• No results found

Johnnie had zich zoo diep in den achtergrond van den winkel teruggetrokken, dat Tibi het niet noodig vond hem op dit oogenblik te kennen

‘De zaak gaat hierom, Bella, dat ik in verschillende bladen gelezen heb over het

ko-los-sá-le succes van George! Mijn gelukwenschen. En daar nu mijn beste oom

Jenö toch van plan was een schilderij aan te koopen.... niet waar, oom Jenö?’

‘Ja.... e.... dat is te zeggen,’ hakkelde oom Jenö....

‘....en die naaktstudie daarbuiten zoo'n uitstekende recensie heeft, hadden wij

gedacht....’

‘We zullen dat doek eens voor u naar binnen halen!’ zei Bella opgewekt. Ferri

zette Susanne op den schildersezel en oom Jenö, die toch al onzeker was, omdat hij

niet wist of hij nu wel of geen schilderij wilde koopen, werd van Susanne's naaktheid

zoo in directe nabijheid en aanwezigheid van vreemden en vooral een vreemde dame

toch een beetje onrustig. Zoo zonder etalageruit, vond hij het toch wat onkiesch en

hij nam zijn monocle af, alsof hij met deze overgave aan zijn bijziendheid van een

soort symbolische oogklep gebruik maakte.

‘Er is bijzonder veel belangstelling voor dat doek!’ zei Bella. ‘Juist een half uur

geleden was hier een rijke Amerikaan om dit schilderij en de eenige reden, dat hij

het niet diréct gekocht heeft is, dat hij eerst wilde informeeren of hij het wel mag

uitvoeren!.... U weet, men gaat het tegenwoordig zooveel mogelijk tegen, dat het

land beroofd wordt van zijn kunstschatten....’

‘Ja, dat weet ik. Een zeer loffelijk streven!’ zei oom Jenö patriottisch.

‘Maar wat vindt u nou van het doek zelf?’ drong Tibi.

‘Het is natuurlijk heel mooi.... heel mooi!’ Een blik van oom Jenö zwierf naar het

schilderij, maar zwenkte weg, voordat hij het bereikt had. Een oogenblik van

afwachting en onzekerheid brak aan en op dit oogenblik deed Johnnie een

onverwachten stap naar voren.

‘Als het mij vergund is hier een woord mee te spreken,’ begon hij discreet, ‘ik ben

namelijk taxateur voor het museum van beeldende kunsten.... Mijn naam is....’ Hij

mompelde iets onverstaanbaars en toen, vrijer, omdat hij nu immers geïntroduceerd

was, sprak hij verder en werd weldra overstelpt door zijn eigen welsprekendheid,

ondanks den wat ontevreden blik, dien Bella hem toewierp: ‘Ik vind dit doek een

zeer belangrijk stuk werk! Volgens mij heeft het bepaald museum waarde! Kijkt u

bijvoorbeeld eens naar deze techniek, naar die lichte toets, die blonde kleuren, die

vlugge, haast oppervlakkig lijkende behandeling, die toch de ware meester verraadt

in de onovertrefbare zekerheid van de penseelstreek! Kijkt u eens naar de uitmuntende

teekening.... Dit schilderij leéft.... niet waar? Die vrouw leeft.... dadelijk gaat zij

bewegen.... zij glimlacht u toe.... zij verleidt u haast! Men heeft het gevoel: ik kèn

die vrouw....’ Oom Jenö deed een stap achteruit, het

was, of hij vreesde, hier in aanwezigheid van vreemden en deze vreemde dame, door

die naakte vrouw uit zijn verleden te zullen worden ontmaskerd. Maar Johnnie daasde

door: ‘En dat gevoel is zeer juist! Zij is immers de vrouw, het vrouwelijke, Eva....

de eeuwige Eva....! Welk een poëzie schuilt er in dit doek! Poëzie moet zijn in alle

werkelijke kunst! Bééldende kunst?! Zeker! Maar wat is het beeld zonder het gedicht?

