• No results found

4 Resultaten

4.3 Sporen en structuren

4.3.2 Kuilen

Twee grote kuilen, waarvan de vulling een middeleeuwse ouderdom deed vermoeden, tekenden zich af in het vlak. Een eerste (WK01) werd reeds herkend bij de aanleg van het vlak. Een tweede (wK02) bevond zich deels vermengd met de grachtvullingen van GR5. De kuil werd pas tijdens het couperen as dusdanig herkend. Omwille van hun diepte en de vulling worden ze als ‘waterkuil’ geïnterpreteerd.

Deze onderscheiden zich van diepere waterputten, waarbij steeds beschoeiing werd gehanteerd.

4.3.2.1 Waterkuil WK01 Beschrijving

In vlak waren twee vullingen zichtbaar. Ze werden benoemd met de spoornummers S31 en S43.

Spoor 32 bestond uit een donkere, vrij sterk humeus pakket. S43 daarentegen was bruingrijs zandlemig. Zoals hierboven reeds aangehaald, was er geen duidelijk onderscheid met greppel GR4.

De coupe op de oversnijding van beide sporen wijst vaag in de richting van een oudere greppel waarover de kuil werd aangelegd.

In coupe waren verschillende lagen zichtbaar (figuur 35). Een duidelijk en scherp onderscheid tussen de lagen was er echter niet. Ook de aflijning met de natuurlijke bodem was erg vaag. Dit werd wellicht veroorzaakt door intense waterwerking en uitloging van het spoor, evenals de aanwezigheid van herwerkte natuurlijke grond in de kuil.

De diepte van de kuil bevond zich op ca. 7m TAW. Dit is ca. 70 cm diep ten opzichte van het opgravingsvlak.

figuur 35 Coupe op de waterkuil WK01. In het vlak en coupe zijn de twee verschillende lagen zichtbaar (S31 en S43).

Rechtsachter de greppel GR4. Onderaan de kuil zijn inspoelbandjes aanwezig. Een deel van de kuil lijkt te zijn opgevuld met natuurlijke bodem, wat wijst op dichtwerping.

Er konden verschillende fases worden gekend:

- Ontwikkeling van dunne sliblaagjes op de bodem en de rand van de kuil (laag 5) - Inkalven en/of dichtwerpen van de kuil met natuurlijke bodem (lagen 3 en 4) - heruitgraven van de kuil, enigszins wat meer naar de zuidelijke richting - Geleidelijke vulling van de kuil (laag 2)

- Dichtwerping (laag 1)

- Ontstaan van een kleine depressie waarbij een humeuze vulling ontstond (laag 0).

figuur 36 Weergave van de verschillende lagen op de doorsnede van de kuil WK01. De rode rechthoeken is de locatie van pollenbaken.

Staalname

Er werden uit deze kuil pollenstalen genomen, evenals enkele grondstalen in functie van onderzoek naar en van macroresten .Tijdens de basisverwerking werd echter beslist om enkel in te zetten op de andere kuil, WK02. De stalen werden niet geselecteerd voor verder onderzoek.

figuur 37 Staalname voor pollenanalyse in kuil WK01.

Vondsten

In schervenaantallen bevatte deze context de grootste aardewerkconcentratie op de site. Zo werden er 29 scherven gerecupereerd, goed voor 14 individuen. Met uitzondering van één scherf vroegrood aardewerk, zijn de resterende fragmenten afkomstig van gedraaid grijs aardewerk.

Het gedraaid grijs aardewerk is voorzien van een hard, fijn zandig baksel waarin soms nog een kleine organische fractie aanwezig is. De kogelpot is duidelijk de dominante vormsoort met 11 individuen (figuur 38). Zonder uitzondering vertonen de kogelpotten sporen van intensief gebruikt. Zowel roetsporen op de buitenzijde van de individuen als slijtagesporen op de binnenzijde van rand en hals zijn meermaals aangetroffen.

Een chronologisch onderscheid tussen de verschillende opvullingslagen lijkt niet meteen mogelijk.

Zowel de vondsten uit de bovenste (S32) als onderste lagen (S43) zijn sterk gelijkaardig. In beide sporen zijn blokvormige, soms wat gefacetteerde randtypes aangetroffen, vaak ook met geprononceerde binnenlip. Gelijkaardige randtypes zijn aangetroffen in een kuil op de Grote Markt van Aalst, die in het midden of de 2de helft van de 13de eeuw gedateerd wordt.25 Naast de blokvormige randtypes komt ook een licht uitstaand, bovenaan afgeplat randtype voor, op een iets hogere hals en met een extern verlengde afgeronde lip en binnenlip.

Met betrekking tot de randdiameter, en vermoedelijk dus ook wat betreft de volume-inhoud van de kogelpotten, is enige variatie merkbaar. De kleinste randdiameters bedragen 12 cm, de grootste 20 cm.

