• No results found

Kwaliteit van het bekostigde groene mbo

In document De Staat van het Onderwijs (pagina 160-168)

4 Middelbaar beroepsonderwijs

4.8 Kwaliteit van het bekostigde groene mbo

Ministerie van EZ verantwoordelijk  Het ministerie van Economische Zaken is beleidsverant-woordelijk voor het onderwijs in de sector landbouw, natuurlijke leefomgeving en voedsel. In deze paragraaf is aangegeven op welke onderwerpen het groene mbo afwijkt van de andere mbo-opleidingen.

Kwaliteitszorg bij aoc’s

Kwaliteitsborging ontwikkelt zich positief  Op instellingniveau is bij de kwaliteitsborging binnen de agrarische opleidingscentra (aoc’s) een positieve ontwikkeling zichtbaar. De kwaliteitsborging is de afgelopen drie jaar bij vijf van de twaalf aoc’s als voldoende beoordeeld (tabel 4.8a). Enkele van de in 2012 als onvoldoende beoordeelde instellingen hebben de kwaliteitsborging inmiddels ook op orde.

Daarmee bevindt de kwaliteitsborging bij de aoc’s zich op ongeveer hetzelfde niveau als op de vakinstellingen en roc’s.

160

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Met name de beoordeling en de verbetering en verankering verdienen aandacht. Hierbij gaat het erom dat instellingen objectief beoordelen of gestelde doelen (bijvoorbeeld onderwijskwaliteit) gereali-seerd worden en dat ze, waar nodig, actie ondernemen om zich te verbeteren.

Tabel 4.8a Aantal instellingen dat als voldoende is beoordeeld op (aspecten van) kwaliteitsborging in groen mbo en totaal bekostigd mbo in de periode 2013-2015 (n groen=12, n mbo totaal=69)

Groen mbo Mbo totaal

Kwaliteitsborging 5 38

Sturing 10 59

Beoordeling 7 52

Verbetering en verankering 8 46

Dialoog en verantwoording 11 67

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Kwaliteitsborging bij opleidingen kan beter  Van 2013 tot en met 2015 was bij 30 procent van de 48 onderzochte groene opleidingen de kwaliteitsborging op opleidingsniveau op orde. De tekortkomin-gen bij opleidintekortkomin-gen zijn dezelfde als bij instellintekortkomin-gen: beoordeling en verbetering en verankering. Bij vervolgonderzoek naar kwaliteitsverbetering bleek dit percentage nauwelijks gestegen. Aoc’s blijven op dit onderdeel achter bij de in het gehele mbo zichtbare verbetering in de kwaliteitsborging.

Kwaliteit van het groene mbo

Zorg en maatwerk blijven achter  De kwaliteit van het onderwijsproces in het groen mbo blijft achter (tabel 4.8b). Dit betreft vooral de eerste- en tweedelijnszorg en studieloopbaanbegeleiding.

Een ander aandachtspunt, dat overigens voor het gehele mbo geldt, is het maatwerk.

Tabel 4.8b Percentage opleidingen waar (aspecten van) het onderwijsproces voldoende is in groen mbo en totaal bekostigd mbo in de periode 2013-2015 (n groen=48, n totaal=288)*

Groen mbo Mbo totaal

Onderwijsproces 69 87

Samenhang 95 92

Maatwerk 67 75

Didactisch handelen 94 98

Leertijd 77 88

Leeromgeving 98 98

Intake & plaatsing 96 95

Studieloopbaanbegeleiding 75 89

Zorg 88 98

Beroepspraktijkvorming 92 97

* significante verschillen ten opzichte van het overige mbo zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

161

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

Examinering groene opleidingen voldoende  In het groene mbo is de kwaliteit van de examinering en diplomering bij het merendeel van de beoordeelde opleidingen voldoende (tabel 4.8c).

