• No results found

7 Overschotten en benutting van nutriënten

7.5 Benutting van nutriënten

In Figuur 22 en Figuur 23 worden de stroomschema’s van stikstof en fosfaat in de Nederlandse landbouw weergegeven. De aanvoerstromen voor de veehouderij zijn ruwvoer en krachtvoer en de afvoerstromen zijn vastlegging in dierlijke producten, uitscheiding door het vee en, voor stikstof, vervluchtiging van stikstof vanuit stal, opslag en beweiding. De aanvoerstromen voor cultuurgrond zijn dierlijke mest (exclusief de mestafzet naar bestemmingen buiten de Nederlandse landbouw),

kunstmest, compost, zaai- en pootgoed, en voor stikstof atmosferische depositie van binnen en buiten de landbouw en biologische stikstofbinding. De afvoerstromen zijn plantaardige producten, verlies naar bodem en, voor stikstof, ammoniakvervluchtiging en denitrificatie bij mesttoediening. De post plantaardige producten is onder te verdelen naar afzet van plantaardige producten, exclusief ruwvoer, oogst van ruwvoer en conserveringsverlies van stikstof naar de lucht (aangevuld met de

stikstofverliezen uit afrijpende gewassen en uit gewasresten).

De gegevens uit de stroomschema’s zijn gebruikt voor de berekening van de benutting (efficiëntie) van stikstof en fosfaat in de Nederlandse landbouw (plantaardige productie, dierlijke productie en totaal landbouw). De stikstof- en fosfaatefficiëntie (in Engels ‘nitrogen use efficiency and phosphorus use efficiency’) worden vaak internationaal gebruikt als indicator voor landbouwkundige en

milieukundige prestaties van de landbouw (EU Nitrogen Expert Panel, 2015; Norton et al., 2015; Zhang et al., 2015).

De benutting van stikstof en fosfaat in de plantaardige productie in Nederland is sinds begin jaren negentig sterk gestegen (Figuur 24). Voor stikstof van 48% in 1990 tot 65% in 2014 en voor fosfaat 49 tot 97% in deze periode. De stikstofbenutting in de plantaardige productie bedraagt gemiddeld 62% en de fosfaatbenutting 92% in de periode 2012-2014. De toename van de stikstof- en

fosfaatbenutting in de plantaardige productie wordt enerzijds veroorzaakt door de afnemende stikstof- en fosfaatbemesting (Paragraaf 4.3) en anderzijds door de toenemende gewasopbrengsten (Tabel 23). De benutting van stikstof en fosfaat in dierlijke productie is ook toegenomen sinds 1990, maar veel minder dan die van de plantaardige productie. De stikstofbenutting in de dierlijke productie bedraagt gemiddeld 29% en de fosfaatbenutting 34% in de periode 2012-2014. De mest is hierbij niet als dierlijk product beschouwd (de benutting is hoger indien dierlijke mest als product wordt beschouwd). De stikstofbenutting in de Nederlandse landbouw als geheel bedraagt gemiddeld 50% en de

fosfaatbenutting 89% in de periode 2012-2014 (Figuur 25). In deze berekening is de input van stikstof en fosfaat gecorrigeerd voor de hoeveelheid stikstof en fosfaat die met mest wordt geëxporteerd (mestexport is hierbij een negatieve input), conform de afspraken hierover in een EU-panel over Nitrogen Use Efficiency (EU Nitrogen Expert Panel, 2015). Het panel beargumenteert deze werkwijze door te stellen dat landbouw als doel heeft om voedsel, voer en vezels te produceren; landbouw heeft productie van mest niet als doel. De benutting is lager indien export van mest niet als

landbouwproduct wordt beschouwd (44% voor N en 68% voor P, in de periode 2012-2014) en hoger indien de mestexport wel als landbouwproduct wordt beschouwd (56% voor N en 91% voor P, in de periode 2012-2014).

Figuur 22 Stikstofstromen in Nederlandse landbouw; gemiddeld voor de jaren 2012-2014 (Bron: CBS).