Decoratieve elementen komen voor in de vorm van een reeks aansluitende vingertopindrukken die zijn aangebracht op de rand. Een versieringswijze die vooral sterk dominant is gedurende de 12de eeuw.

Eén wandfragment met radstempelversiering is mogelijk iets ouder. De stempel van rechthoekjes heeft een frequentie van meer dan 8 indrukken per 3cm. Het gaat echter wel al om een gedraaid fragment grijs aardewerk. Op basis van deze kenmerken lijkt dit fragment eerder in de tweede helft van de 11de eeuw thuis te horen.

Ook de gebruikssporen op het aardewerk uit de context zijn sterk gelijkvormig. Verschillende individuen vertonen sporen van intens gebruik. Zowel in de vorm van beroeting aan de buitenzijde als slijtagesporen op de binnenzijde van de rand en de dekselgeulen. Roetsporen aan de binnenzijde van de rand en hals bij één individu wijzen waarschijnlijk op secundair gebruik als vuurklok.

Enkele niet beroette individuen met een wat langer uitgewerkte randen doen een gebruik als voorraadpot vermoeden (figuur 39).

Algemeen levert het aardewerk een datering op tussen de tweede helft van de 12de eeuw en de eerste helft 13de eeuw. Het voorkomen van wat intrusief materiaal is in dergelijke kuilen niet vreemd te noemen.

25 DE GROOTE ET AL., 2008, p. 156

Naast de kogelpotvormen is ook nog een speelschijf aangetroffen. Het gaat om een bodemfragment gedraaid grijs aardewerk, dat secundair is bijgewerkt tot een speelschijf.

figuur 38 Kogelpotten uit S32 en S43 in gedraaid grijs aardewerk (tweede helft 12de – eerste helft 13de eeuw).

figuur 39 Links: Overzichtsfoto van de kogelpotten in gedraaid grijs aardewerk uit S32 en S43.

figuur 40 Rechts: Speelschijfje uit de waterkuil WK01.

Uit S43 werden ook enkele fragmenten dierlijk bot gerecupereerd. Het gaat om een tandfragment van een rund, en 3 niet determineerbare stukjes. Het valt op dat het beter is bewaard dan het bot uit

spoor 32. Het enige fragment dat hier werd gerecupereerd was erg broos en kon niet worden gedetermineerd. Het is in blok ‘gelicht’ en zo ook gedroogd om de samenhang te garanderen.

Als laatste komt ook een eivormige rivierkei uit S32. Hiervan is één kant onttopt. De schors van deze rolkei is sterk verweerd, wat typisch is voor dergelijke keien. Op het eerste gezicht zijn er geen overtuigende gebruikssporen zichtbaar.

Interpretatie

Deze wat breed uitwaaierende kuil lijkt tweefasig te zijn waarbij deze na enige periode opnieuw is uitgegraven. Het is hierbij niet duidelijk of een greppel uitgaf en dus voor watertoevoer zorgde tot deze kuil. Dit was zeker niet het geval indien het om drinkwater voor mensen zou gaan. Daarvoor wordt grondwater gebruikt. Een drinkpoel voor vee is een mogelijke hypothese. De vulling lijkt echter niet op deze van een poel want vertoonde daarvoor een te onregelmatige vulling. Ook resten van trampling werden niet waargenomen aan de randen. Al is de afwezigheid hiervan geen garantie dat deze niet als drinkpoel fungeerde. Een alternatieve interpretatie is dat het om leemwinning of artisanale kuil gaat waarvan de exacte functie niet is gekend. De vondsten in de vulling wijzen algemeen op een datering in de eerste helft 12de- tweede helft 13de eeuw. Daarbij is ook wat ouder materiaal aanwezig. Het gaat vermoedelijk om vergraven en intrusief materiaal dat tijdens de opvulfases van de kuil in de vulling terecht kwamen.

4.3.2.2 Waterkuil WK02 Beschrijving

WK02 ligt op net geen 4 meter verwijderd van WK01. Deze kuil werd opgemerkt bij de aanleg van de coupe op een ‘verbreding’ van de greppel GR5. De bovenste vulling van de waterkuil was niet te onderscheiden van de verkleuring van deze greppel. Bij het gelijkmatig verdiepen tijdens het couperen werd de waterkuil duidelijk zichtbaar. Bij de registratie werd aangenomen dat de kuil werkelijk oversneden werd, en dus ouder was dan de greppel. Tijdens de verwerking werd echter duidelijk dat de kuil doorheen GR5 werd gegraven. In vlak was deze oversnijding echter niet te zien.

In coupe werden de bovenste 2 lagen benoemd als lagen binnen de greppel GR5 (nl. 42/0 en 42/1).

