee werd een

mestoverschot voorkomen. Vaak moest er hiervoor land worden bijgekocht of -gepacht. De productie van een biologische koe lag ook lager. Een niet-biologische koe gaf bij deze boer voorheen ongeveer 9000 liter melk per jaar terwijl dit voor een biologische koe ongeveer 7000 liter bedroeg. Hier stond tegenover dat de veearts minder vaak hoefde langs te komen.

Biologische koeien hadden minder penicilline nodig, er was namelijk minder kans op

99 Allerhande, ‘Er zit groei in biologisch’ (1 februari 2001) 28. 100 Ibidem.

uierontsteking en daarbij werden biologische koeien sneller drachtig.102 Naast het

dierenwelzijn werden ook de sterke eigenschappen van biologische koeien, die graasden in de open wei, benadrukt binnen Allerhande.103

De trend waarin Albert Heijn naar eigen zeggen een prominente rol in had gespeeld was de opkomst van biologische producten. Albert Heijn introduceerde hiervoor nieuwe merken. Dit begon eind jaren ’90 met ‘Aarde en Waarde’, waardoor volgens de

supermarktketen het aandeel chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw en

dieronvriendelijke methoden binnen de veeteelt sterk terug werden gedrongen. Het merk ‘AH biologisch’ werd door Allerhande aangeprezen als een op ‘Aarde en Waarde’ volgend product dat nog een stap dier- en milieuvriendelijker zou zijn. De rol van Allerhande werd hierin door het blad zelf beschreven als informatief waarbij het liet zien ‘dat verantwoord ook lekker kan zijn’. Een tendens zou ook zijn dat er naast biologisch steeds meer vegetarisch gekookt werd. In pastagerechten bijvoorbeeld, zou vlees amper gemist worden doordat er prima

alternatieven als toevoeging beschikbaar zouden zijn.104 Verderop in het blad werd uitgelegd

wat het verschil was tussen scharrelvlees en biologisch vlees. Sjors Willems beantwoordde deze vraag namens de organisatie Biologica en stelde dat er op het gebied van dierenwelzijn slechts kleine verschillen bestonden. Per vierkante meter mochten bijvoorbeeld gemiddeld zeven scharrelkippen leven, tegenover zes biologische kippen. Het verschil zat vooral in het feit dat bij biologische kippen zo weinig mogelijk medicijnen werden gebruikt, er tegelijkertijd zo goed mogelijk gekruist werd om weerbare soorten te kweken en het voer van biologische oorsprong diende te zijn. Scharrelvlees hoefde niet per se biologisch vlees te zijn, maar biologisch vlees was wel altijd scharrelvlees.105

In februari 2002 verscheen er een versie van Allerhande waarbij vegetarisch eten het hoofdthema was. Hiervoor deed Mieke van Laarhoven, die destijds de hoofdredacteur van het blad was, een rondvraag op de redactie. Ze was namelijk benieuwd wie er vegetarisch at. De meesten aten regelmatig ‘een dagje zonder’. Dit impliceert dat de meeste leden op de redactie ook weleens ‘een dagje met’ aten. Aangezien slechts een klein percentage van de Nederlanders vegetariër was, kan wat dat betreft redactie wellicht een redelijk kloppende afspiegeling van de Nederlandse bevolking zijn geweest. De redacteur vond dat een geitenwollensokkenimago en

102 Allerhande, ‘Jan en Francien boeren biologisch’ (1 februari 2001) 32. 103 Allerhande, ‘Loeisterk’ (1 augustus 2002) 98.

104 Allerhande, ‘Kent u deze nog?’ (1 september 2001) 161. 105 Allerhande, ‘Vraag en antwoord’ (1 september 2001) 12.

‘vegetarisch’ niets meer met elkaar van doen hadden, ze was bereid om hier een betoog over te houden, maar ze paste hiervoor en liet het oordeel aan de lezer over.106

