• No results found

Voor de bepaling van het directe energiegebruik is uitgegaan van de energiebalans van Nederland (CBS, 2016). Deze is als volgt opgebouwd:

Het aanbod van energie:  winning in Nederland;  plus invoer;

 minus uitvoer;

 plus of minus bunkering/voorraadmutatie; geeft:

Verbruikssaldo: is het aanbod van primaire energie:  minus totaal saldo energie-omzetting;  minus eigen gebruik energiesector;  minus verliezen bij distributie

geeft het finaal energiegebruik: dit is dan nog weer uitgesplitst in een energetisch gebruik en een niet-energetisch gebruik.

Voor de energie-omzetting geeft de energiebalans cijfers over:

 de inzet van energiedragers voor omzetting (de hoeveelheid energie die is gebruikt om andere energiedragers van te maken);

 de productie van energie na de omzetting (de hoeveelheid energie die is gemaakt uit andere energiedragers);

 het saldo van inzet en productie. Dit saldo van energie-omzetting is te beschouwen als het verlies van energie bij de omzetting.

Vervolgens bestaat het finaal gebruik van energie uit:  het eigen gebruik van de energiesector;  de distributieverliezen;

 het finaal gebruik van de energie-afnemers.

Dit laatste bestaat uit een energetisch en een niet energetisch gebruik. Dit laatste is het gebruiken van een energiedrager voor het maken van een product dat geen energiedrager is (bijvoorbeeld kunststoffen uit aardolie). De gegevens zijn beschikbaar vanaf 1995 en daarvoor fragmentarisch, maar wel af te leiden uit de cijfers voor de verschillende energiegrondstoffen. Hieruit zijn de totale energiegebruiken afgeleid, nl. het primaire

energiegebruik (het verbruikssaldo) en het finale energiegebruik (het energiegebruik door de eindgebruiker).

Vanaf 1995 zijn het eigen gebruik van de energiesector en de verliezen bij de distributie ook meegerekend. Het niet-energetische finaal gebruik varieert van 17% in 1975 tot 23% in 2015. Voor de periode 1950 tot 1970 is het niet geregistreerd.

Voor de Nederlandse landbouw is de aanname gedaan dat alle finale gebruik energetisch is. Wel zijn er indirect niet-energetische finale gebruiken, bijvoorbeeld het gebruik van aardgas in de kunstmestindustrie. Tussen het primaire energie-aanbod en het finale energiegebruik gaat energie verloren. Voor de periode 1995 t/m 2015 zijn alle cijfers van de energiebalans

74

bekend en schommelt de verhouding tussen het primaire energie-aanbod en het finale energieverbruik steeds tussen 1,27 en 1,32 met een gemiddelde van 1,29.

De cijfers voor het finale energiegebruik zijn derhalve met een factor 1,29 opgehoogd om het primaire energiegebruik te bepalen. Dit is een gemiddelde voor alle energiedragers.

Per energiedrager verschillen deze factoren. Op basis van de energiebalans is de factor primaire energie-aanbod/finaal gebruik als volgt:

Voor kolen: 1,06 Voor aardolie: 1,23 Voor aardgas: 1,48

E.e.a. hangt ook af van de toepassingen per energiedrager: het wel of niet gebruiken voor elektriciteitsopwekking, het wel of niet energetische gebruik.

Daarnaast moet het primaire energiegebruik (het aanbod van energie) ook nog worden opgehoogd voor de energiehoeveelheid die nodig is geweest om dit aanbod te kunnen realiseren.

Dit kan op twee manieren:

 een aparte calculatie voor de energiekosten tot aan het aanbod van primaire energie;  de energie-inhoud (of de verbrandingswaarde) van een energiedrager ophogen met een

bepaalde factor voor winning, transport, raffinage, etc.

Voor de periode 1990 t/m 2015 is het directe energiegebruik van de glastuinbouw bekend. Dit is gemiddeld 78% van het totale directe energiegebruik in de landbouw. Voor de periode 1950 t/m 1985 is de aanname gedaan dat het directe energiegebruik van de glastuinbouw ook 78% is van het totale directe energiegebruik in de landbouw. Hiermee is dan het directe

energiegebruik van de glastuinbouw voor de periode 1950 t/m 1985 berekend. Op basis van het aandeel voedingsglastuinbouw in de totale glastuinbouw is het directe energiegebruik van de voedingsglastuinbouw berekend. Het totale directe energiegebruik van de landbouw (exclusief de niet-voedingsglastuinbouw) is dan gelijk aan het directe energiegebruik van de voedingsglastuinbouw en het directe energiegebruik van de landbouw exclusief glastuinbouw.