Het gaat echter om lagen van de kuil WK02!

Ook hier is de kuil zeer breed waarbij de diameter ca. 2.5m meet. De bewaarde diepte van de waterkuil bedraagt 98cm. De bodem bevindt zich op 6,86m TAW.

figuur 41 Situatie van de sporencombinatie S42/S40 tijdens het machinaal couperen op het breedste deel. Aanduiding van de verschillende sporen in stippellijn.

figuur 42 Coupe op kuil WK02 (spoor S55), greppel S40 en greppel S27.

Op basis van de verschillende lagen kunnen fases worden onderscheiden:

- een eerste vulling ontstond door het inkalven en/of deels inwerpen vanuit de zuidelijke rand (gemengde vulling met onder meer natuurlijke bodem) (laag 55/4)

- Ontwikkeling van een dunne, sterk humeuze, kleiige laag (laag 55/3)

- Dichtslibben van de kuil, dunne inspoelingsbandjes zijn zichtbaar(lagen 55/2)

- Gebruiksfase, ontwikkeling van humeus pakket, vermengd met wat natuurlijke bodem. (laag 55/1)

- Dichtwerping met natuurlijke bodem (laag 55/0)

- Dichtwerping? mogelijk zelfde fase als laag 55/0, maar uitloging van bovenliggende humeuze laag (laag 42/4)

S 55

S 42

S 40 S 27

S 42

S 27 S 40

- ontstaan van kleine depressie, mogelijk door deels inklinken van de vullingen.

- geleidelijke opvulling van de depressie met sterk humeuze laag (laag 40/0)

figuur 43 Coupetekening op Waterkuil WK02, met aanduiding van de verschillende opvulfases en de locatie van de pollenstalen (M9 en M10).

Staalname en analyse

Er werd geopteerd voor een verdere analyse op de stalen van deze waterput. Op basis van het aardewerk kon deze in de volle middeleeuwen worden gedateerd. Uit deze periode zijn er nauwelijks gedetailleerde gegevens over hoe het landschap rond Petegem-aan-de-Leie eruit zag. Het voorgesteld onderzoek richtte zich voornamelijk naar kenniswinst omtrent dit landschap, evenals op de voedseleconomie.

De kuil bevat een sterk organische laag en verschillende licht kleiige lagen/lensjes. In beide wordt een optimale bewaring van organische resten verwacht. De vrij natte omgeving speelt daarbij ook een grote rol en bevorderde de conservatie van organische resten.

De natuurwetenschappelijke studie werd uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten (bijlage 6). Er werden 3 stalen ingediend voor verder wetenschappelijk onderzoek waarvan één onderzoek van de macroresten uit een humeuze laag, en de analyse van pollen uit 2 opvullingslagen.

Botanisch onderzoek

De waardering en analyse van laag 55/3 (staal M12) heeft als doel om macroresten, zoals zaden, pitten, vezels, … te determineren. Er werd verondersteld dat deze sterk humeuze laag mest bevatte.

De resultaten kunnen een licht werpen op de voedseleconomie en het dieet van het vee (of mens?) in de middeleeuwen. Dit geeft onrechtstreeks paleo-ecologische informatie: een plant hangt immers vast aan een bepaalde omgeving.

Uit de resultaten bleken echter zeer weinig plantenresten aanwezig. Na deze eerste waardering werd er niet overgegaan tot een gedetailleerde analyse.

Pollenanalyse

Voor deze analyse worden 2 lagen uit één van de twee pollenbak (M9) bemonsterd. Het gaat enerzijds om de sterk humeuze laag waarvan ook de macroresten worden onderzocht (55/3).

Anderzijds betreft het een kleiige laag (55/1). Naar interpretatie toe gaat hier mogelijk respectievelijk om de gebruiksfase en de periode van opgave, waarbij zich onderaan de kuil langzaam een kleiafzetting vormde.

Het doel van de analyse van de humeuze laag was gelijkaardig als bij het botanisch onderzoek, enkel werd gehoopt hier andere plantensoorten aan te treffen, wat zou leiden voor meer compleet verhaal. De pollenanalyse van de kleiige laag was voornamelijk gericht op het verkrijgen van een beeld van het landschap van het oude middeleeuws landschap langsheen de Leie, tijdens het prille begin van de ontwikkeling van Petegem-aan-de-Leie. pollenbak M8. Het voorstel tot pollenanalyse gebeurt voor laag 55/1 en 55/3 (rood).

Uit de kleiige, humueze laag (55/3) werden tijdens de waardering van het grondstaal M12 zeer weinig plantaardige resten aangetroffen. Daarom werd deze niet verder geselecteerd voor verdere analyse.

