• No results found

Groen vmbo

In document De Staat van het Onderwijs (pagina 103-114)

2 Voortgezet onderwijs

2.7 Groen vmbo

Ministerie van EZ verantwoordelijk  Het ministerie van Economische Zaken is beleidsverantwoor-delijk voor het onderwijs in de sector landbouw, natuurlijke leefomgeving en voedsel. In deze paragraaf is aangegeven op welke onderwerpen het groene vmbo afwijkt van de andere vmbo-afdelingen.

Toezichtarrangementen

Basiskwaliteit groen vmbo op orde  Evenals in de rest van het vmbo neemt het percentage groene afdelingen met basiskwaliteit toe. Zowel in de basisberoepsgerichte als in de kaderberoepsgerichte leerweg is de kwaliteit van nagenoeg alle groene afdelingen alle jaren op orde (tabel 2.7a). Voor beide leerwegen geldt dat ze nu op ongeveer op hetzelfde niveau zitten als de overeenkomstige leerwegen in het overige vmbo. De kwaliteit van de gemengde/theoretische leerweg van het groene vmbo blijft nog altijd achter bij die van het overige vmbo, maar de inhaalslag zet door. Had in 2012 nog 62 procent van de gemengde/theoretische leerwegen basiskwaliteit, in 2015 geldt dat voor 84 procent.

Tabel 2.7a Toezichtarrangementen per leerweg in het groene vmbo op 1 september 2012, 2013, 2014 en 2015 (in percentages, n groen vmbo 2015=203)

Basisberoepsgerichte leerweg vmbo

Kaderberoepsgerichte leerweg vmbo

Gemengde/theoretische leerweg vmbo Basis Zwak Zeer zwak Basis Zwak Zeer zwak Basis Zwak Zeer zwak

2012 98,6 1,4 0,0 91,3 7,3 1,4 61,7 36,8 1,5

2013 98,6 1,4 0,0 89,9 10,1 0,0 69,1 30,9 0,0

2014 98,5 1,5 0,0 95,7 2,9 1,4 80,6 19,4 0,0

2015 98,5 1,5 0,0 97,1 2,9 0,0 83,6 16,4 0,0

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

103

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

Onderwijsresultaten

Stijging onderwijsresultaten groen vmbo  Bij alle leerwegen is een positieve ontwikkeling van de onderwijsresultaten zichtbaar. De sterkste stijging bij de groene afdelingen zien we in de gemengde/

theoretische leerweg. Sinds 2012 steeg hier het percentage met voldoende resultaten van 58 naar 85 procent. Daarmee ligt het nog wel iets onder het percentage in het totale vmbo, dat 91 procent bedraagt. De basis- en de kaderberoepsgerichte leerweg doen het iets beter.

Kleiner verschil se-ce groen vmbo-g/t  Dankzij hogere cijfers voor het centraal examen is een duidelijke verbetering te zien in de onderwijsresultaten van de gemengde/theoretische leerweg.

De hogere cijfers voor het centraal examen hebben ook het verschil met het gemiddelde school-examencijfer verkleind.

Het percentage groene afdelingen waar het verschil tussen het schoolexamen en het centraal examen klein is, is in vier jaar tijd gestegen van 33 naar 84 procent. In het overige vmbo is het percentage afdelingen met een groot verschil tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen ook verder afgenomen. Daar laat nu 96 procent van de afdelingen een klein verschil zien.

Percentage geslaagden is hoog  In zowel het groene vmbo als het totale vmbo stijgt het percentage geslaagden al enkele jaren. In 2015 ligt dit percentage voor groen vmbo op 96,8 procent en voor het overige vmbo op 95,1 procent. De gemiddelde eindcijfers liggen voor het groene en het totale vmbo op nagenoeg hetzelfde niveau.

2.8 Overig onderwijs

Praktijkonderwijs

Basiskwaliteit bij meeste praktijkscholen  Het praktijkonderwijs kent geen examen- en diploma-structuur. Daarom gelden voor deze scholen andere regels bij de beoordeling van de onderwijskwali-teit. Wel moeten ze kunnen aantonen dat ze leerlingen goed begeleiden naar een passend en bestendig vervolgtraject. Daarnaast beoordeelt de inspectie elke vier jaar de manier waarop praktijk-scholen hun onderwijskwaliteit proberen te behouden en verbeteren. Veruit het grootste deel van de praktijkscholen voldoet aan de gestelde normen (tabel 2.8a). Op 1 september 2015 hebben 5 van de 168 praktijkscholen onvoldoende kwaliteit. Het jaar ervoor waren dat er 3.

