• No results found

2000 2004 2000 2004 Glastuinbouw en champignonbedrijven 52 50 42

In document Landbouw-Economisch Bericht 2005 (pagina 116-120)

6.5 Ammoniak en stank

2000 2004 2000 2004 Glastuinbouw en champignonbedrijven 52 50 42

Opengrondstuinbouwbedijven 53 53 36 29 Akkerbouwbedrijven 65 64 37 30 Melkveebedrijven 60 56 61 55 Overige graasdierbedrijven 73 75 15 12 Intensieve veehouderijbedrijven 46 46 48 41 Gecombineerde bedrijven 63 64 42 34

Land- en tuinbouwbedrijven, totaal 61 61 40 33 a) Persoonlijke ondernemingen; b) gecorrigeerd voor tweede jonger bedrijfshoofd.

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

7

7.2

105

Bedrijfsovername en fiscus

Het ministerie van Financiën heeft eind 2003 met organisaties uit de landbouw overeenstemming bereikt over de te hanteren waarde van het bedrijf bij bedrijfsoverdracht en over de berekeningswijze van deze zogenaamde voortzettingswaarde. Deze waarde is van belang voor de vaststelling van schenkings- en successierechten. Heel globaal komt de voortzettingswaarde in akkerbouw, melkvee- houderij en intensieve veehouderij uit op de helft van de vrije waarde (Vos, 2005). Tot 2005 was 30% van de voortzettingswaarde vrijgesteld van de heffing van successie- en schenkingsrecht. In sectoren met veel grond leverde de overname echter nog steeds problemen op. Door de verhoging van de vrijstelling naar 60% per 1 januari 2005 (en 75% per 1 januari 2007) hoeft voor de meeste bedrijfs- overnames geen schenkingsrecht meer betaald te worden, zodat ook dit probleem is opgelost. Voor de definitieve vrijstelling moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De belangrijkste is dat de opvolger het bedrijf minimaal vijf jaar moet voortzetten.

Subsidieregeling jonge agrariërs opengesteld

Het ministerie van LNV heeft van 15 april tot en met 9 mei 2005 een subsidieregeling voor jonge agrariërs opengesteld. De regeling biedt jonge ondernemers in de eerste drie jaar na de bedrijfs- overname steun bij investeringen in grond, gebouwen, machines en apparatuur. In die eerste jaren is daar vaak minder ruimte voor door de hoge schulden die zijn gemaakt voor de bedrijfsovername. De steun bedraagt 20% over de lening voor investeringen tussen 25.000 en 100.000 euro. Voor de eerste openstelling in 2005 is een bedrag van 10,8 mln. euro beschikbaar. Dit bleek te weinig voor het totale aantal aanvragen (1.453). In 2006 is een tweede openstelling voorzien waarvoor nationaal 10 mln. euro beschikbaar is (LNV, 2005a en 2005b).

Borgstellingsfonds

Als ondernemers over onvoldoende zekerheden beschikken om geld te lenen voor stichting, overname of verbetering van bedrijven kan een beroep worden gedaan op het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Dit fonds stelt zich dan garant voor rentebetaling en de aflossing van het bankkrediet. In 2004 werden 210 borgstellingen verleend voor een totaalbedrag van 131 mln. euro, waarvan 98 aanvragen uit 2003 voor een bedrag van 77 mln. In 2003 werden 193 aanvragen goedgekeurd voor een bedrag van 109 mln. euro. In de afgelopen jaren is het aantal verleende borgstellingen

afgenomen, maar steeg het bedrag per borgstelling flink. In vijf jaar tijd nam dit toe van bijna 300.000 euro tot ruim 600.000 euro in het afgelopen jaar; dit past in de schaalvergroting van de land- en tuinbouw.

Met ingang van 1 januari 2004 is de bestaande borgstellingsregeling (BF) gewijzigd en het Besluit BF bijzondere borgstellingen in werking getreden (BF+). De BF-regeling ondersteunt ondernemers bij de financiering van een bedrijfsverbetering of bedrijfsovername. Jonge startende ondernemers tot 40 jaar kunnen voor maximaal 1,2 miljoen borg krijgen en betalen één procent provisie; voor gevestigde agrariërs is het maximumbedrag 450.000 euro en bedraagt de provisie drie procent. BF+ ondersteunt voorlopig alleen ondernemers in de glastuinbouw die investeren in een groenlabelkas of in de aankoop van grond voor de glastuinbouw.

