• No results found

1999 2000 2001 2002 2003 2004 Aantal gecertificeerde bedrijven 936 1.121 1.202 1.233 1.434 1

In document Landbouw-Economisch Bericht 2005 (pagina 120-126)

6.5 Ammoniak en stank

1999 2000 2001 2002 2003 2004 Aantal gecertificeerde bedrijven 936 1.121 1.202 1.233 1.434 1

Areaal gecertificeerd (1.000 ha) 27,0 33,0 38,0 42,6 41,9 48,2

Aandeel in areaal cultuurgrond (%) 1,1 1,3 2,0 2,2 2,2 2,5

Bron: Biologica (2005).

109

Marktaandeel moet nog altijd beperkt

De omzet aan biologische voeding steeg met ruim 6% in 2004 naar ruim 400 mln. euro. Daarmee nam het aandeel in de voedingsmarkt toe van 1,6 naar 1,8%. Deze relatief sterke stijging in markt- aandeel heeft te maken met de daling van de totale omzet van voedingsmiddelen onder invloed van de economische conjunctuur en de prijzenslag tussen de supermarkten in 2004 (Biologica, 2005). Het doel om het marktaandeel van biologische voeding te verhogen tot 5% in 2005 is verlegd naar 2007; het streven naar een biologisch areaal van 10% in 2010 is gehandhaafd in het nieuwe beleid voor de biologische landbouw (LNV, 2004a). Afgaand op de trends afgelopen jaren is de haalbaarheid van beide doelen twijfelachtig.

7.3 Arbeid

7.3.1 Arbeidsvolume

In 2004 bood de primaire Nederlandse land- en tuinbouw werk aan 230.000 mensen, bijna een vijfde minder dan in 1991. Omgerekend naar voltijdbanen bedroeg de werkgelegenheid in het afgelopen jaar 174.000 arbeidsjaareenheden (aje). Het arbeidsvolume van gezinsarbeidskrachten is vanaf 1991 gestaag afgenomen; het aantal fulltime banen van niet-gezinsarbeidskrachten nam tot twee jaar geleden toe, maar is daarna met bijna een vijfde afgenomen (figuur 7.2). Een derde van het totaal aantal banen wordt nu ingevuld door arbeidskrachten van buiten het gezin, tegen 24% in 1991.

Figuur 7.2 Arbeidsvolume in de land- en tuinbouw, 1991-2004

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

aje (x1.000) aje per bedrijf

‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 0 50 100 150 200 250

aje per bedrijf aje per gezin aje personeel

1,5 1,7 1,9 2,1 2,3 2,5

7

7.3 LE020545_LEB_2005_NEW 121 27-06-2005 14:00:28

110

De daling van de werkgelegenheid vond hoofdzakelijk plaats na 2000, de periode van een versnelde afname van het aantal bedrijven. Tot 2000 ging de schaalvergroting gepaard met een toename van de arbeidsbezetting per bedrijf, maar daarna is deze gestabiliseerd om vervolgens licht af te nemen.

Project seizoenarbeid kent succesvol jaar

Jaarlijks verrichten naar schatting 100.000 mensen tijdelijk werk in de land- en tuinbouw. De onder- nemers werven ongeveer 80% van de benodigde krachten in de eigen regio, maar jaarlijks blijven vele vacatures onvervuld. LTO (2005) schat dat voor (oogst)werk in de opengronds- en glastuinbouw zo’n 15.000 tot 20.000 mensen nodig zijn. Om de tekorten aan seizoenwerkers te verminderen is in 2002 door LTO samen met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) het project Seizoenarbeid gestart. Het aantal gemelde en vervulde vacatures steeg van 6.000 in 2002, naar 8.000 in 2003 tot ruim 16.000 in 2004, wat overeenkomt met de van te voren ingeschatte behoefte. Het aantal deelnemende ondernemers nam toe van 700 tot circa 1.600 in het afgelopen jaar. Dankzij dit project lijkt het groeiende probleem van een tekort aan seizoenarbeiders grotendeels opgelost te zijn.