Zonder de droom?!.... De droom! Het ideaal! De illusie!.... En dan niet van één

mensch, de kunstenaar zelf, maar gesublimeerd tot de universeele droom, tot de

droom van de menschheid, van allen, die zich geroepen voelen tot een hoogere

mensch-bewustheid....!’ Johnnie schepte adem, hij scheen vergeten te zijn, dat zijn

rol die van statist was en nu vergreep hij zich aan de hoofdrol, hij wilde blijkbaar

het speelmoment nog verder uitbuiten, maar ditmaal riep Bella's blik, die aan

ontevredenheid nog gewonnen had, hem tot de orde en hij voegde er, nogal nuchter

en een beetje uit den toon aan toe: ‘Als ik geld had, zou ik het gaarne koopen!’

Het werd even stil na deze gemoedsuitstorting. Zij staarden met hun allen naar

Susanne, die hen toelachte. Johnnie trok zich weer bescheiden terug achter in den

winkel.

‘Wat denkt u er van, oom Jenö?’ vroeg Tibi nog eens. ‘Het is een schitterend ding,

vindt u niet?’

Oom Jenö durfde, na den vloed van loftuigingen weer zijn monocle opzetten. Hij

keek schichtig naar het doek. ‘Ja....,’ gaf hij toe, ‘het is inderdaad een mooi ding.

Alleen.... ik weet niet.... Men moet nu eenmaal ook rekening houden met zijn gasten,

kennissen, familieleden... Als er iets van een sluier.... of zoo.... hm....’

‘U bedoelt, dat het naakt u zou storen?’ zei Tibi, met

overdreven verbazing. ‘Maar het is toch een kunstwerk, oom Jenö! Kunst heiligt toch

het.... het....’ hij zocht naar een woord, dat hij niet vond, en vereenvoudigde, ‘als het

heusch een kunstwerk is, hindert het naakt toch niet. Wij zijn toch al lang over de

vijgeblaadjes heen!’

‘Natuurlijk! Natuurlijk!’ haastte zich om Jenö te verzekeren. Onderwijl keek hij

toch rond of hij niet iets anders van zijn gading vond, iets meer aangekleeds. Hij

ontdekte den koetsier met het paard.

‘Dat is ook een aardig ding!’ waagde hij. In zijn hart vond hij dát een veel mooier

ding, als kunst dan, aandoenlijk en gevoelig en naar het leven, de simpele tragedie

van den alledag: die vermoeide mensch en dat vermoeide paard, twee wezens, die

de menschheid dienen.... Juist: dienen!.... Als hij iets kocht.... dan toch liever zoóiets....

Ja, wat Tibi gezegd had, was niet zoo gek: als geldbelegging.... hoewel....

‘Dát dingetje?!’ zei Bella met een lichten klank in haar stem, half waardeerend en

half geringschattend. ‘Och ja, dat is wel aardig, maar....’ Tibi nam het woord van

haar over: ‘Maar als het om geldbelegging gaat, oom Jenö, dan zou ik toch liever

een grooter ding nemen, iets ernstigers, niet waar? Iets, wat de kunstenaar

representeert! En dat als zoódanig waarde heeft.... Dat wilt u toch ook!’

‘Ja.... ja....’ zei de oude heer onzeker. ‘Ja, dat is waar. Daar heb je gelijk in!’

‘Dit bijvoorbeeld!’ zei Bella en liet Ferri het Steegje op den ezel zetten. ‘Dit staat

als stuk op een gelijk niveau met het naakt. Dit is ook subliem. Vindt u niet?’

Oom Jenö vond dit doek inderdaad heel mooi. Er was niets in, wat hem stoorde

of blameeren kon. Het riep zelfs heel onschuldige herinneringen voor hem op aan

dat verblijf in Parijs, wel zeker, hij kènde die steegjes! ‘Bekoorlijk

door romantiek van vuil en armoede!’ zei hij en philosofeerde eenige minuten door