Binnen hetzelfde nummer werden (minder) bekende Nederlanders geïnterviewd voor de rubriek ‘Weg met de hokjesgeest!’. Door het debat over vegetarisme te koppelen aan de visie van deze BN’ers trachtte Allerhande bewustwording te vergroten bij de consument. Hoewel het vroeger een hoog ‘geitenwollensokkengehalte’ had, was het volgens de opening van dit artikel helemaal hip geworden om vegetarisch te eten. Jort Kelder, destijds 34 lentes jong, vertelde dat hij tien jaar eerder ‘min of meer’ vegetarisch was geworden vanwege zijn ex-vriendin, die ermee was opgegroeid. Een bezoek aan een varkensslachterij, die hij had bezocht voor het zakenblad Quote, gaf voor hem de doorslag om te stoppen met het eten van vlees. Hij zag het eten van vlees als volledig onnodig en hij hoopte dan ook dat meer mensen ermee zouden stoppen. Het zou volgens hem een hoop ellende op de wereld schelen als mensen op zijn minst 80% minder vlees gingen eten. Volgens Kelder, die geloofde dat er een lineair verband bestond tussen menselijke intelligentie en het eten van vlees, zou het

voedselgebruik er over een of twee generaties drastisch anders uitzien. Jort Kelder gaf ook toe dat het leven van een vegetariër veel ingewikkelder was dan dat van een niet-vegetariër. Hij vond het een drama om buiten de deur te eten en daarom at hij in restaurants meestal een pasta. Bijzonder was dat Kelder wel zo nu en dan vis at, voor hem lag er namelijk een grens tussen intelligente zoogdieren en andere dieren. Zoogdieren zouden een hoger bewustzijn en daarmee een beter besef hebben. Desalniettemin was zijn doel om uiteindelijk ook te stoppen met het eten van vis. Om toch de nodige bouwstoffen binnen te krijgen, kocht Kelder zo nu en dan vleesvervangers als Quorn. Hij vond dat de markt voor vleesvervangers meer zou moeten groeien en dat het aanbod groter zou worden. Hierin lag volgens hem een

verantwoordelijkheid voor de voedingsindustrie. Het probleem was echter dat de afzetmarkt vooral in Nederland lag, landen als Spanje waren nog lang niet zo gewend aan vlees

vervangende producten, laat staan aan vegetariërs. Zelfs in Brabant zou het nog aan

inburgering moeten winnen, maar ook in Kelders eigen omgeving reageerden mensen soms vreemd omdat ze niet konden bevatten dat een rechtse bal als Jort Kelder geen vlees at.107

Binnen dit interview maakte Allerhande zijdelings reclame voor Quorn en Tivall, die gepresenteerd werden als ‘uitstekende, verantwoorde alternatieven’. Verder werd op deze pagina benadrukt dat Kelder niet de enige bekende vegetariër was. Dit gold ook voor mensen

106 Allerhande, ‘Dagje met of zonder?’ (1 februari 2002) 1.

als Leo Tolstoj, Richard Gere, Albert Einstein en Madonna. Van de Nederlandse bevolking zou op dat moment vijf procent vegetariër zijn, 23 procent zou drie of meer dagen per week geen vlees eten.108 Bioloog Midas Dekkers was ook twee jaar vegetariër geweest, een gewoonte

die hem werd ingegeven door het boek Animal Liberation van Peter Singer. ‘Het was de donkerste periode van mijn leven’, aldus Dekkers. ‘Natuurlijk hebben principiële vegetariërs het grootste gelijk van de wereld. Maar gelijk kun je niet eten’. Wat voor hem in die tijd niet hielp, was dat de vegetariërs binnen zijn kring (waaronder misschien ook hijzelf) niet goed konden koken. Zowel in supermarkten als in restaurants waren er weinig alternatieven beschikbaar. Het was de verleiding van de Hemaworst die hem van zijn vegetarische ideaal verloste. Dat er alternatieven bestonden sprak hem niet aan want ze waren simpelweg niet lekker genoeg. Dekkers, die ervan uitging dat de strategie van vegetariërs was om een

voorbeeld te stellen, zei dat vegetariërs dit al duizenden jaren deden maar er vrijwel niets mee hadden bereikt. ‘Het enige wat ze ermee hebben bereikt, is dat ze tot aan hun dood vies hebben gegeten’. Dekkers benoemde ook de bio-industrie. Het antwoord op alle ellende hierbinnen was volgens hem dat de voedingsmiddelenindustrie fabriekseten moest ontwikkelen dat zo goed was, dat niemand er meer aan dacht om vlees te eten. Dekkers besloot zijn interview met de belofte te zullen stemmen op een politieke partij die voor dieren opkwam en tot die tijd met zowel smaak alsook schuldgevoel zijn stukje vlees te zullen eten.109

Dat angst voor producten verband kon houden met idealisme toont een artikel uit maart 2000. Soja was vaak de basis van het vlees vervangende component in een vegetarisch gerecht en vanaf de jaren negentig werd soja steeds vaker genetisch gemodificeerd.