Tabel 2.8a Toezichtarrangementen praktijkonderwijs op 1 september 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 (in percen-tages, n 2015=168)

1 september 2011

1 september 2012

1 september 2013

1 september 2014

1 september 2015

Basis 97,4 96,2 98,2 98,2 97,0

Zwak 2,6 1,9 0,6 1,2 3,0

Zeer zwak 0,0 1,9 1,2 0,6 0,0

Totaal 100 100 100 100 100

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Niet-bekostigd onderwijs

Stabiel beeld particuliere exameninstellingen  In 2014/2015 breidde het aantal instituten voor niet-bekostigd examenonderwijs uit van zes naar zeven. Het aantal vestigingen bleef vrij stabiel: ruim veertig. Ook het leerlingenaantal stabiliseerde zich op ongeveer 2.200 leerlingen. In 2013/2014 volgde ongeveer 30 procent de gewone route voor voortgezet onderwijs en circa 70 procent het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). In 2015 waren er 1.332 examenleerlingen, 45 leerlingen meer dan het jaar daarvoor (tabel 2.8b).

104

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Tabel 2.8b Aantal leerlingen in het niet-bekostigd onderwijs dat (gedeeltelijk) examen heeft afgelegd in 2015 Theoretische

leerweg vmbo

Havo Vwo Totaal

Volledig examen 122 364 247 733

Deelexamen 36 261 302 599

Totaal 158 625 549 1.332

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Examencijfer onder landelijk gemiddelde  Het gemiddelde examencijfer ligt onder dat van de bekostigde instellingen. De niet-bekostigde instellingen vinden dat niet verbazingwekkend: zij leiden voornamelijk leerlingen op die moeite hebben met leren in grote klassen en scholen. Het behalen van het beoogde diploma beschouwen deze scholen als een succesvol resultaat; hun slagingspercentage ligt hoog.

De niet-bekostigde exameninstellingen hebben voor het vijfde jaar op rij bereikt dat het verschil tussen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen kleiner is dan 0,5 punt (tabel 2.8c).

Tabel 2.8c Gemiddelde cijfers centraal examen en het verschil tussen schoolexamen en centraal examen niet-bekostigd onderwijs per schoolsoort in de periode 2011-2015

2011 2012 2013 2014 2015*

Gemiddeld cijfer centraal examen

Theoretische leerweg vmbo 6,0 6,3 6,1 6,1 6,2

Havo 6,0 6,3 6,4 6,2 6,1

Vwo 5,9 6,1 6,3 6,1 6,2

Gemiddeld verschil schoolexamen – centraal examen

Theoretische leerweg vmbo 0,3 0,0 0,28 0,27 0,22

Havo 0,2 0,0 -0,05 0,25 0,33

Vwo 0,4 0,2 0,07 0,45 0,30

* gegevens gebaseerd op voorlopige cijfers Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015

Scholen die opleiden voor het staatsexamen  Bij particuliere scholen zonder examenlicentie worden leerlingen op het staatsexamen voorbereid. Het gaat om ruim 40 scholen, zeer divers qua visie en curriculum, met samen ongeveer 970 leerlingen. Van deze leerlingen heeft 10 procent vrijstelling van de leerplicht. Een deel van deze leerlingen heeft eerder langdurig verzuimd op door de overheid bekostigde scholen. Ongeveer de helft van de scholen werkt vanuit een visie die men experimenteel vernieuwend zou kunnen noemen. Zij hebben een socratisch ingerichte organisatie en een groten-deels vraaggestuurd curriculum.

Kwaliteitsonderzoeken en jaarlijkse risicoanalyse  De inspectie maakt jaarlijks een risicoanalyse van deze particuliere scholen. In 2014/2015 voerden we op zestien particuliere scholen een kwaliteits-onderzoek uit. Bij één school hebben we een verbetertraject afgesproken, een voortgangsgesprek gevoerd en een tussentijds kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. In 2016 zal het hiermee samenhangende onderzoek naar kwaliteitsverbetering plaatsvinden. In 2015 zijn twee scholen na faillissement gestopt.