Tabel 4.8c Percentage opleidingen waar (aspecten van) de examinering en diplomering voldoende is in groen mbo en totaal bekostigd mbo in de periode 2013-2015 (n groen=48, n totaal=286)

Groen mbo Mbo totaal

Examinering en diplomering 67 58

Exameninstrumentarium 98 86

Afname en beoordeling 87 82

Diplomering 72 63

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Meer gediplomeerden in het groene mbo  Net als in het gehele mbo stijgt ook in het groene mbo het aandeel studenten dat een diploma haalt al jaren. In 2013/2014 rondde 83 procent van de groene mbo-studenten de opleiding succesvol af. Het diplomarendement van groene mbo-studenten ligt al jaren boven het landelijk gemiddelde, maar groen is sinds 2011/2012 niet meer de koploper.

Vervolgtoezicht

Relatief meer (zeer) zwakke opleidingen  In de periode 2013-2015 bleek 4 procent van de onder-zochte groene opleidingen zeer zwak (tabel 4.8d). Bij deze opleidingen waren zowel het onderwijs-proces als de opbrengsten onvoldoende. Bij 28 procent van de onderzochte groene opleidingen was sprake van zwak onderwijs. Aoc’s hebben vaker dan andere mbo-instellingen zwakke opleidingen.

Verschillende redenen voor vervolgtoezicht  Veel opleidingen van aoc’s kregen in de periode 2013-2015 te maken met vervolgtoezicht wegens onvoldoende kwaliteitsborging. Ook de examen-kwaliteit en het niet-naleven van andere wettelijke vereisten zijn vaak reden tot vervolgonderzoek.

Tabel 4.8d Vervolgtoezicht op tekortkomingen in groen mbo en totaal bekostigd mbo in de periode 2013-2015 (in percentages, n groen=48, n totaal=288)

Groen mbo Mbo totaal

Zwak onderwijs 28 11

Zeer zwak onderwijs 4 3

Onvoldoende opbrengsten 5 12

Onvoldoende examenkwaliteit 33 42

Niet-naleving: onvoldoende kwaliteitsborging 70 52

Niet-naleving: andere wettelijke vereisten 37 15

* significante verschillen ten opzichte van het overige mbo zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Financiën

Aoc’s financieel gezond  De aoc’s staan er als collectief financieel goed voor. Alle financiële kengetallen liggen boven de signaleringswaarde. Dit beeld komt grotendeels overeen met dat van de gehele mbo-sector. De solvabiliteit van de aoc’s is wel al meerdere jaren sterker.

Grotere afhankelijkheid rijksbijdrage  Ook bij de aoc’s is het aandeel baten in opdracht van derden en overige baten in de afgelopen jaren gedaald. Daarmee zijn de instellingen afhankelijker geworden van de rijksbijdrage. Bij de aoc’s heeft deze in 2014 een omvang van 92 procent van de totale baten. Dit ligt voor de gehele mbo-sector op 89 procent. De aoc’s hebben aangegeven te verwachten dat door de afschaffing van de groene onderwijsvernieuwingssubsidies vanaf 2016 de onderwijskwaliteit onder druk zal komen te staan. De inspectie zal deze ontwikkelingen in de gaten houden.

162

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Arbeidsmarkt

Goede kans op stageplaats  Studenten in het groene mbo hebben een goede kans op een plaats. Deze kans is over de jaren heen stabiel en gunstiger dan in het overige mbo, waar de stage-kansen overigens wel toenamen. Mbo-studenten op niveau 2 in het groene onderwijs maken de meeste kans op een stageplaats.

Werkloosheid blijft hoog  De werkloosheid onder afgestudeerde groene mbo’ers anderhalf jaar na diplomering is tussen 2010 en 2014 gestegen van een kleine 4 procent naar bijna 14 procent.

Dit percentage ligt voor het afgestudeerden uit andere sectoren iets lager (KBA, 2015).