7

7.2

106

7.2.3 Grootschalige, modale en overige bedrijven

Op grond van economische omvang, hoofdberoep van de ondernemer en de opvolgingssituatie zijn drie soorten land- en tuinbouwbedrijven onderscheiden:

- grootschalig: bedrijven met een omvang van 150 nge en meer. Deze ondergrens komt globaal overeen met ruim een ha glas, 100 ha akkerbouw of ruim 100 melkkoeien;

- modaal: bedrijven met een omvang beneden 150 nge gerund als hoofdberoepsbedrijf door een jong bedrijfshoofd of door een ouder (boven de 55 jaar) bedrijfshoofd met opvolger;

- overig: bedrijven met een omvang van minder dan 150 nge gerund als nevenbedrijf, of als hoofd- beroepsbedrijf door een ouder bedrijfshoofd zonder opvolger.

Grootschalige bedrijven goed voor de helft omvang land- en tuinbouw

In bijna tien jaar tijd is het aandeel van de grootschalige bedrijven toegenomen van 9% tot 13% van het totaal aantal agrarische bedrijven. In die periode wisten deze bedrijven hun aandeel in de economische omvang (uitgedrukt in nge) van de land- en tuinbouw van een derde tot bijna de helft uit te bouwen. In 2004 gebruikten ze daar een kwart van het areaal cultuurgrond voor (figuur 7.1). Tot de grootschalige bedrijven behoren in hoofdzaak tuinbouwbedrijven (49%), met name glastuinbouwbedrijven, en melkveebedrijven (24%). De melkveebedrijven zijn met een aandeel van 39% de grootste groep binnen de modale bedrijven. Het aantal modale bedrijven is in een kleine tien jaar met een derde afgenomen, waardoor hun aandeel in de omvang van de land- en tuinbouw ook flink is afgenomen, tot 39% in 2004. De betekenis van de overige bedrijven in aantal, omvang en gebruik van de grond is in dezelfde periode vrijwel niet veranderd. Met een aandeel van 43% zijn de overige graasdierbedrijven het beeldbepaalde type onder de overige bedrijven.

Figuur 7.1 Betekenis grootschalige, modale en overige bedrijven, 2004

Bron: CBS, bewerking LEI.

Grootschalig Modaal Overig

verdeling (%) bedrijven verdeling (%) nge verdeling (%) grond

7

7.2

107

Bedrijfsresultaten

Op grootschalige bedrijven bedroegen de opbrengsten in de periode 2001-2003 ongeveer 664.000 euro per bedrijf (tabel 7.4). Door schaalvoordelen zijn de kosten relatief laag. Het scheelt niet veel (3 procentpunten, of 20.000 euro) of de productie is kostendekkend. Bij de andere twee groepen scheelt dat 20 tot 25 punten of ongeveer 45.000 euro per bedrijf.

Op de modale en overige bedrijven bleef in de periode 2001-2003 het totale inkomen per gezin ver achter bij dat op de grootschalige bedrijven. De laatste groep realiseerde een inkomen van bijna 80.000 euro per jaar, waarvan meer dan 90% uit het agrarisch bedrijf. De modale en overige bedrijven behaalden een inkomen van ruim 30.000 euro per gezin, waarvan een kwart tot een derde bestaat uit inkomsten van buiten het bedrijf, zoals uit arbeid buitenshuis.

De grootschalige bedrijven hebben een gemiddeld balanstotaal van 2,9 mln. euro, tegenover ongeveer 1,3 voor de modale en 1,2 mln. euro voor de overige bedrijven. De grootschalige bedrijven zijn echter het meest afhankelijk van vreemd kapitaal met een solvabiliteit van 61%, de overige bedrijven het minst met een solvabiliteit van 76%. Tussen 2001 en 2003 realiseerden alleen de grootschalige bedrijven besparingen. De afschrijvingen lagen ook op een duidelijk hoger niveau dan bij de andere groepen, zodat uit eigen middelen een veel grotere kasstroom werd gegenereerd. Op de grootschalige bedrijven werd het grootste deel van deze middelen geïnvesteerd. De overige bedrijven losten meer af dan ze opnamen aan nieuwe leningen en ze richtten zich in vergelijking met de andere groepen minder op investeringen in het bedrijf.

