7.6 Inkomen 7.6.1 Gezinsinkomen
7.6.2 Lage inkomens
De grote inkomensverschillen in de land- en tuinbouw worden onder andere veroorzaakt door verschillen in prijsvorming van de diverse producten, schaalgrootte, technische resultaten en verschillen in financiering. In de periode 2001-2003 bleef gemiddeld 29% van de gezinnen met het totale inkomen onder een minimuminkomensgrens. Voor 2003 is dat een inkomen van 22.300 euro, gelijk aan de inkomenseis die geldt voor de Ioaz-regeling (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen). Op basis van alleen het inkomen uit bedrijf zou 44% van de gezinnen onder deze grens blijven, maar 15% weet het inkomen door activiteiten buitenshuis boven de grens te brengen (tabel 7.11). Dit zijn vooral kleine bedrijven, ingesteld op een beperkt inkomen uit het bedrijf. De bedrijven die onder de minimuminkomensgrens blijven kunnen niet of onvoldoende reserveren voor toekomstige investeringen.
De inkomensverschillen worden mede veroorzaakt door de prijsvorming van producten. In de beschreven periode ging de varkenshouderij door een diep inkomensdal. Twee van de drie gezinnen op varkensbedrijven bleef onder de minimumgrens (figuur 7.6). In de melkveehouderij en glastuinbouw was dat niet meer dan een vijfde. Vooral in de akkerbouw zijn veel gezinnen mede gericht op neven- activiteiten.
7.6.3 Bedrijfstoeslagen
De hectaretoeslagen en dierpremies bedroegen in 2003 gemiddeld over alle bedrijven ongeveer 5.000 euro per bedrijf. Bedrijven met hoge inkomens kregen niet zoveel meer aan toeslagen dan bedrijven met lage inkomens (tabel 7.12, p. 120). In totaal kreeg ongeveer 30% van de bedrijven geen EU-toeslag, circa een kwart maximaal 2.500 euro en 7% ontving meer dan 15.000 euro.
Uitgaande van de bedrijfsstructuur in 2003 kan ook de verwachte toeslag voor 2008 berekend worden, inclusief de toeslagen voor melk en suiker en de kortingen. De gemiddelde toeslagen zullen ruim verdubbelen. Hierdoor zal bijna 30% van het inkomen uit toeslagen bestaan. In de groep met de hoogste inkomens zal de helft van de bedrijven meer dan 15.000 euro aan inkomenstoeslagen ontvangen. In de groepen met de laagste inkomens geldt dit voor 15 tot 20% van de bedrijven. De toeslagen zijn het belangrijkst voor melkvee- en akkerbouwbedrijven. In 2003 ontving ongeveer één op de drie melkveebedrijven minder dan 2.500 euro aan toeslagen, in hoofdzaak slachtpremies en hectaretoeslagen voor maïs (figuur 7.7, p. 120). In 2008 zal bijna 60% van de melkveebedrijven meer dan 15.000 euro ontvangen. Het percentage akkerbouwbedrijven dat een dergelijk bedrag ontvangt neemt door de suikerhervormingen toe van ruim 20 tot 30%. De overige bedrijven ontvingen geen of vrij lage bedragen, de vleeskalverenbedrijven uitgezonderd.
7
7.6119
Figuur 7.6 Verdeling (%) van gezinnen naar hoogte inkomen, gemiddelde 2001-2003
Bron: Informatienet. 0% 20% 40% 60% 80% 100%
Totaal inkomen boven minimum
Totaal inkomen boven minimum, bedrijfsinkomen onder minimum Totaal inkomen onder minimum
Varkensbedrijven Glastuinbouwbedrijven Melkveebedrijven Akkerbouwbedrijven
7
7.6Tabel 7.11 Resultaten van bedrijven (1.000 euro) naar hoogte inkomen a), gemiddelde
2001-2003
Totaal inkomen boven minimum
Totaal inkomen
onder minimum Bedrijfsinkomen onder minimum Bedrijfsinkomen boven minimum Totaal
Gezinnen (%) 29 15 56 100
Bedrijfsomvang (nge) 91 59 116 100
Resultaten per gezin
Gezinsinkomen uit bedrijf -3,8 8,4 57,6 32,4
Inkomsten buiten bedrijf 4,4 22,2 4,2 7,0
Totaal gezinsinkomen 0,5 30,5 61,8 39,4
Herkomst en besteding per bedrijf
Besparingen -30,0 1,4 22,0 3,9
Afschrijvingen 35,2 22,7 35,7 33,6
Overige eigen middelen 3,6 1,2 0,9 1,7
Mutatie vreemd vermogen 15,7 19,7 21,9 19,8
Totale kasstroom 24,5 45,0 80,5 59,0
Investeringen 35,8 35,0 60,7 49,6
Mutatie liquide middelen -4,2 3,3 11,7 5,8
Overige bestedingen -7,1 6,6 8,1 3,5
a) Voor methode zie Van Everdingen et al. (1999). Bron: Informatienet.
120
Tabel 7.12 Bedrijfstoeslagen naar hoogte gezinsinkomen, 2003 en 2008
Gezinsinkomen uit bedrijf (1.000 euro) 2003 <10 10-30 30-50 >50 Totaal
Bedrijven (%) 31 22 19 28 100
Inkomen (1.000 euro) -9,3 19,4 38,5 104,6 38,1
Toeslag 2003 (1.000 euro) 4,8 3,6 5,1 6,2 5,0
Toeslag 2008 (1.000 euro) 7,7 8,0 11,6 15,7 10,7
Aandeel toeslag 2003 in het inkomen (%) - 18 13 6 13
Aandeel toeslag 2008 in het inkomen (%) - 41 30 15 28
Bron: Informatienet.