Intredefuncties vaak tijdelijk  In de periode 2010-2014 werkte ongeveer twee derde van de afgestu-deerde groene mbo’ers in een intredefunctie waarvan het niveau overeenkomt met het opleidings-niveau. Bij een op de drie ging het om een tijdelijke functie. Dat komt overeen met het overige mbo.

Het grootste deel van zowel de werkende groene mbo-gediplomeerden als de werkende overige afgestudeerde mbo’ers noemt de aansluiting tussen de gevolgde opleiding en de intredefunctie voldoende tot goed. De groene mbo’ers zijn hier wel iets minder positief over dan de overige mbo’ers (Jager en Keppels, 2015).

4.9 Overig onderwijs

Caribisch mbo

Nog nergens basiskwaliteit op Sint Eustatius en Saba  Het mbo op de bovenwindse eilanden (Sint Eustatius en Saba) ontwikkelt zich, zowel op het gebied van de kwaliteit van het onderwijs als op het gebied van de examinering en diplomering. De basiskwaliteit is echter nog door geen enkele instelling bereikt. In 2016 moeten alle scholen in Caribisch Nederland aan de basiskwaliteit voldoen.

Sinds 2010 werken de onderwijsinstellingen aan verbetering van hun onderwijskwaliteit volgens de afspraken van de Onderwijsagenda Caribisch Nederland.

Stagnerende onderwijskwaliteit op Bonaire  Op Bonaire is het proces van verbetering sinds 2013 gestagneerd. Met name de kwaliteit van de examinering en diplomering is slecht. Hierdoor kunnen de percentages studenten die hun opleiding succesvol afronden vertekend zijn. Oorzaak van de stagnatie is discontinuïteit van het management en het slechte functioneren van de examencommissie.

Te weinig stageplaatsen  Een wezenlijk probleem voor het beroepsonderwijs in Caribisch Nederland vormt de beperkte hoeveelheid potentiële plaatsen voor beroepspraktijkvorming.

Geschikte stageplaatsen zijn een voorwaarde voor adequaat competentiegericht onderwijs. In de kleinschalige samenlevingen is het aantal bedrijven zeer beperkt.

4.10 Nabeschouwing

Verdere cultuuromslag op teamniveau nodig  De forse groei in de borging van de kwaliteit van de opleidingen zet niet door. Er is wel sprake van een groeiend kwaliteitsbewustzijn van de teams, vaak aangewakkerd door scholing en leidinggevenden met visie. Dit zijn essentiële voorwaarden voor de verbetering van de onderwijskwaliteit. Bij een derde van de teams zien we deze cultuuromslag bij de teams toch nog niet. Voor het komende jaar is het een uitdaging voor instellingen om zich op alle niveaus te verbeteren.

Didactisch handelen vereist gezamenlijke visie op onderwijs  Om ongewenste verschillen tussen docenten in het didactisch handelen te ontstijgen, is er zowel binnen als tussen teams meer afstem-ming nodig over de didactische uitgangspunten. Op instellingsniveau betekent dit: heldere kaders waarbinnen keuzes voor een bepaald onderwijsconcept acceptabel zijn. Onderlinge visitaties en observaties van lessituaties dragen bij aan reflectie op het didactisch handelen en het effect daarvan op de studenten. Onderwijskundig leiderschap binnen teams is daarbij onontbeerlijk. Dit betreft

163

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

zowel de beroepsgerichte als de generieke vakken. Voor de taal- en rekenlessen geldt nadrukkelijk dat docenten beter kunnen differentiëren naar de verschillende niveaus van studenten binnen een klas.

Studenten pleiten zelf voor betere lesmethoden en lesmateriaal.