7.3.2 Arbeidsomstandigheden

Het ziekteverzuim in de agrarische sector is de afgelopen vijf jaar gedaald van 4,2% naar 2,7% (tabel 7.7). Daarmee kent deze sector samen met de horeca het laagste verzuim van alle particuliere bedrijven. Klachten aan rug en ledematen zijn de belangrijkste oorzaak voor verzuim. In de glastuin- bouw - de grootste werkgever in de agrarische sector - lag het verzuim in 2004 op 2,4%.

Het lage ziekteverzuim in de agrarische sector is mede te danken aan de beperkte omvang van de bedrijven. Op kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) is de sociale controle en binding groter dan op middelgrote bedrijven die dan ook een hoger verzuim kennen. Op de grote bedrijven (meer dan 500 werknemers), die vrijwel niet voorkomen in de agrarische sector, is het verzuim ook laag maar dan door een goed opgezet verzuimbeleid. De daling van het ziekteverzuim in de agrarische sector vloeit ook voort uit het preventiebeleid van het tweede arboconvenant (‘Agro & arbo werkt beter’) van juli 2002, dat gericht is op het terugdringen van lichamelijke en psychische belasting. Een van de maatregelen is het uitvoeren van een risico-inventarisatie. Naast het arboconvenant stimuleert de Wet verbetering poortwachter de werkgevers tot eerder ingrijpen bij ziekte. Omdat nog veel personen

Tabel 7.7 Ziekteverzuim (%) van werknemers bij particuliere bedrijven in Nederland, 2000-2004

Bedrijfssectoren 2000 2001 2002 2003 2004

Agrarische bedrijven a) 4,2 4,5 4,0 2,9 2,7

Alle bedrijven b) 5,5 5,5 5,4 4,8 5,1

a) Inclusief bedrijfsverzorging, bosbouw, hoveniers en handmatige loonbedrijven; b) ziekteverzuim in 2004 geldt

voor 1e kwartaal. Bron: Rooij en Van der Zwan (2005).

7

7.3

111 langdurig arbeidsongeschikt zijn, is het arboconvenant in 2004 aangevuld met een aanpak gericht

op de reïntegratie van deze groep (2e fase convenant ‘Op weg naar nieuw werk’).

Op het vlak van arbeidsrisico’s en arbeidsongevallen scoort de agrarische sector aanmerkelijk minder goed. In veel bedrijven staan de werknemers onder meer bloot aan de risico’s van fysieke belasting (tillen en dragen, repeterend werk, zie figuur 7.3). Deze kunnen leiden tot klachten aan rug en ledematen die vervolgens tot ziekteverzuim kunnen leiden. Ernstiger ongevallen komen vooral voor in landbouw en de bouw. In 2002 bedroeg het aantal ziekenhuisopnamen na spoedeisende behandeling 160 op de 100.000 werkenden in de landbouw, tegen 45 voor alle bedrijven. Het aantal ongevallen met dodelijke afloop lag in de agrarische sector op 6,4 per 100.000, tegen 1,2 voor alle sectoren.

7.4 Grond

Het areaal cultuurgrond is vanaf 1990 met gemiddeld bijna 6.000 ha per jaar (0,3% per jaar) afgenomen tot ruim 1,9 mln. ha in 2004. De afname ging geheel ten koste van grasland, de opper- vlakte tuinland en voedergewassen steeg, het areaal bouwland bleef vrijwel gelijk (figuur 7.4). In 2004 werd 63% van het areaal cultuurgrond gebruikt voor gras en voedergewassen, 31% voor akkerbouw en 6% voor tuinbouw. In 1990 was dat niet veel anders.

Figuur 7.3 Bedrijven (%) waarin werknemers regelmatig aan risico's blootstaan, 2003

Bron: SZW, 2004. 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Agrarische bedrijven Alle bedrijven Psychische belasting Werken op hoogte Schadelijk geluid Repeterend werk Tillen of dragen Gevaarlijke stoffen Machineveiligheid

7

7.4 LE020545_LEB_2005_NEW 123 27-06-2005 14:00:29

112

7.4.1 Grondmarkt

Na een lange periode van stijging stabiliseerden de prijzen van onverpachte grond zich in 2001 op het hoge niveau dat in 2000 werd bereikt (circa 39.000 euro per ha gemiddeld). Daarna zette de daling in. In de tweede helft van 2004 lag de grondprijs gemiddeld op 29.400 euro per hectare (DLG, 2005). De invloed van de ontkoppeling van steun en productie is al verwerkt in de huidige grondprijs. Verder blijft de rente op hypotheken nog steeds laag (rond 4%) en lijkt de recessie ten einde waardoor de prijzen van woningen stabiel zijn. Hierdoor ligt een verdere scherpe daling van de agrarische grondprijs minder voor de hand.