Figuur 7.7 Verdeling (%) bedrijven naar hoogte bedrijfstoeslag, 2003 en 2008
Bron: Informatienet. Overig Akkerbouw Melkvee 2003 2008 2003 2008 2003 2008 0% 20% 40% 60% 80% 100% > 15.000 10.000 - 15.000 5.000 - 10.000 2.500 - 5.000 < 2.500 0
7
7.6 LE020545_LEB_2005_NEW 132 27-06-2005 14:00:34121
Tabel 7.13 Toegevoegde waarde van de land- en tuinbouw, 2002-2004
Waarde (mrd. euro) Index 2004 (2003=100) 2002 2003 (v) 2004 (r) Volume (r) Prijs (r) Waarde (r)
Totale brutoproductie 20,0 20,0 19,8 103 96 99
Aangekochte goederen en diensten 11,0 10,9 11,0 100 101 101
Zaaizaad 1,0 1,0 1,0 100 102 101
Veevoeder 3,3 3,0 3,1 101 102 103
Energie 1,4 1,5 1,5 99 95 94
Kunstmest 0,3 0,3 0,3 101 102 103
Overige goederen en diensten 4,5 4,6 4,6 100 101 101
Bruto toegevoegde waarde tegen
basisprijzen 9,1 9,2 8,8 106 91 96
Afschrijvingen 2,6 2,7 2,7 103
Heffingen a) 0,4 0,4 0,4 102
Subsidies a) 0,2 0,3 0,3 102
Netto toegevoegde waarde 6,1 6,4 6,0 94
a) Niet-productgebonden. Bron: CBS; raming 2004 LEI.
7
7.77.7. Sectorinkomen
De bruto toegevoegde waarde van de Nederlandse land- en tuinbouw was bijna 4% lager dan in 2003 (tabel 7.13). De productiegroei in de veehouderij - mede door herstel van de pluimveehouderij na de vogelpestuitbraak in 2003 - zorgde voor een hoger verbruik van veevoer. De energiekosten namen af, ook al stegen de prijzen op de vrije markt. Een deel van de tuinders sloot al eerder contracten af die een groot deel van 2004 afdekten (zie ook par. 8.3).
De netto toegevoegde waarde daalde in 2004 met ongeveer 400 mln. euro (-6,5%) tot 6,0 mld. euro. De afschrijvingen stegen evenals in de afgelopen jaren met ongeveer 3%. Het totaalbedrag aan niet-productgebonden subsidies bleef met ruim 300 mln. euro vrijwel gelijk aan 2003. De samen- stelling van deze subsidies veranderde echter aanzienlijk. De nieuwe toeslagen zijn goed voor 140 mln. euro. Deze komen in de plaats van de productgebonden subsidies die in de voorgaande jaren aan de akkerbouwproductie waren gekoppeld. In 2003 werd verder nog ruim 100 mln. euro uitgekeerd voor de geleden schade door de vogelpest.
Resterend inkomen
De netto toegevoegde waarde is de beloning voor de inzet van arbeid, grond en kapitaal. Na aftrek van betaalde lonen, rente en pacht blijft het resterend inkomen over. In 2004 lag dit met 2,3 mrd. euro op een historisch dieptepunt (tabel 7.14). Het aan loon betaalde bedrag steeg met ruim 1%, vooral door een toename van het aantal betaalde arbeidskrachten. De betaalde rente nam toe door een hoger rentetarief en een iets hoger investeringsniveau. Door een daling van het aantal niet betaalde arbeids-
122
krachten nam het totale niveau van de arbeid (gemeten in arbeidsjaareenheden) met bijna 2% af. Zo bleef de daling van het resterend inkomen per arbeidseenheid nog enigszins beperkt, al was het resultaat in Europees verband teleurstellend te noemen (zie ook par. 3.3).
7
7.7Tabel 7.14 Netto toegevoegde waarde en resterend inkomen van de land- en tuinbouw in Nederland, 1999-2004
1999 2000 2001 2002 2003 (v) 2004 (r)
Waarde (mrd. euro)
Netto toegevoegde waarde 6,4 6,6 6,8 6,1 6,4 6,0
Betaalde loonkosten 1,8 1,8 2,0 2,1 2,2 2,2
Betaalde rente en (netto) pacht 1,2 1,4 1,5 1,4 1,5 1,6
Resterend inkomen 3,5 3,5 3,4 2,7 2,8 2,3
Indexcijfers (1994-1996=100)
Netto toegevoegde waarde, reëel 86 89 86 76 76 71
Idem, per arbeidskracht 87 90 91 82 83 79
Totaal resterend inkomen, reëel 77 74 68 52 54 43
Idem, per arbeidskracht 86 86 84 65 72 60
Bron: CBS; raming 2004 LEI.
123
Glastuinbouw en champignonteelt
Kernpunten:
• productiewaarde glastuinbouw en champignonteelt gedaald
• aandeel primaire productie in toegevoegde waarde glastuinbouwcomplex is ruim tweederde
• toegevoegde waarde per arbeidsjaar glastuinbouwcomplex relatief hoog • areaal glastuinbouw stabiel, aantal bedrijven 5% gedaald
• aantal champignonbedrijven harder gedaald dan teeltoppervlakte champignons • aantal bedrijfsopvolgers in glastuinbouw- en champignonteelt gedaald
• bedrijfsresultaten glasgroenteteelt flink verslechterd • lichte achteruitgang pot- en perkplantenbedrijven • resultaten snijbloemenbedrijven stabiel
• resultaten champignonbedrijven opnieuw verslechterd
• glastuinbouwbedrijven investeren meer, champignonbedrijven nauwelijks