Elf nieuwe initiatieven  In 2015 zijn relatief veel initiatieven gemeld voor nieuw op te richten particuliere scholen: in totaal elf. Bij vier initiatieven gaat het om scholen die primair en voortgezet onderwijs willen aanbieden. Eén school start met alleen voortgezet onderwijs en zes met alleen primair onderwijs. Opmerkelijk is dat nieuwe initiatiefnemers zich nu ruim van tevoren voorbereiden op de vormgeving en inhoud van de nieuwe school. Dit leidde in 2015 tot negen positieve adviezen, waaronder twee voor voortgezet onderwijs. De overige initiatieven tot oprichting van een nieuwe school zijn uitgesteld.

105

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

Caribisch Nederland

Nog geen basiskwaliteit  In 2016 moeten alle scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland basiskwaliteit hebben. In het schooljaar 2014/2015 voldeed nog geen van de scholen aan die eis. In 2014 onderzochten we het bestuurlijk handelen en de bestuurlijke ontwikkelingen op deze scholen. De onderzoeken wezen uit dat het functioneren van het bestuur en het management van doorslaggevende invloed is op de kwaliteit van het onderwijs. Waar het bestuur niet heeft gezorgd voor adequaat management, blijkt de kwaliteit van het onderwijs tussen 2013 en 2015 te stagneren.

Een speciaal aandachtspunt op de eilanden vormt het praktijkonderwijs. Dat is in het algemeen nog niet afgestemd op de specifieke ambities, mogelijkheden en beperkingen van de individuele leerling.

Nederlands onderwijs in het buitenland

Voldoende kwaliteit  In het schooljaar 2014/2015 hebben we 23 leslocaties voor Nederlandse Taal en Cultuur (NTC) voortgezet onderwijs bezocht. Al deze scholen kregen basistoezicht. Twee van deze scholen waren eerder beoordeeld als zwakke scholen; zij hebben zich verbeterd. Er is ook een dagschool voor voortgezet onderwijs bezocht; deze school bleek zwak te zijn.

Kwaliteit onder druk  Ondanks het positieve beeld staat de kwaliteit van de NTC-scholen inmiddels onder druk, en daarmee de aansluiting met het onderwijs in Nederland voor een groeiende groep leerlingen. Eind 2013 is besloten de subsidieverstrekking te stoppen, waarna duidelijk werd dat over de jaren 2014 tot en met 2016 toch ongeveer de helft van het oorspronkelijke subsidiebedrag beschikbaar zou blijven. Met ingang van 1 januari 2017 wordt de subsidiëring geheel stopgezet (zie ook hoofdstuk primair onderwijs).

Internationale schakelklassen

Leerlingen in internationale schakelklassen  Leerlingen tussen elf en achttien jaar die net in ons land zijn gearriveerd, krijgen meestal les op een van de ongeveer honderd lesplaatsen die ‘eerste opvang anderstaligen’ (eoa’s) of ‘internationale schakelklassen’ (isk’s) worden genoemd. Deze lesplaatsen zijn verspreid over het hele land en vormen meestal een afdeling binnen een bestaande school. Sommige isk’s hadden de afgelopen jaren weinig nieuwkomers. Andere – met name in de grote steden – hadden wel een flinke omvang. Met de komst van veel nieuwe asielzoekers, met name uit Syrië, kreeg een deel van de eoa’s plotseling te maken met een enorme vraag naar onderwijs. Veel lesplaatsen hebben hun capaciteit haastig uitgebreid, andere moesten uiteindelijk vol verkopen en konden potentiële leerlingen alleen op een wachtlijst zetten (www.lowan.nl).

Grote verschillen in onderwijskwaliteit  Leerlingen van isk’s worden geacht binnen één à twee jaar zo goed Nederlands te spreken en zo veel basiskennis van de andere schoolvakken te hebben, dat zij kunnen doorstromen naar het reguliere onderwijs. Het onderwijs en de begeleiding moeten dan ook uitgekiend zijn: een evenwichtige lessentabel, goede leermaterialen en betrouwbare toetsen. Ook moeten begeleiders de leerlingen helpen bij de overgang naar het reguliere onderwijs. De inspectie controleert of de opvang aan deze kwaliteitseisen voldoet. De bezoeken brengen grote verschillen in onderwijskwaliteit tussen de isk’s aan het licht. Eind 2016 verschijnt onze eindrapportage hierover.