De verhandelde oppervlakte grond is na 2001 ook gedaald. Verkopers nemen de laatste jaren een afwachtende houding aan in de hoop op een herstel van de markt.

7.4.2 Pacht

De ministeries van LNV en Justitie maken een nieuw wetsvoorstel voor het pachtrecht, mede op basis van de wensen van de pachter- en verpachterorganisaties. Het streven is het voorstel voor het zomerreces 2005 bij de ministerraad in te dienen (LNV, 2005c). De voorgestelde verhoging van de geldende pachtnormen is in 2004 met één jaar opgeschort en afhankelijk gemaakt van de voortgang rond de vernieuwing van het pachtrecht (LNV, 2004b). De hiervoor genoemde organisaties pleiten voor

Figuur 7.4 Agrarisch grondgebruik (1990-1992=100), 1990-2004

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

‘90-’92 ‘92-’94 ‘94-’96 ‘96-’98 ‘98-’00 ‘00-’02 ‘02-’04 80 85 90 95 100 105 110 115 Bouwland Groenvoedergewassen Tuinland Grasland Totaal

7

7.4 LE020545_LEB_2005_NEW 124 27-06-2005 14:00:30

113 handhaving van de huidige Pachtwet en het Pachtnormenbesluit met enkele aanpassingen.

Een daarvan is het afschaffen van de maximale duur van 12 jaar van de vrije pachtvorm ‘eenmalige pacht’. Bij deze langere looptijd zou de pachtprijs niet meer geheel vrij mogen zijn, maar getoetst moeten worden aan het Pachtnormenbesluit. Een andere wijziging is het afschaffen van het voorkeurs- recht van de pachter. De verpachter hoeft bij verkoop dan niet eerst de pachter de gelegenheid te geven de gepachte gronden te kopen tegen de lage verpachte waarde. Hij mag de grond aan een andere verpachter verkopen, mits de nieuwe verpachter garandeert dat de zittende pachter kan blijven (LTO et al., 2005).

Waarde pachtrecht stimuleert opvolging en beperkt schaalvergroting

Het pachtrecht is een persoonlijk recht dat niet verkocht kan worden. Als dat wel mogelijk was, zou het een substantiële marktprijs krijgen. Een pachter die zijn bedrijf beëindigt, geeft tegelijkertijd de waarde van het pachtrecht op. In sommige gevallen dient zich daarom alsnog een opvolger aan. In financieel opzicht is de overname van een pachtbedrijf over het algemeen minder kostbaar dan de overname van bedrijf in eigendom, omdat de grond niet hoeft te worden gefinancierd. In de praktijk is de opvolgingsdruk op pachtbedrijven dan ook relatief hoog. Op 39% van de bedrijven met reguliere pacht is een opvolger tegen 26% op bedrijven zonder reguliere pacht. Dat verschil wordt vooral bepaald doordat kleinere bedrijven met pacht vaker een opvolger hebben dan de kleinere bedrijven zonder reguliere pacht.

Geen pachtregels voor bedrijfstoeslagen

De Europese regelgeving bepaalt dat bedrijfstoeslagrechten moeten worden toegekend aan de persoon die in het verleden (in de referentieperiode) communautaire inkomenssteun heeft ontvangen voor zijn landbouwactiviteiten, ongeacht of hij eigenaar, huurder of pachter van de landbouwgrond was. Volgens deze regels kan een verpachter geen aanspraak maken op de toeslagrechten die aan zijn pachter(s) toekomen. Verder zijn eenmaal toegekende en benutte bedrijfstoeslagrechten vrij verhan- delbaar, al dan niet in combinatie met grond; ze kunnen met of zonder grond verkocht worden of met grond worden verhuurd. Een andere regel houdt in dat de bezitter van toeslagrechten zelf bepaalt aan wie hij zijn bedrijfstoeslagrechten verkoopt en tegen welke prijs. Ook is een lidstaat niet bevoegd om voorwaarden of beperkingen te stellen aan de verhandelbaarheid van de rechten.

