• No results found

6 Bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengsten

6.6 Kwaliteitskenmerken van gras en snijmaïs

Bezien over de periode 2006-2012 daalden de stikstofgehalten van weidegras en kuilgras (Schröder et al., 2016; Figuur 19). In 2013 en 2014 nam het stikstofgehalte in gras weer toe. De aanscherping van stikstofgebruiksnormen heeft waarschijnlijk geleid tot de daling op langere termijn, maar het weer heeft ook een belangrijk effect op het gehalte in een bepaald jaar. Het stikstofgehalte van snijmaïs daalde significant in de periode 2006-2014 (Schröder et al., 2016), hetgeen zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door de aanscherping van stikstofgebruiksnormen.

De aanscherping van de fosfaatgebruiksnormen zijn (nog) niet zichtbaar in het fosfaatgehalte van snijmaïs en gras (Figuur 20). Dit wordt veroorzaakt door de vaak relatief hoge fosfaattoestanden van de bodem en de nog geringe veranderingen in fosfaattoestand die zijn opgetreden (Paragraaf 6.3). Het fosforgehalte in grasland nam toe in 2014, waarschijnlijk door de relatief hoge temperatuur in het voorjaar. In het noordelijk zandgebied en het lössgebied daalde het fosforgehalte van snijmaïs.

De veranderingen in voerderwaarde (VEM) van weidegras en snijmaïs zijn relatief beperkt en er bestaat geen eenduidig beeld (Schröder et al., 2016). De VEM van snijmaïs nam significant toe in de periode 2006-2014, met uitzondering van die op klei- en lössgronden. De VEM van gras daalde alleen op kleigrond significant.

Figuur 19 Ontwikkeling van stikstofgehalte van gras voor de periode 2006-2014 (Bron: Bedrijfsinformatienetwerk (BIN) van Wageningen Economic Research).

Figuur 20 Ontwikkeling van fosforgehalte van gras voor de periode 2006-2014 (Bron: Bedrijfsinformatienetwerk (BIN) van Wageningen Economic Research).

6.7

Belangrijkste bevindingen

• Resultaten van analyses van gehalte aan organische stof in bodemmonsters in de periode 1985-2015 laten een stabiele tot stijgende trend zien voor grasland, bouwland (akkerbouw) en maïsland. Een nadere analyse van trends in de periode 2005-2015 voor combinaties gewasgroep (grasland, bouwland, akkerbouw) en grondsoort (dekzand, rivierklei, zeeklei, dalgrond, löss en veen en kleiig veen) laat ook geen daling zien en een daling is ook niet zichtbaar indien de trends op het niveau van landbouwgebieden worden geanalyseerd.

• Modelberekeningen laten vaak een negatieve organische stofbalans zien in de akkerbouw; de afbraak is hoger dan de aanvoer. Dit zou moeten resulteren in een daling van het gehalte aan organische stof. Dit is echter niet zichtbaar in de trends van gemeten gehalten aan organische stof. Mogelijke oorzaak hiervoor is het niet rekening houden met rotaties van grasland en bouwland in de modelberekeningen of een overschatting van de in de modellen gebruikte afbraakcoëfficiënten van organische stof in de bodem en in organische meststoffen.

• Het P-Al-getal in landbouwgronden is gemiddeld genomen stabiel gebleven in de periode

2005-2015. Dit correspondeert met de het feit dat er tot 2014 gemiddeld nog steeds sprake was van een fosfaatoverschot.

• De indicator van het labielste fosfaat (P-CaCl2) laat voor verschillende combinaties van gewas- grondsoort een daling zien; grasland op dekzand en rivierklei, maïsland op rivierklei en akkerbouw op rivier- en zeeklei. P-CaCl2 is een indicator voor de direct beschikbare fosfaat (intensiteit) in de bodem en reageert snel op bemesting met fosfaat. De lagere fosfaatbemesting door de

aangescherpte gebruiksnormen heeft waarschijnlijk geleid tot een daling in deze combinaties gewas- grondsoort. Hierbij moet worden opgemerkt dat gehalten aan P-CaCl2 waarbij een dalende trend zichtbaar is, landbouwkundig gezien als ruim voldoende tot hoog kunnen worden beschouwd. • Een eerdere analyse van de dataset geeft aan dat het Pw-getal sinds 1984 tot 2004 is gestegen. De

resultaten sinds 2005 laten zien dat het Pw-getal niet meer stijgt en voor sommige gewas- grondsoortcombinaties daalt.

• De stikstoflevering door mineralisatie van organische stof in de bodem (bepaald als de potentiële mineralisatie) is gemiddeld in Nederland iets gedaald in bouwland en iets gestegen in grasland in de periode 2010 en 2015, maar de veranderingen zijn klein. Er lijken nog geen grote veranderingen te zijn in de stikstofmineralisatie in landbouwgronden.

• De beperkte verandering in de gift aan dierlijke mest is waarschijnlijk een belangrijke verklaring voor de geringe verandering in potentiële stikstofmineralisatie tussen 2010 en 2015.

• Gemiddeld nam de opbrengst volgens de oogstramingen van CBS in de periode 2006-2015 jaarlijks met 1,7% toe op zandgronden en met 1,6% op kleigrond. Alleen de opbrengststijging van

zomergerst en zetmeelaardappelen bleef achter bij de autonome opbrengststijging in rassenproeven. Groentegewassen ontbreken in deze analyse.

• De opbrengst van grasland in Noord- en West-Nederland bleef stabiel in de periode 2006-2014 en steeg significant in Zuid- en Oost-Nederland.

• Ondanks de aanscherping van stikstof- en fosfaatgebruiksnormen en ondanks de daling van de fosfaattoestand in enkele regio’s, stegen de gewasopbrengsten op praktijkbedrijven in de periode 2006-2015. Uit de hier geanalyseerde gegevens blijkt dat het mestbeleid in de periode 2006-2015 gemiddeld genomen niet heeft geleid tot een lagere opbrengst van akkerbouwgewassen, snijmaïs en grasland.

• In de periode 2000-2012 daalden de stikstofgehalten van weidegras en kuilgras significant. In 2013 en 2014 nam het stikstofgehalte in gras weer toe. De aanscherping van stikstofgebruiksnormen heeft waarschijnlijk geleid tot de daling op langere termijn, maar het weer heeft ook een belangrijk effect op het gehalte in een bepaald jaar. Het stikstofgehalte van snijmaïs daalde significant in de periode 2006-2014, wat zeer waarschijnlijk wordt veroorzaakt door de aanscherping van

stikstofgebruiksnormen.

• Het gemiddelde fosfaatgehalte van snijmaïs en gras veranderde niet significant tussen 2006 en 2013. Het fosforgehalte in grasland nam toe in 2014, waarschijnlijk door de relatief hoge temperatuur in het voorjaar. De aanscherping van de fosfaatgebruiksnormen zijn (nog) niet zichtbaar in het fosfaatgehalte van snijmaïs en gras.

• Veeljarige veldproeven laten zien dat de bodem veel fosfaat nalevert. Over langere tijd, enige tientallen jaren, blijft de fosfaattoestand bij evenwichtsbemesting op een afdoende peil.

7

Overschotten en benutting van