2.9 Financiën en naleving

Financiën

Verbetering financiële positie  Na enkele jaren van interen op het eigen vermogen heeft de sector voortgezet onderwijs in 2012 de teruggang kunnen keren. Een jaar later is de financiële positie van de instellingen verder behoorlijk verbeterd (tabel 2.9a). Het beeld wordt wel vertekend door de aanvul-lende bekostiging die op grond van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Herfstakkoord eind 2013 is toe gewezen. Het gaat hier om een totaalbedrag van 273 miljoen euro. Als we die middelen buiten beschouwing laten, is de situatie min of meer gestabiliseerd (Inspectie van het Onderwijs, 2015a).

106

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

Tabel 2.9a Ontwikkeling financiële kengetallen in het voortgezet onderwijs in de periode 2010-2014 (n 2014=342)*

2010 2011 2012 2013 2014

Rentabiliteit -0,9 -0,9 1,2 3,2 -0,1

Solvabiliteit II 0,56 0,56 0,57 0,59 0,60

Liquiditeit 1,14 1,08 1,20 1,45 1,43

Rijksbijdragen/totale baten 0,92 0,92 0,92 0,92 0,92

Personeelslasten/totale baten 0,78 0,79 0,77 0,76 0,79

* de kengetallen omvatten het voortgezet onderwijs, de samenwerkingsverbanden en Caribisch Nederland Bron: DUO, 2015

Baten en lasten in evenwicht  In 2014 hielden de besturen de totale baten en lasten nagenoeg met elkaar in evenwicht. De aanvullende bekostiging in 2013 heeft in 2014 niet geleid tot hogere (niet-gedekte) lasten. Mogelijk komt dit doordat voor slechts een beperkt deel van de aanvullende bekosti-ging een bestedings verplichting gold, namelijk op het gebied van jonge leraren. Daarnaast gaven veel besturen er de voorkeur aan om de ontvangen middelen ‘in kas te houden’ en daarmee de vermogens-positie te versterken.

Stabiele situatie  Er is in 2013 en 2014 meer geld uitgegeven dan dat er op de plank is blijven liggen.

Toch is de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van de sector in 2014 op peil gebleven in vergelijking met 2013 (tabel 2.9a). Dat de liquiditeit slechts heel licht is gedaald, laat zien dat besturen terughou-dend zijn in het aangaan van extra lasten. Zowel de mate waarin scholen op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kunnen voldoen als de mate waarin ze dat op lange termijn kunnen, verbete-ren jaarlijks licht. De sector staat er dan ook financieel goed voor. Mogelijk wil men zich al voorberei-den op toekomstige krimp.

Stijging personeelslasten  De rijksbijdragen als gedeelte van de totale baten zijn door de jaren heen (ongeveer) op hetzelfde niveau gebleven. Anders is het voor de personeelslasten: dat aandeel daalde licht tot en met 2013. Dat komt echter doordat de totale baten sterker toenamen dan de personeels-lasten. In 2014 is het aandeel weer toegenomen als gevolg van een daling van de totale baten en een stijging van de personeelslasten.

De absolute stijging van de personeelslasten in de laatste jaren houdt onder meer verband met de regeling om jonge leraren in dienst te nemen en te behouden, de toename van het aantal leerlingen (meer personeel in dienst), de invoering van de functiemix, extra investeringen in personeel met het oog op kwaliteitsverhoging en de uitvoering van de cao.

Eén bestuur minder onder aangepast financieel toezicht  Tot vorig jaar steeg het aantal besturen onder aangepast financieel toezicht. Het afgelopen jaar nam het aantal met één af naar twaalf besturen. In 2012 stonden nog zeven besturen onder aangepast financieel toezicht. Hierbij moet wel worden bedacht dat het verscherpte toezicht pas in 2011 is ingesteld. Met de start van het programma Intensivering Continuïteitstoezicht Funderend Onderwijs zijn (nog) meer risicobesturen gedetecteerd.

De vraag is of het aantal besturen onder aangepast financieel toezicht de komende jaren verder gaat afnemen, nu de financiële situatie in het voortgezet onderwijs is verbeterd. Dit hangt mede af van de duurzaamheid van het herstel bij de besturen.