7.4.3 Bedrijfstoeslagen

In 2006 zullen Nederlandse boeren voor het eerst een bedrijfstoeslag ontvangen. Wanneer de aanpassingen in het Europese landbouwbeleid, zoals die in 2003 zijn vastgesteld, volledig zijn doorgevoerd komt het totale bedrag aan vergoedingen voor Nederland uit op bijna 800 mln. euro per jaar (De Bont et al., 2003). Dit is inclusief de nog niet ontkoppelde toeslagen en premies voor zetmeelaardappelen, runderen en kalveren. Ongeveer de helft van genoemde 800 mln. euro vloeit voort uit de hervorming van het zuivelbeleid. Het totale bedrag aan vergoedingen voor de Nederlandse landbouw kan nog ruim 60 mln. euro per jaar hoger uitvallen door hervorming van het suikerbeleid. Het bedrag kan echter ook dalen, omdat de EU-landen nauwlettend kijken naar de totale Europese

7

7.4

114

uitgaven, waarvan nog steeds een belangrijk deel is bestemd voor de landbouw (zie ook par. 3.1.3). De betekenis van de toeslagen inclusief de nog gekoppelde premies zal voor veel landbouwbedrijven groot zijn (zie par. 7.6.3). Aldus kunnen ze doorslaggevend worden voor het voortzetten van bedrijven en gaan ze ook een rol spelen bij bedrijfsovername en op de grondmarkt.

Mogelijke gevolgen voor landbouwstructuur en grondgebruik

Om de toeslagen te ontvangen is het in gebruik hebben van agrarische grond een voorwaarde; de toeslagrechten zijn vastgesteld per hectare. Het uit productie nemen van grond zal waarschijnlijk niet of nauwelijks gaan plaatsvinden, omdat de opbrengsten van de producten ook zonder het toeslag- bedrag de directe kosten van de teelt in het algemeen nog wel overtreffen. Wel is denkbaar dat door ontkoppeling minder vee, zoals vleesstieren, schapen en zoogkoeien, wordt gehouden. Verder is het mogelijk dat melkveehouders eerder dan voorheen zullen stoppen met de productie. De extensivering van de veehouderij kan overigens ook het gevolg zijn van de aanscherping van het mestbeleid. Het vervroegd beëindigen van de melkproductie op sommige bedrijven zal gepaard gaan met een uitbreiding van de melkproductie op andere bedrijven. Het aan Nederland toegekende melkquotum van 11 mld. kg zal ook in komende jaren volledig benut blijven worden.

Toekomstige waarde toeslagrechten ongewis

De toekomstige prijs van een toeslagrecht hangt af van de inschatting van de duur van het stelsel, de hoogte van EU-kortingen (modulatie, degressie) en nationale kortingen, mogelijke veranderingen in het stelsel (individuele of regionale toeslagen) en de fiscale behandeling. De waarde is maximaal bij een eeuwigdurende looptijd zonder kortingen. Uitgaande van een rente van 4% komt de contante waarde van een toeslagrecht uit op 25-maal de huidige waarde van een toeslagrecht per jaar. Bij een toeslag van bijvoorbeeld 400 euro per jaar, is de maximale waarde 10.000 euro per hectare. Gegeven de onzekerheden in het beleid op langere termijn en de kortingen, zal de feitelijke marktprijs naar verwachting aanmerkelijk lager zijn. Vrijwel zeker wordt bij een jaarlijkse bedrijfstoeslag van 400 euro nog niet de helft van het maximale bedrag van 10.000 euro per hectare gehaald (De Bont en Luijt, 2005). Bovendien zijn toeslagrechten niet nodig om te kunnen produceren of de productie uit te breiden. Daarom hebben deze rechten minder prioriteit bij investeringen dan grond en productie- rechten, zoals melkquota.

7.5 Bedrijfsresultaten

In document Landbouw-Economisch Bericht 2005 (pagina 120-126)