Heldere positie van de examencommissies  Verheugend is het toegenomen zicht op de kwaliteit van de examinering en diplomering. De risico’s van examineren in de beroepspraktijk worden meer onderkend. Wel zien we bij de afname en beoordeling – vooral in de reële beroepspraktijk – nog duidelijk ruimte voor meer betrouwbaarheid en objectiviteit. In het voorjaar van 2016 voert de inspectie een themaonderzoek uit naar goede voorbeelden van betrouwbaar examineren in de reële beroepspraktijk. In het licht van het wetsvoorstel examencommissies mbo zal het bevoegd gezag van een instelling verantwoordelijkheid moeten nemen voor de instelling en benoeming van de examen-commissie. Daarmee draagt het zorg voor het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissies.

Borging onderwijs- en examenkwaliteit nbi’s moet sterker  De nbi’s mogen over de hele linie meer urgentie voelen voor het bewaken van de kwaliteit. Het is van belang dat de deskundigheid toeneemt en de instellingen leren van goede voorbeelden. Dit zijn sleutels om in de borging stappen te maken die effect hebben op de kwaliteit.

164

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Literatuur

Berge, W. van den, & Röttger, R. (2015). Arbeidsmarktkansen van stapelaars in het mbo. Economisch Statistische Berichten, (100) 4721, p. 663-665.

Brouwer, P., Hermanussen, J. & Kan, C. van (2015). Samenwerkende teams in het mbo: een verkenning naar de professionele leercultuur in mbo-teams. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo).

Burgt, K. van der (2015). Onderzoek naar ervaringen met ingekochte examens in het mbo. Woerden: Servicepunt examinering mbo.

CvTE (2015). Rapportage referentieniveaus taal en rekenen 2014-2015. Invoering centrale toetsing en examinering referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen mbo, vo en po, en Engels voor mbo-4. Utrecht: College voor Toetsen en Examens (CvTE).

Groot, A., Houtkoop, W., Steehouder, P., & Buisman, M. (2015). Taalniveaus op het mbo. De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo).

Herder, M. de (eindred.) (2015). De staat van de leerling 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2012). Addendum Toezichtkader bve 2012. Beoordeling opbrengsten bekostigd en niet-bekostigd mbo-onderwijs per 1 januari 2012. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2015). De financiële situatie in het onderwijs 2014. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Jager, A., & Keppels, E. (2015). Intredeposities van mbo’ers-groen in 2014. En ontwikkelingen in intredeposities van mbo groen gediplomeerden anderhalf jaar na diplomering. Nijmegen: Kenniscentrum

Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA).

JOB (2012). JOB-monitor 2012. Studenttevredenheid in het mbo. Amsterdam: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB).

JOB (2014). JOB-monitor 2014. Het grootste studententevredenheidsonderzoek in Nederland! Amsterdam:

Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB).

JOB (2015). JOB-Rekentour. Studenten over succesfactoren en verbeterpunten in hun rekenonderwijs. Amsterdam:

Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB).

KBA (2015). Trendbrochure mbo groen gediplomeerden. Groen in perspectief. Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA).

MBO Raad (2015). Loopbaan en burgerschap in het mbo. Woerden: MBO Raad.

MBO Raad, NRTO & OCW (2015). Examenagenda mbo 2015-2020. Woerden: MBO Raad; Houten:

Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO); Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Meijers, F., Kuijpers, M., & Winters, A. (2010). Leren kiezen / kiezen leren. Een literatuurstudie.’s-Hertogen-bosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo).

Oomens, M., [et. al] (2015). Informatiegebruik voor kwaliteitsverbetering. Onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW. Utrecht: Oberon; Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA); Enschede: Universiteit Twente.

Poortman, C., & Visser, K. (2009). Leren door werk. De match tussen deelnemer en werkplek. ’s-Hertogenbosch:

Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo).

Programmamanagement MBO15 (2015). Focus op vakmanschap in bedrijf. Ede: Programmamanagement MBO15.

Vijlder, F. de, Rozema, M., & Verheijen, E. (2014). Slimmer werken in het beroepsonderwijs. Over kennisintensi-vering in het middelbaar beroepsonderwijs. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo).