Naleving

Meldcode aanwezig op de meeste scholen  In 2014/2015 beschikken negen van de tien scholen over de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De inspectie spreekt scholen waar dat niet het geval is daarop aan. Verreweg de meeste scholen besteedden aandacht aan de introductie op school, onder meer via schriftelijke informatie (47 procent) en scholing (15 procent).

107

i n s p e c t i e v a n h e t o n d e r w i j s | o n d e r w i j s v e r s l a g 2 0 1 4 / 2 0 1 5

Ontwikkelperspectief verplicht  Sinds de invoering van passend onderwijs zijn scholen voor voortgezet onderwijs wettelijk verplicht om voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften een ontwikkelperspectief op te stellen. Dat moet binnen zes weken na plaatsing van de leerling gebeuren.

Het ontwikkelperspectief bevat een beschrijving van de doelen van het onderwijs, een onderbouwing daarvan en een beschrijving van de manier waarop de ondersteuning zal worden verleend. Minstens één keer per jaar wordt dit ontwikkel perspectief geëvalueerd. Een deel van de scholen is nog bezig een goede aanpak te ontwerpen om met dergelijke ontwikkelperspectieven te werken.

Scholen handelen conform nieuwe regels overgang po-vo  In 2015 golden voor het eerst nieuwe regels voor de overgang en toelating van basisschoolleerlingen tot het voortgezet onderwijs. In de laatste maanden van het schooljaar 2014/2015 heeft de inspectie onderzocht hoe de eerste ervaringen met deze nieuwe regels zijn (OCW, 2015a). Vrijwel alle scholen voor voortgezet onderwijs handelen conform de nieuwe regels. Wel betreuren ze het dat ze met de nieuwe regelgeving minder overleg voeren met de basisscholen over de meest geschikte opleiding en het meest geschikte niveau voor een bepaalde leerling. Die geluiden komen zowel van categorale gymnasia als van vmbo-scholen met de basisberoepsgerichte leerweg. Dit kan tot onnodige teleurstellingen in de brugklas leiden, als leerlin-gen naar een andere school moeten. Een ander knelpunt van de regelgeving betreft de bijstelling van het schooladvies na de uitslag van de eindtoets in de maand juni. Hierdoor waren op scholen nog personele mutaties nodig, terwijl de formatieverdeling voor het nieuwe schooljaar al was afgerond.

Gemengd advies in belang leerling  De inspectie onderzocht ook of de plaatsingswijzers die de gezamenlijke besturen in een aantal regio’s opstelden om tot een goed en betrouwbaar schooladvies te komen, overeenkwamen met de nieuwe regelgeving. Een deel van de plaatsingswijzers bleek nog niet de goede tekst te bevatten, maar dat is inmiddels bijgesteld. Nog niet alle plaatsingswijzers bevatten de regeling van de zorgplicht: mocht een school de ondersteuning die een leerling nodig heeft niet kunnen bieden, dan heeft zij de plicht om een andere school voor deze leerling te vinden.

In een enkele plaatsingswijzer werd gesuggereerd dat een gemengd schooladvies verboden is. Dat is echter niet het geval. Wij zijn van mening dat een gemengd advies juist in het belang van een leerling kan zijn, mits het vervolgonderwijs daarop aansluit.

Schoolgidsen  Elke school dient volgens de wet over een schoolgids te beschikken. Steeds meer scholen stellen deze schoolgids digitaal beschikbaar via hun website. In zo’n 5 procent van de gevallen moeten wij de school erop wijzen dat er – wettelijk gezien – ook een papieren versie beschikbaar moet zijn. De schoolgids is bedoeld om ouders en verzorgers op een groot aantal punten te informeren over de werkwijze van de school: de doelen van het onderwijs, de resultaten die met het onderwijs worden bereikt, de manier waarop de zorg voor leerlingen met specifieke zorgbehoeften is vormgegeven, het verzuimbeleid, de geldelijke bijdrage en de rechten en plichten van ouders. In een kwart van de gevallen is de schoolgids niet volledig.

Schoolplan  Eens in de vier jaar moeten scholen in een schoolplan hun onderwijskundig beleid, personeelsbeleid en beleid rond de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs beschrij-ven. Vrijwel alle scholen beschikken over een schoolplan, maar de beleidscyclus van scholen loopt soms (op naar schatting een op de vijf scholen) niet parallel aan de datum waarop het schoolplan afloopt.

