• No results found

Landbouwsysteem en bodemvruchtbaarheid

Net als nu maakte men zich in het verleden ook al zorgen over ontwikkelingen in de landbouw. Achteruitgang van de bodemvruchtbaarheid en achteruitgang van de

voedselkwaliteit zijn ook in het verleden al vaak belicht (zie hoofdstuk 2). Het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, de mechanisatie en het niet hergebruiken van de reststromen van organisch materiaal worden als oorzaken hiervan genoemd. Ook de relatie tussen de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van ons voedsel is hierbij een belangrijk aspect. De bodemvruchtbaarheid gaat wereldwijd achteruit. De Verenigde Naties heeft daarom 2015 uitgeroepen tot het “Jaar van de Bodem”. De bodemvruchtbaarheid gaat ook in Nederland achteruit. De meeste landbouwgronden zijn teveel verdicht, ook de ondergrond. Door een combinatie van zware machines en een eenzijdige bemesting met kunstmest en drijfmest kan de kwaliteit van de bodem nog verder achteruit gaan.

Met het telen van gewassen op grote oppervlaktes is de kwetsbaarheid voor ziekten en plagen toegenomen. Er is te weinig biodiversiteit in het landbouwsysteem overgebleven om zich tegen ziekten en plagen te kunnen verweren. Dit heeft geleid tot kunstmatige onderdrukking hiervan met bestrijdingsmiddelen, wat weer kan leiden tot resistentie-ontwikkeling in de bespoten gewassen. Maar niet alleen in de gewassen, er zijn nu ook al resistente onkruiden. Het houden van grote aantallen dieren onder kunstmatige omstandigheden heeft geleid tot een instabiel veeteeltsysteem. Je moet nu eerst douchen en een plastic jas aantrekken om in een stal te mogen komen. De natuurlijke weerstand van het landbouwsysteem moet worden verhoogd. Dat hoeft niet ten koste van de opbrengsten te gaan.

In “Het boerenbedrijf in de lage landen” wordt beschreven dat er in de Gouden Eeuw een drukke mesthandel was met veel mestschepen. Het ging om meststoffen als stratendrek, stadsbeer, stadsvuilnis, houtas, turfas en schelpen. Een gevolg van deze mesthandel was dat de steden in Holland en Vlaanderen buitengewoon schoon aan deden. Rond 1650 is de grondproductiviteit van de landbouw in Holland en Zeeland op een hoogtepunt en zal dan tot circa 1800 niet verder stijgen. Om het zaad goed te laten gedijen, zaait men bij wassende maan. De effecten op natuur en landschap van de landbouw zijn tot circa 1800 wel zeer groot door de ontginning van woeste gronden en bossen en door de inklinking van de veengronden

124

door bemaling. Er is echter ook een toevoeging van biodiversiteit. Van een blijvende

milieuverontreiniging is nauwelijks sprake. Tot aan de industriële revolutie zijn maar weinig meststoffen weggelekt naar het grondwater, er was een efficiënte mestkringloop (Reijnders, 1997).

Dat menselijk ingrijpen in de natuurlijke situatie niet altijd gunstige gevolgen heeft hebben sommigen al vroeg onderkend. De schrijver Willem Bilderdijk (1756 – 1831) schrijft in zijn “Geschiedenis des vaderlands” het volgende: “Men zegt dat de Nederlanders hun land geschapen hebben en dat klinkt zeer fraai, maar de waarheid van de zaak is dat God het hen toebereidde en zij het op een aller vernuftigste wijze bedorven hebben om er uiteindelijk mee te verzinken. Gelukkig Holland, zoo men nooit gegraven en zelfs nooit gedijkt had. Immers wanneer de rivieren hun gang hadden kunnen gaan, zou het omringende land op natuurlijke wijze zijn verhoogd en zouden wij thans boven de rivieren wonen”.

Volgens de FAO kunnen intensieve landbouwsystemen met een hoge input, die een zware ontbossing, waterschaarste, bodemuitputting en hoge niveaus van uitstoot van broeikasgassen hebben veroorzaakt, niet zorgen voor een duurzame agrarische productie en voeding. Nodig zijn innovatieve systemen die de natuurlijke hulpbronnen beschermen en vergroten en de productiviteit verhogen. Nodig is een transformatieproces naar holistische benaderingen, zoals agro-ecologie, agro-forestry, klimaatvriendelijke landbouw en landbouw die ook is gebaseerd op lokale en traditionele kennis. Technologische verbeteringen, waaronder een drastische afname van het gebruik van fossiele brandstoffen in de gehele economie en in de landbouw, zouden helpen bij het tegengaan van klimaatverandering en natuurrampen. Meer

internationale samenwerking is nodig om bedreigingen van voedselsystemen te voorkomen. Vanwege de afnemende gehaltes aan nutriënten in de voeding moet ook om

gezondheidsredenen worden omgeschakeld naar een ander landbouwsysteem,. Op de wereld zijn ongeveer 700 miljoen mensen extreem arm, 800 miljoen mensen lijden honger en 2 miljard mensen lijden aan een gebrek aan micronutriënten. Door de groei van de

wereldbevolking van 7 miljard nu naar 10 miljard mensen in 2050, de toenemende druk op de natuur, sociale ongelijkheid en klimaatverandering zijn onze voedselsystemen in gevaar (FAO, 2017).

De kringloop van vroeger is in het huidige landbouwsysteem sterk doorbroken. Dierlijke mest is een probleem geworden in plaats van een waardevolle bemestingsbron en van een goede circulatie van mineralen en sporenelementen is geen sprake meer. Een groot deel daarvan verdwijnt in het rioolwater en vervolgens in het zuiveringsslib, dat voor een groot deel wordt verbrand.

Micronutriënten (mineralen en sporenelementen) komen vrij bij de verwering en erosie van gesteenten en worden via de rivieren afgevoerd. Daardoor kwamen ze vroeger via

overstromingen op een natuurlijke wijze op het land. Soms werd dit ook kunstmatig

bevorderd, bijvoorbeeld op het Kampereiland. Men probeert dit nu te doen door het strooien van gesteentemeel op het land en het zou ook kunnen door alle baggerslib weer op het land te gaan toepassen. Daarnaast zouden alle reststromen van organisch materiaal weer terug moeten naar het land. Dat vergt een andere infrastructuur dan die van de huidige verwerking van het afvalwater via riolering en afvalwaterzuiveringsinstallaties en ook van de overige verwerking van organische reststromen. Door het gebruik van kunstmest en het niet recirculeren van mineralen is de voorraad sporenelementen in de grond teruggelopen en daardoor ook in de gewassen en in de voeding. De behoefte aan mineralen van het vee moet nu kunstmatig op

125

peil worden gehouden en soms moet dat ook bij de mens door het slikken van voedingssupplementen.