Voor het onderzoek naar stuifmeelkorrels bleek in laag 55/1 de korrels een slechte bewaring te kennen, zodat niet werd overgegaan tot een verdere analyse. Dit in tegenstelling tot laag 55/3, waar de pollen wél goed waren bewaard en in grote hoeveelheden voorkomen. Voor de soorten die werden gedetermineerd wordt verwezen naar de tabellen in bijlage 6. Er komen verschillende groepen voor, zoals bomen/struiken, heide- en veenplanten, cultuurplanten en gras- en

42/4

kruidachtigen. Het ontbreken van mestschimmels ontkracht de veronderstelling dat deze laag voornamelijk uit mest bestond.

De vegetatie wijst op zowel een vrij open landschap, maar met bossages waar schaduwtolerante bomen groeiden. De cultuurgewassen, waaronder granen (o.m. rogge) en vlas, wijzen op de aanwezigheid van akkers of dorsvloeren/ambachtelijke zones in de omgeving. Soorten zoals klaver, boterbloem en ratelaar wijzen op graaslanden, struikheide dan weer op stikstof- en fosforarme gronden.

Algemeen wordt aangenomen dat de pollen afkomstig kunnen zijn van planten die zich binnen een straal van 500m van de context bevinden. Algemeen blijkt in de 12de/13de eeuw(zie infra) een sterk gevarieerd landschap aanwezig te zijn in dit gebied langs de Leie.

Vondsten

Tijdens het veldwerk werden de vondsten uit de coupe op de kuil steeds onder spoor S42 verzameld.

Doordat de vondsten op terrein zijn ingemeten was het mogelijk tijdens de verwerking de vondsten ter hoogte van de kuil en deze van de rest van gracht S42 van elkaar te scheiden.

Opmerkelijk was het laag aantal vondsten uit de zone met de kuil (vondstnrs. 39, 48). Het merendeel van de vondsten werd ingezameld bij het uithalen van de gracht.

Het betreft 6 aardewerkfragmenten in een grijs fijnzandig baksel. Eén ervan is een deel van de tuit van een tuitpot. Deze vorm is kenmerkend voor de 12de eeuw en verdwijnt in de 13de eeuw.26 De overige wandfragmenten zijn mogelijk afkomstig van kogelpotten. Eén ervan vertoont roetsporen op de buitenzijde, wat er wellicht op wijst dat deze als kookpot is gebruikt.

Naast het aardewerk zijn twee kleine brokjes kalksteen ingezameld.

Vulling S40

Omdat het spoor 40 de laatste vulling van de kuil WK02 is, wordt deze hier beschreven. Deze donkere, vrij humeuze vulling kan worden gezien als de vulling van een depressie, waarbij deze deel uitmaakte van de oude A-horizont.

Een totaal van 4 scherven is uit de context gerecupereerd (vondstnrs. 8, 9 43), waarvan twee kogelpotranden. Het gaat uitsluitend om gedraaid grijs aardewerk, met een hard baksel en een fijne zandverschraling. Een eerste rand is voorzien van een blokvormig randtype met een wat rechthoekige doorsnede en met een geprononceerde ingesneden binnenlip. Ze zijn kenmerkend voor de periode 2de kwart 12de eeuw – 1ste helft 13de eeuw27. De tweede kogelpot is voorzien van een eenvoudige, aan de buitenzijde wat verdikte afgeronde rand met dekselgeul (figuur 31). De randen vertonen beide aan de buitenzijde beroeting. Eén wandfragment is aan de binnenzijde verhit en beroet en is mogelijk hergebruikt als vuurklok.

26 Mondelinge informatie K. De Groote

27 DEGROOTE, 2008, p. 199

figuur 45 Kogelpotten uit S40 in gedraaid grijs aardewerk.

Het bot dat werd aangetroffen is in het algemeen zeer broos en fragmentair bewaard. In dit spoor kwam een deel van een grote rib of wervel, en een schacht van een metepodaal van een groot zoogdier, mogelijk een rund, het lijkt echter een vrij klein exemplaar.

Interpretatie

De interpretatie die werd neergeschreven voor de eerste kuil geldt quasi volledig voor deze kuil.

Deze waaiervormige kuil vertoont verschillende fases, al is het niet mogelijk om een duidelijke heruitgraving te onderscheiden. De asymmetrische vulling wijst eerder op dichtwerping. Het weinige aardewerk dat eruit werd gerecupeerd, maar ook het aardewerk uit de oudere gracht S42 en de jongere vulling S40, dateert de kuil in de 12de tot het midden van de 13de eeuw. Door het pollenonderzoek blijkt dat in deze periode het omliggende landschap sterk gevarieerd was met open plaatsen en meer bosrijke zones.

4.3.3 Palissade PLS01

In document Kortrijkstraat - Ommegangstraat Deinze (pagina 38-47)