Figuur 23 Fosforstromen in Nederlandse landbouw; gemiddeld voor de jaren 2012-2014 (Bron: CBS).

Figuur 24 Benutting van stikstof en fosfaat in procenten in plantaardige en dierlijke productie in Nederland in de periode 1999-2014 (Bron: CBS, niet gepubliceerd). Bij de berekening van de benutting van dierlijke productie is de geproduceerde mest niet als dierlijk product beschouwd.

Figuur 25 Benutting van stikstof en fosfaat in procenten de Nederlandse landbouw in de periode 1999-2014 (Bron: CBS, niet gepubliceerd). De input van stikstof en fosfaat is gecorrigeerd voor de hoeveelheid stikstof en fosfaat die met mest wordt geëxporteerd.

7.6

Belangrijkste bevindingen

• Het stikstofoverschot op de bodembalans van de Nederlandse cultuurgrond is afgenomen van gemiddeld 212 miljoen kg N in de periode 2008-2011 tot gemiddeld 185 miljoen kg N in de periode 2012-2014.

• Het overschot op de fosforbodembalans is afgenomen van gemiddeld 16 miljoen kg in de periode 2008-2011 tot gemiddeld 5 miljoen kg in de periode 2012-2014.

• De daling in stikstof- en fosfaatoverschotten wordt tot 2012 voornamelijk veroorzaakt door een afname van de giften aan dierlijke mest en kunstmest aan landbouwgronden. Na 2012 dalen de overschotten voornamelijk door een hogere stikstof- en fosfaatafvoer door gras. Zowel de graslandopbrengst als de fosforgehalten van gras waren in 2014 zeer hoog door de uitzonderlijk gunstige groeiomstandigheden.

• Het stikstofoverschot op de bodembalans in de akkerbouw en melkveehouderij in LMM is in de periode 2011-2014 met respectievelijk gemiddeld 7 en 10 kg N per ha afgenomen ten opzichte van de periode 2007-2010. De daling van het stikstofoverschot in de laatste jaren op akkerbouw- en melkveebedrijven wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door een hogere afvoer met gewassen (en vooral in 2014).

• Het fosfaatoverschot op de bodembalans in de akkerbouw en melkveehouderij in LMM is in de periode 2011-2014 met respectievelijk gemiddeld 11 en 8 kg fosfaat per ha afgenomen ten opzichte van 2007-2010. De daling van het fosfaatoverschot in de laatste jaren op akkerbouw- en

melkveebedrijven wordt voor het grootste deel veroorzaakt door een lagere fosfaatbemesting met zowel dierlijke mest als kunstmest. Daarnaast is de fosfaatafvoer gestegen. In 2014 is het

fosfaatoverschot van LMM-melkveebedrijven gedaald en bedraagt gemiddeld ongeveer 0 kg P2O5 per ha, voor alle grondsoorten.

• De overschotten op bedrijfsniveau laten een grote spreiding zien voor derogatiebedrijven. Deze spreiding wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, waarbij het voor een deel gaat om niet of amper te beïnvloeden factoren (zoals grondsoort, hydrologie en klimaat) en voor een deel over wel te beïnvloeden factoren (gift, tijdstip, toedieningsmethode van bemesting, type meststof, management van het gewas, rantsoenen van landbouwdieren en beregening). De grote spreiding in overschotten geeft aan dat er perspectieven zijn voor het verlagen van overschotten door middel van een bedrijfsspecifieke aanpak.

• De stikstofbenutting in de Nederlandse landbouw bedraagt gemiddeld 50% en de fosfaatbenutting 89% in de periode 2012-2014. De benutting van stikstof is gestegen van 48% in 1990 tot 65% in 2014 en de benutting van fosfaat van 49 tot 97% in deze periode. De toename van de stikstof- en fosfaatbenutting in de plantaardige productie 2012-2014 wordt enerzijds veroorzaakt door de afnemende stikstof- en fosfaatbemesting en anderzijds door de toenemende gewasopbrengsten. De benutting van stikstof en fosfaat in dierlijke productie is ook toegenomen sinds 1990, maar veel minder sterk dan die van de plantaardige productie.