schilderen....’ Ze keek oplettend naar zijn gezicht en zag het versomberen onder haar
woorden. ‘Maar sinds gisteren weet je, dat dat niet meer gaat. De Drogeria Gerö
bestaat niet meer en jij hebt hier geen rooie duit.’
Ze zweeg.
Een alarmeerende angst sprong in hem op. Alle woorden, die zij gezegd had, waren
één voor één dié woorden, die hij voorzich zelf nog ontvlucht was, die hij gisteren
onuitgesproken, ongevormd, ja zelfs, ongedacht had gelaten. Nu had Bella ze alle
gezegd. Hij voelde zich opgejaagd, in het nauw gedreven, doodelijk bedreigd. En
plotseling werd hij boos op haar.
‘Kom je me dáárvoor uit mijn slaap halen?! Is het niet altijd nog vroeg genoeg
voor me om me daarover ellendig te maken?!.... Weet ik, wat ik doen moet?!.... Ik
heb immers nog geen tijd gehad.... jullie hebben me immers nog geen tijd gelaten....’
Hij werd driftig. ‘Wat wil je, dat ik doe? Wat wil je van me?!’
‘Wind je niet op, George! Ik ben niet gekomen om je bang te maken. Ik ben juist
gekomen om je te helpen. Vóórdat je tijd gehad hebt om over al die dingen na te
denken, want ik weet, dat je ze niet alleen aan kunt. Is 't niet? Je kunt ze niet alleen
aan?’
Hij drukte zijn sigaret nijdig en zenuwachtig uit in den aschbak op zijn nachtkastje
en keek voor zich heen. Er lag een ontstemde, norsche trek op zijn gezicht. Een lok
van zijn nog ongekamd haar viel over zijn voorhoofd, hij streek die kregel en
ongeduldig weg, daarna bleef zijn hand op de deken liggen, een smalle, licht gebruinde
hand. Zij legde er haar warme, droge, blanke hand overheen. ‘Ferri was ook
zoo,’ vertelde ze en haar stem werd geruststellend, een zachte vrouwestem, die troost,
‘hij was precies zoó, ook zoo zenuwachtig en geschrokken en bang. Hij was ook zoo
kapot van alles. Van Lili's dood. En ook van het schuldbewustzijn tegenover jou....
Hij wist ook geen uitweg en toch heb ik hem kunnen helpen, George. En ik geloof,
dat ik jou ook kan helpen.... Jullie zijn beiden niet zulke heel krachtige menschen....
ik heb al zooveel meer in het leven meegemaakt dan jullie.... Luister: jij kunt hier in
Boedapest niet alleen blijven. Wat kun je doen? Een gemeubileerde kamer nemen.
Met pension. Kun je daar werken? Nee, daar kun je niet werken. Daar storen je
honderd dingen. Vooral de zorgen. Hoe kun je werken, als je voortdurend moet
denken, waar je het noodige geld vandaan moet halen? Hoe je rond moet komen?
Waár je je kamerhuur van moet betalen? Hoe je je licht, je verwarming, je wasch, je
eten zult betalen.... En wie moet daar voor je zorgen?....’ Ze streelde zijn hand. ‘Ik
heb het zoó gedacht, George: laten wij met ons drieën gaan samenwonen. Ten eerste
is dat veel goedkooper. Ten tweede heb jij een thuis. We heffen de drogisterij op en
we huren een behoorlijke winkelruimte. Daar begin ik met Ferri een kunsthandel, ik
heb....’
‘Kúnsthandel?!’ viel hij haar in de rede, een oogenblik alleen maar verbaasd. ‘Maar
Ferri heeft toch niet het flauwste benul van kunst! Dat verbeeld je je toch niet?!’
‘Nee,’ zei ze zacht glimlachend, ‘ik verbeeld me niets.’
‘Of dacht je, dat jij....?’
‘Ik heb smaak!’ zei ze met groote overtuiging.
‘S-m-á-á-k!!’ echoode hij minachtend. ‘Zet dan een modezaak op!’
‘Die zijn er al teveel!’ antwoordde ze kalm. Hij keek
naar haar om te zien, of ze dit ernstig meende. Ze scheen het werkelijk ernstig te
meenen, want ze tuurde nadenkend voor zich uit. Toen ze zijn oogen op zich voelde,
kromp haar blik in en keerde naar hem terug. Resoluut zei ze:
‘Als je nou de zaken eens aan mij overliet, George, denk je niet, dat dát beter was?
Dat is immers mijn bedoeling, niet waar? Jij zou dan alleén maar schilderen en Ferri
en ik zorgen voor de rest. Dan zou iedereen zijn taak hebben en waarschijnlijk komt
dan alles heel best terecht.... Heb je iets meegebracht?’ Ze zocht in de kamer met
haar oogen en stuitte op de schilderijenkist. ‘Dáárin?’
Hij knikte onwillig.
‘Is er iets speciaals bij?’
‘Speciaals?’ vroeg hij.
‘Ja. Iets.... iets.... buitenlandsch. Iets uit Parijs, iets bijzonders in onderwerp of
behandeling. Iets nieuws, bedoel ik, dat door het een of ander opvalt en daardoor
gemakkelijker verkocht kan worden. De concurrentie is natuurlijk groot en het is
moeilijk om de aandacht te trekken. Het publiek koopt niet gauw meer tegenwoordig.
Daarom moeten we de aandacht trekken, liefst direct, want we hebben geen tijd om
af te wachten, om er ons langzaam in te werken. We moeten direct komen met iets,
dat inslaat!’
- Iets, dat inslaat! - dacht hij schamper en bitter. Hij zag, opeens, de naaktstudie
van Susanne en den douanebeambte. Hij zag walgelijke gretigheid. - ‘Fransch model?’
zei een stem, heimlijk geil. En een andere stem zei: ‘Gemakkelijk verkoopen’.... Hij
sloot zijn oogen, vermoeid, en in die duisternis zongen haar vorige woorden hun
schoone verleiding: dichter.... droomer.... kunstenaar... De weerzin tegen dit heele
leven, tegen alle menschen kroop
weer in hem terug. Haat, afkeer, teleurstelling.... en lafheid - een vergif, waaraan hij
sedert maanden leed.
Ze zag dat alles op zijn gezicht en er ontstonden merkwaardig dooréén gemengde
In document
M.H. Székely-Lulofs, Het laatste bedrijf · dbnl
(pagina 96-99)