Hieromheen hing vaak een zweem van angst en onwetendheid bij de consument. In het artikel werd uitgelegd dat bij genetische modificatie, dat ook wel ‘gentechnologie’ werd genoemd, de erfelijke eigenschappen binnen de genenstructuur door middel van

biotechnologie werden veranderd. Zodoende konden gewassen zoals soja worden beschermd tegen bijvoorbeeld insectenplagen. Alice Mathijssen, vertegenwoordiger van de stichting Merkartikel, waar 140 A-merkfabrikanten en 1200 A-merken aan verbonden waren, stelde dat hiermee vooral derde wereldlanden in hun voedselvoorziening beschermd werden. Ook de Nederlandse consument zou bij genetische modificatie gebaat zijn, omdat dit zou zorgen voor gezondere producten, hogere oogstopbrengsten een schoner milieu en betere

houdbaarheid. De veiligheid van zowel mens als dier en milieu zou hierbij op geen enkele

108 Ibidem. 109 Ibidem, 28.

manier in gevaar mogen komen. Belangrijk hierin was volgens haar dat overheid, consumenten- en voorlichtingsorganisaties, wetenschappers en industrie op een

verantwoordelijke manier met elkaar zouden samenwerken.110 In die tijd was Greenpeace

tegen het genetisch modificeren van onder andere soja. Volgens Miriam van Gool,

woordvoerder van Greenpeace, zouden de gevolgen ervan ‘onvoorspelbaar en onherroepelijk’ zijn. Als motivatie werd gegeven dat biotechnologie nog altijd in de kinderschoenen stond en dat er mede hierdoor nog geen hard bewijs bestond dat het onschadelijk voor mens, dier of milieu zou zijn. Greenpeace had grote angst voor ‘genetische vervuiling’ waarbij de

organisatie ervan uitging dat de mogelijkheid bestond dat wetenschappers en producenten het veranderde DNA niet binnen het onderzoeks- of productieveld konden houden. Genetisch gemanipuleerde organismen (ggo’s) zouden zich dan in de buitenwereld vrij bewegen en kunnen kruisen met bestaande gewassen. Bij maïs werd bijvoorbeeld geëxperimenteerd met een genetisch gemanipuleerde, gif producerende versie. Hierdoor zou de natuurlijke variatie in de wereld in gevaar kunnen komen en zouden planten en insecten in grote getalen kunnen uitsterven, maar de kans bestond ook dat insecten resistent zouden worden. Bij soja was juist resistentie de reden voor genetische manipulatie. Er werd een gif, Roundup, ontwikkeld dat bijna alles doodde, behalve de sojaplant zelf.111 Vanuit religieuze en filosofische hoek bestond

er ook ferme kritiek omdat de mensheid met het genetisch manipuleren van voedsel voor ‘god’ zou spelen.112

Binnen ditzelfde artikel werd verder gesteld dat de herkomst van al dan niet

gemodificeerde soja of maïs niet altijd even goed te achterhalen was. Het was niet te proeven of te zien maar slechts op wetenschappelijke wijze aan te tonen. Hoewel het voor een

fabrikant sinds 1997 verplicht was om op etiketten aan te geven of er naar hun weten

genetisch gemodificeerde ingrediënten aanwezig waren, bestonden er gevallen waarin dit niet vermeld hoefde te worden. Dit hoefde bijvoorbeeld niet als niet kon worden aangetoond dat er aan het genetisch DNA was gesleuteld, bijvoorbeeld wanneer het DNA door verwerking (grotendeels) verdwenen was. Soja- of maïsolie en sojalecithine bijvoorbeeld, vielen om die reden buiten de etiketteringsplicht. Ook bestond er tijdens sommige productieprocessen grote kans op vermenging tussen middelen die wel, en middelen die niet genetisch gemodificeerd