• No results found

L EREN VAN E CKHART VON H OCHHEIM

In document Woorden voor het Woordloze (pagina 90-92)

Mystiek & Spirituele Zorg

VI. Woorden voor het Woordloze

6.2 L EREN VAN E CKHART VON H OCHHEIM

6.2.1 Leerpunten uit de analyse van Eckhart

De eerste paragraaf van de tekst die we bestudeerden spreekt direct over gehoorzaamheid, ‘de deugd boven alle deugden’. Onze tijd heeft het, op zijn zachtst gezegd, niet zo op gehoorzaamheid. Kritiek en zelfsturing, eigenheid en assertiviteit, is wat we graag zien. Met de nadruk op onze autonomie en de centrale positie van het ‘ik’ in onze tijd, is het eigenlijk opvallend dat we de rusteloosheid die we ervaren niet toeschrijven aan onszelf, maar dat de oorzaak dáárvan gek genoeg vooral buiten onszelf wordt geplaatst. Eckhart stelt echter ondubbelzinnig dat dit gevoel een gevolg is van ons eigen willen. Dat is voor onze tijd wellicht een belangrijke les. Zijn notie van gehoorzaamheid wordt uitgedrukt in zelfovergave: een niet weten (Unwissen), niet willen (Abegeschiedenheit), met andere woorden, een laten gaan (Gelassenheit). Zo manifesteren we een ‘leeg gemoed’, een lege geest. Of zoals hij het ook verwoord: een innerlijke armoede. In een tijd waarin we ons hoofd allemaal ‘zo vol’ lijken te hebben zitten, vinden we hier wellicht aanwijzigingen voor een gezonder geestelijk leven.

Wat Eckhart voor ons vandaag de dag relevant maakt is dat dit niet een louter contemplatieve bezigheid is, maar dat het er om gaat dat ledige gemoed in de alledaagse praktijk te leggen. De praktijk van bidden en handelen dienen te gebeuren vanuit deze lege geest, die niets ‘wil’. Hierbij wordt dus niet zozeer de handeling belangrijk geacht, maar juist hóe we deze handeling uitvoeren. Onthechting gaat in deze zin ook om de onthechting van een bepaalde vorm. Je kan wel steeds de omgeving zo proberen te maken dat je onthecht ‘lijkt’ (weinig bezittingen, een klooster intreden, in de natuur gaan wonen), maar de onthechting is onafhankelijk van die vorm. Als we een innerlijke armoede hebben, dan willen en weten we niets, maar dan maakt het ook niets uit óf en welke zaken vervolgens tot ons komen. Dan zien we simpelweg het ‘goddelijke’ in alles. Wat we hiervan kunnen leren is dat we steeds opnieuw deze staat van geest in ons dagelijkse leven kunnen leggen.

Toch benadrukt Eckhart óók dat we uiteindelijk wel een vorm moeten kiezen om onszelf te dwingen met dit proces aan de gang te gaan. Het zou gevaarlijk zijn om Eckhart te interpreteren als iemand die vorm totaal onbelangrijk vindt. Maar voor

Eckhart is vorm wel secundair, iets dat als vanzelf volgt op het streven om op een bepaalde manier te zijn, in plaats van dat je enkel je aandacht richt op louter je handelen, op wat je precies doet. We moeten echter wel goed letten op onze intentie. De vrijheid die we vandaag de dag hebben kan er namelijk ook toe leiden dat we weglopen van zelfontwikkeling en daar het excuus van de ondergeschiktheid van vorm voor gebruiken.

De intentie centraliseren is iets wat we in onze hedendaagse pluralistische tijdsgeest weinig doen. We kijken veel naar vormen, we overwegen handelen, we keuren goed of af, maar Eckhart vraagt ons niet te oordelen over de vorm; de intentie staat namelijk centraal, maar die kunnen we van buitenaf moeilijk beoordelen. Slechts onze eigen intentie kunnen we onderwerpen aan een oordeel, en dan nog zijn we meesters in de zelfmisleiding. Het uitgangspunt is dat niet iedereen baat heeft bij dezelfde methode. Het gaat Eckhart er niet om om ‘goed te doen’. Immers: één handeling in de staat van een ledig gemoed is volgens hem duizendmaal waardevoller dan honderd psalmen gelezen zonder dit bewustzijn. We moeten ons niet zozeer concentreren op wat we doen maar op wie we zijn. Dan volgt daar als vanzelf het goede handelen uit. Dit lijkt wederom op een omkering van wat we vandaag de dag veel lijken te doen, maar onomwonden stelt hij dat wie de juiste mentale staat van zijn heeft, dat hij die overal en in elke situatie bezit.

Het gaat er echter ook weer niet om dat we onszelf kastijden. In een tijd waarin mensen geneigd zijn om erg zelfkritisch te zijn, om zichzelf bijna een minder- waardigheidscomplex aan te praten, heeft Eckhart wederom een waardevolle les te leren: het draait niet om onze neiging, maar om onze bereidheid tot zondigen. Bovendien wordt de ‘macht’ van de zonde tenietgedaan wanneer we oprecht spijt hebben.

Eckhart stelt het ‘heden’ centraal. Niet hoe je vroeger was of wat je gedaan hebt, maar hoe je nu op dit moment bent en wat je doet. Dáár gaat het om. Dat is ook zoals de geestelijk verzorger in een gesprek staat: luisteren naar wat er nú gaande is bij de cliënt. Daarbij karakteriseert hij de liefde eerder als een diep gevoel van vertrouwen; een je-gedragen-weten door het leven. Die gedragenheid ontstaat, en daarmee is de cirkel rond, vanuit gelatenheid.

6.2.2 Samenvatting

De geestelijk verzorger ziet bij Eckhart enerzijds enkele dingen bevestigd die reeds deel uitmaken van zijn methoden: bijvoorbeeld de focus op hoe de cliënt nu, op dit moment,

zijn verhaal vertelt en de ruimere blik om het contemplatieve leven niet te scheiden van het actieve leven. Maar we treffen bij Eckhart ook een hoop suggesties aan die voor onze huidige tijd wellicht confronterend kunnen zijn: met name zijn focus op gehoorzaamheid, op het loslaten van het individuele willen, het gelaten zijn, is tegengesteld aan wat we in onze tijd centraal stellen. Daaraan gekoppeld ligt zijn nadruk op de intentie, op je manier van zijn, en niet op de vorm, op welke handeling je verricht. Dat betekent niet dat de handeling onbelangrijk is, maar hij verschuift de focus en het vertrekpunt van de handeling naar je staat van zijn die daaraan voorafgaat: de rechtvaardige persoon handelt rechtvaardig, een rechtvaardige handeling betekent echter nog niet dat iemand ook rechtvaardig is. We moeten dus vertrekken vanuit de poging idealen (zoals rechtvaardigheid) te belichamen, om deze ultieme waarden zogezegd te worden, dan volgt de handeling als vanzelf daaruit. Hoewel Eckhart strenge eisen lijkt te stellen aan ons handelen, heeft hij tegelijkertijd ook een milde houding wanneer hij uitdrukt dat we onszelf niet onnodig moeten kastijden, niet zozeer onze neiging maar onze bereidheid tot zondigen dienen we te onderzoek. Daarin is altijd plaats voor berouw, die iedere zonde teniet kan doen.

In document Woorden voor het Woordloze (pagina 90-92)