Op basis van het totale directe energiegebruik van de landbouw (exclusief niet-

voedingsglastuinbouw) kan het aandeel van de landbouw in het totale directe energiegebruik van Nederland worden bepaald. Dit is gedaan op basis van de finale gebruiken. Omdat de ophogingsfactoren van finaal gebruik naar het verbruikssaldo hetzelfde zijn voor de gehele energiebalans maakt dit voor het procentuele aandeel van de landbouw geen verschil. Van de belangrijkste energiedragers worden vooral kolen en aardolie voor een belangrijk deel

geïmporteerd. De energetische winningskosten van deze energiedragers zitten niet in de energiebalans van Nederland. Voor de overige energiedragers is de aanname gedaan dat ze geheel of grotendeels in Nederland worden gewonnen en dat de energetische winningskosten dus in de nationale energiebalans zijn verwerkt.

Steenkool

In de periode 1950 – 1970 werd veel steenkool in Nederland gewonnen. Daarna worden de kolen ingevoerd. Er worden ook weer kolen uitgevoerd. Daarom is uitgegaan van de invoersaldi. Deze worden geacht te zijn gebruikt in Nederland en de aanname is gedaan dat deze kolen in het buitenland zijn gewonnen. Verder is de aanname gedaan dat de kolen voor de landbouw ten opzichte van het totale steenkoolgebruik overeen komen met het aandeel van

75

het directe energiegebruik van de landbouw (exclusief de niet-voedingsglastuinbouw ) in het totale directe energiegebruik van Nederland.

Aardolie

Gedurende de gehele periode 1950 t/m 2015 vond winning van aardolie in Nederland plaats en daarnaast ook invoer en uitvoer. De invoer en uitvoer waren veel groter dan de winningen in eigen land. Ook hier is op dezelfde wijze uitgegaan van het invoersaldo.

Op basis van de hoeveelheden kolen en aardolie volgens de invoersaldi (in PJ) is berekend wat de energetische winningskosten in het buitenland zijn van steenkool en aardgas. Dit is gedaan door van een oplopende EROEI uit te gaan voor de periode 1950 t/m 2015: voor 1950 100:1 evenredig oplopend tot 100:14 in 2011 t/m 2015. De hiermee berekende

winningskosten zijn aan de landbouw toegerekend op basis van het aandeel van het energiegebruik in de landbouw in het totale gebruik in Nederland. De aldus verkregen energiegebruiken zijn opgeteld bij het primaire energiegebruik van de landbouw. Daarmee is het totale energiegebruik van de landbouw (exclusief niet-voedingsglastuinbouw) vastgesteld (zie tabel 17).

Tabel 17 Energiegebruik Nederland en landbouw in PJ en aandeel landbouw jaar verbruikssaldo* = aanbod alle energiedragers, totaal Nederland finaal gebruik totaal Nederland totaal energiegebruik landbouw exclusief niet-voedings- glastuinbouw** aandeel energiegebruik landbouw in het totale energiegebruik 1950 582 506 27,4 4,7% 1955 724 630 41,9 5,7% 1960 920 800 64,1 6,8% 1965 1.293 1.124 95,1 7,1% 1970 2.016 1.738 126,0 6,0% 1975 2.482 2.136 112,9 4,4% 1980 2.723 2.331 112,2 3,9% 1985 2.558 2.175 115,4 4,3% 1990 2.870 2.238 122,8 4,1% 1995 3.106 2.435 133,2 4,0% 2000 3.157 2.481 122,5 3,6% 2005 3.408 2.670 118,9 3,2% 2010 3.485 2.737 127,5 3,4% 2011 3.235 2.511 119,7 3,4% 2012 3.228 2.530 127,3 3,6% 2013 3.206 2.524 129,5 3,7% 2014 3.045 2.328 122,4 3,6% 2015 3.075 2.334 135,6 4,0%

* het verbruikssaldo is exclusief de energetische winningskosten van steenkool en aardolie in het buitenland

** is inclusief de energetische winningskosten van steenkool en aardolie in het buitenland Buiten beschouwing zijn gelaten de import van elektriciteit, terug gerekend naar primair gebruik en de (energetische) winningskosten daarvan. Het directe energiegebruik van de landbouw loopt op van 27,4 PJ in 1950 tot 135,6 PJ in 2015. In 1995 was het energiegebruik van de glastuinbouw het hoogste, met een gebruik van 140,3 PJ (dit is de hele glastuinbouw, dus inclusief niet-voedingsglastuinbouw). Daarna daalt het totale energiegebruik van de landbouw enigszins. Dit komt door de netto levering van elektriciteit door de glastuinbouw (orde van grootte schommelt tussen de 8 en 14 PJ per jaar). Het aandeel van het directe

76

energiegebruik van de landbouw in het totale directe energiegebruik van Nederland ligt tussen de 3% en 7%. Het aandeel van de glastuinbouw is circa 80% van het totale directe

energiegebruik in de landbouw. Omdat tegenwoordig van de glastuinbouw een groot deel is bestemd voor bloemen en andere niet-voedings artikelen, is voor het directe energiegebruik van de glastuinbouw alleen het voedingsgedeelte meegerekend.