Scholen vragen dan uitstel voor het voldoen aan deze wettelijke verplichting. Er is maximaal één jaar uitstel mogelijk. De nieuwe wetgeving rond het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs gaat ervan uit dat het schoolplan een belangrijk instrument is voor het zich ontwikkelende school- en kwaliteitsbeleid.

Het centraal examen  Jaarlijks leggen zo’n tweehonderdduizend leerlingen in Nederland eindexa-men af. Voor 99 procent van hen verloopt het afnameproces van het exaeindexa-men zonder probleeindexa-men. Als er onregel matigheden plaatsvinden, kan de inspectie – in het uiterste geval – een examen op een school ongeldig verklaren. In 2015 heeft de inspectie 850 keer een gemaakt examen geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard. Dat is de helft minder dan vorig jaar. Toen zat er een softwarefout in een digitaal examen. Nu waren het vooral slordigheden die onregelmatigheden veroorzaakten: verkeerde versie uitgereikt, onrust in of bij de examenzaal, hulpmiddelen die wel of niet werden gebruikt. In 2015 kwamen er minder meldingen binnen van onregelmatigheden door een personeelslid. Toch werden als gevolg hiervan nog 124 afgelegde examens ongeldig verklaard.

108

d e s ta at v a n h e t o n d e r w i j s

2.10 Nabeschouwing

Merendeels goede prestaties  De kwaliteit van het voortgezet onderwijs is in het algemeen goed.

De slaagpercentages liggen hoog en de examencijfers zijn opnieuw – zij het licht – gestegen. Dit terwijl de druk op het voortgezet onderwijs toeneemt: leerlingen komen binnen met hogere school-adviezen dan enkele jaren geleden, de exameneisen zijn aangescherpt en scholen moeten voldoen aan hoge verwachtingen over het sociale klimaat en de leerlingondersteuning. Dat het toch goed gaat, is ook een compliment aan het onderwijspersoneel. De meeste leraren beschikken over voldoende basisvaardigheden om didactisch verantwoorde lessen te geven. Zij werken steeds vaker opbrengstge-richt door toets- en test gegevens beter te analyseren. Op de meeste scholen bieden leraren, mentoren en specialisten in de leerlingondersteuning leerlingen extra begeleiding als zij leerproblemen hebben of juist meer uitdaging nodig hebben. Een grote meerderheid van de leerlingen voelt zich veilig en tevreden op school.

Duurzame professionalisering noodzakelijk  Er zijn ook ontwikkelpunten. Goede leraren zijn van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs. De onderwijsorganisaties en het ministerie hebben afgesproken dat leraren zich collectief inschrijven in een Lerarenregister.

Voorwaarde is dat leraren bevoegd zijn voor het onderwijs dat zij geven en hun bekwaamheid regelmatig onderhouden. Leraren hebben daarbij wel de professionele ruimte nodig om zich zodanig te ontwikkelen dat ze voldoen aan de hoge verwachtingen die de samenleving van hen heeft. Ze moeten kunnen differentiëren binnen klassenverband, leerlingen motiveren, foutenanalyses maken en leerlingen kunnen begeleiden in het kader van passend onderwijs. Voor schoolleiders is het een uitdaging om leraren de ruimte voor die ontwikkeling te bieden, onder andere via HRM-beleid. Voor leraren is het een uitdaging om hun professionalisering verder vorm te geven.

Voorwaarde is dat leraren bevoegd zijn voor het onderwijs dat zij geven en hun bekwaamheid regelmatig onderhouden. Leraren hebben daarbij wel de professionele ruimte nodig om zich zodanig te ontwikkelen dat ze voldoen aan de hoge verwachtingen die de samenleving van hen heeft. Ze moeten kunnen differentiëren binnen klassenverband, leerlingen motiveren, foutenanalyses maken en leerlingen kunnen begeleiden in het kader van passend onderwijs. Voor schoolleiders is het een uitdaging om leraren de ruimte voor die ontwikkeling te bieden, onder andere via HRM-beleid. Voor leraren is het een uitdaging om hun professionalisering verder vorm te geven.

In document De Staat van het Onderwijs (pagina 103-114)