Betekenis bedrijfstoeslagen

Het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf ontving in 2003 bijna 5.000 euro aan hectaretoeslagen en dierpremies, wat neerkwam op 2% van de opbrengsten en 13% van het inkomen uit bedrijf (tabel 7.5). Als de intensieve veehouderij- en tuinbouwbedrijven niet worden meegerekend - deze krijgen nagenoeg

Tabel 7.4 Resultaten per bedrijfstype, gemiddelde 2001-2003

Grootschalig a) Modaal Overig a) Totaal

Bedrijfsomvang (nge) 263 78 58 106

Gezinnen per bedrijf 1,33 1,08 1,09 1,12

Opbrengsten (1.000 euro) 664,3 186,4 132,1 258,5

Gezinsinkomen uit bedrijf (1.000 euro) 98,5 26,5 22,0 38,1

Opbrengsten-kostenverhouding 97 79 75 86

Inkomen in % van opbrengsten 14,8 14,2 16,6 14,8

a) Grootschalige en overige bedrijven zijn ondervertegenwoordigd in de steekproefpopulatie van het Informatienet (ondergrens 16 nge en bovengrens 1.200 nge). Hierdoor is de gemiddelde omvang van de grootschalige bedrijven in het Informatienet kleiner en van de overige bedrijven groter dan de omvang van deze bedrijven in de totale landbouw-

tellingspopulatie. Bron: Informatienet.

7

7.2

108

geen toeslagen - loopt de gemiddelde toeslag op naar 15.000 euro per bedrijf. De grootschalige bedrijven ontvingen gemiddeld, ondanks hun veel grotere omvang, niet veel meer toeslagen vanwege het hoge aandeel tuinbouwbedrijven. De grootschalige akkerbouw- en melkveebedrijven ontvingen echter twee- tot driemaal zoveel toeslagen als de modale en overige akkerbouw- en melkveebedrijven. Rekening houdend met de toekomstige hervorming in de zuivel- en suikersector, stijgt de gemiddelde toeslag op basis van de bedrijfsstructuur in 2003 tot bijna 11.000 euro per bedrijf in 2008 (tabel 7.5).

7.2.4 Biologische landbouw

De oppervlakte biologische landbouw is in 2004 met 15% gestegen naar ruim 48.000 ha. Dit is ongeveer 2,5% van het areaal agrarische cultuurgrond (tabel 7.6). De gecertificeerde oppervlakten akkerbouw, voedergewassen en grasland stegen meer dan 20%, terwijl het tuinbouwareaal afnam. Het aantal biologische bedrijven daalde met 50 tot iets minder dan 1.400 bedrijven; de uittredende biologische bedrijven waren vooral varkensbedrijven.

Met een aandeel van 2,5% van het areaal loopt de Nederlandse biologische landbouw achter bij het EU-gemiddelde dat eind 2003 op 3,5% lag (FiBL, 2004). Wel loopt ons land in de pas met het EU- gemiddelde voor het aandeel biologische bedrijven (circa 1,5%). Dit relatief lage EU-gemiddelde wordt sterk bepaald door het land met de meeste landbouwbedrijven, Polen, waar slecht 0,1% van de bedrijven biologisch produceert.

Tabel 7.5 Betekenis van bedrijfstoeslagen voor het inkomen, 2003 en 2008

Grootschalig Modaal Overig Totaal

Bedrijfstoeslagen (euro) 2003 6.900 4.100 6.200 5.000 in % van inkomen 2001-2003 7,0 15,3 28,2 13,1 Bedrijfstoeslagen (euro) 2008 15.600 9.600 10.000 10.700 in % van inkomen 2001-2003 15,8 36,3 45,5 28,1 Bron: Informatienet.

7

7.2

Tabel 7.6 Biologische land- en tuinbouw, 1999-2004

1999 2000 2001 2002 2003 2004

In document Landbouw-Economisch Bericht 2005 (pagina 116-120)