Visser, A. (eindred.) (2015). De staat van de leraar 2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

165

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

Bijlage 1

Tabel 1 Aantal instellingen dat als voldoende is beoordeeld op (aspecten van) kwaliteitsborging (n 2013=24, n 2014=23, n 2015=22)*

2013 2014 2015

Kwaliteitsborging 8 16 14

Sturing 19 21 19

Beoordeling 15 21 16

Verbetering en verankering 11 18 17

Dialoog en verantwoording 23 23 21

* significante verschillen ten opzichte van het voorafgaande jaar zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Tabel 2 Percentage opleidingen dat als voldoende is beoordeeld op (aspecten van) examinering en diplomering, naar kenmerken examens in 2013, 2014 en 2015 (n 2015=94)*

Inkoop Eigen

materiaal Volledig Deels

2013 Examinering en diplomering 69 60 49

Exameninstrumentarium 94 80 65

Onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en

examinering 100 100 91

Dekking van het kwalificatiedossier 97 90 72

Cesuur 100 90 88

Beoordelingswijze 97 80 77

2014 Examinering en diplomering 56 67 61

Exameninstrumentarium 98 100 82

Onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en

examinering 100 100 97

Dekking van het kwalificatiedossier 98 100 91

Cesuur 100 100 91

Beoordelingswijze 100 100 85

2015 Examinering en diplomering 70 60 72

Exameninstrumentarium 98 100 79

Onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en

examinering 98 100 93

Dekking van het kwalificatiedossier 100 100 93

Cesuur 98 100 85

Beoordelingswijze 100 100 80

* significante verschillen tussen de kenmerken van de examens zijn vetgedrukt Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

166

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Bijlage 2

Tabel 1 Rapportage in jaarverslagen over onderwerpen op een lager niveau dan het instellingsniveau (in aantallen, n 2012=23, n 2013=23, n 2014=22)

2012 2013 2014

Diplomaresultaat uitgesplitst naar niveau 1 t/m 4 Ja 2 3 2

Nee 21 20 20

Jaarresultaat uitgesplitst naar niveau 1 t/m 4 Ja 2 3 6

Nee 21 20 16

Aantal nieuwe vsv’ers Ja 2 1 7

Nee 21 22 15

Extern rendement (aansluiting op de arbeidsmarkt) Ja 1 2 3

Nee 22 21 19

Tevredenheid van deelnemers (uitkomsten JOB en/of eigen tevredenheidsonderzoek)

Ja 5 1 5

Nee 18 22 17

Bij relatief hoge studenttevredenheid: de succesfactoren van betreffende opleidingen

Ja 1 0 0

Nee 22 23 22

Bij relatief lage studenttevredenheid: reflecteert over oorzaken en verbeteringen

Ja 2 0 0

Nee 21 23 22

Onderwijskundige zaken (visie, concepten, ontwikkelingen) Ja 1 1 7

Nee 22 22 15

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

167

HO

103.000po 6.83784.100povo (v)so 19.400mbo69(v)so642319voho55 10020102010100 2014201410581(v)so(v)sovohombopovohopombo 1086420 po vo (v)so mbo 2010 hbo 2014 2010 wo 2014

Ontwikkeling van de flexibele personeelsinzet Ontwikkeling van het personeelsbestand (fte)

Personeelsbestand (totaal aantal fte’s) in 2014

Personeel

Geïndexeerd, 2010 = 100 Geïndexeerd, 2010 = 100

Geïndexeerd, 2010 = 100 Bronnen: CROHO; DUO; IvhO, 2015 Bronnen: CROHO; DUO; IvhO, 2015

Bronnen: OCW; VSNU; VH, 2015 Bronnen: OCW; VSNU; VH, 2015

Bron: OCW, 2015 Bron: OCW, 2015

Percentage van de totale personeelslasten besteed aan flexkrachten Bron: DUO, 2015

Bronnen: DUO; IvhO, 2015 Absolute aantallen x 1.000 studenten

In document De Staat van het Onderwijs (pagina 160-168)