feestmaal bij zijn vrienden, en soms tot diep in den nacht aan 't werken ging, dat de
stukken er afvlogen. "Nog geene Raphaël," zuchtte hij moe. 's Anderendaags zat hij
weer - en gaarne! - met witte handschoenen in den verdoovingsmolen van geleerden,
filosofen, diplomaten, titels en soupeekes. Zijn vrouw ging mee, in de krakende zijde,
en liet er heur geliefde miniatuurkes voor staan. Hij hield van haar, vereerend; en
zij, die braaf was en van Coecke hield en met haren man dweepte, deed het gaarne
ter wille van hem en van de eerbaarheid, waar zij zoo sterk aan hield.
De bestellingen stroomden bij hem binnen van tapijt- en kerkraamontwerpen, van
schilderijen, portretten, teekeningen, ets en houtsnijwerk. Deze grooten, bekende
schilder, die bij gebrek aan tijd bijna niets alleen kon doen, deed rats alleen de
nederige houtsneden. Dan kroop hij alleen, zwierde zijnen tulband en de rest af en
zat genoeglijk in zijn hemdsmouwen - gelukkig als 'ne zondagsvisscher die veel
vangt - mannekes in hout te snijden. Daar had hij te veel plezier in, om het anderen
te laten doen. Maar hij deed het in stilte. Ze mochten wel weten, dat hij het deed,
maar niet weten, dat hij er zoo danig veel plezier aan had. Want zoo iets misstond
en was belachelijk voor den schilder van den grooten Keizer Karel, die ridder wou
worden.
3.
Pieter zuchtte maar. Wat waren de Gothiekers schoon tegenover deze vermosseling
van de menschen: Alle dijen even lang, elke neus gekocht, elk oog gekopieerd van
't ander, allemaal even groot; geenen enkele gemankeerde, geenen enkele verlegen!
Ze komen bejaard, zonder geboren te zijn, uit een doozeke, niet gebutst, niet gedragen
of gevormd door de natuur en het leven! Vivat 't leven! Maar al schilderend aan dit
water en die boomen, dacht hij aan den Dommel; kruidgeuren waaiden aan,
herinneringen ontplooiden lijk rozen die open gaan, en hij was terug in zijn dorp! 't
Hing voor zijn oogen. En in die bladerenopening daar schilderde hij den watermolen
van Breughel in
de verte en den knotwilg waar ze hun kleederen legden, als ze gingen zwemmen.
"Hoe is 't met u, goed dorp?" vroeg hij murmelend.
"Kapot," antwoordde hij fezelend. Want verleden jaar was Breughel door de
zwervende benden van Maarten van Rossum kapot geplunderd en half uitgemoord.
Datzelfde Hannekenuit kwam nadien een beleg voor Antwerpen slagen en had menige
schoone brok door zijn kanonballen kapot gekraakt.
Pieter was sedert dien begeerig om zijn dorp te bezoeken; maar hij durfde niet
goed, uit vrees het te ellendig te vinden en stelde altijd uit. En hij had het zoo gaarne
gezien, al was 't maar alleen om eens dien goeien parochiepaap te bezoeken, die nu
gelukkiglijk alles van Pieter wist door zijn eigen brieven. Morgen zou hij hem eens
schrijven, dat hij in den Winter, als er sneeuw lag, voor enkele dagen ging komen.
Hij moest het hardop gezegd hebben, want Marieke zei: "Dan ga ik mee." Maar toen
kwam Meester Coecke binnen, in zilverdraden wambuis en krakende, gele kaplaarzen,
gereed om te gaan jagen. Hij kwam zenuwachtig binnen gestoven.
"Ze kunnen mij nooit gerust laten"! En tot Pieter: "Jongeske, jongeske, roem is
heerlijk, maar
zwaar om te dragen. Niet beter dan zoo op uw eentje kleuren en tinten te laten spelen!"
En dan gebiedend: "Dit schilderijke moet vandaag nog af! Mijnheer de la Viola op
zijn speelhofken in de Gasthuisbeemden wil het morgen nog hebben, of hij weigert
het. Het mag nat aan den muur hangen: d' ouders van zijn toekomende schoondochter
komen, 'nen Italiaansche koophandelaar. En Jan Nagel is hier niet om de vleezen te
schilderen! In twee dagen is hij niet geweest, en dan geen woord laten zeggen! Ik
doe hem een model zoeken voor de Godin van de Zee, en hij ziet niet meer om! Z'
hebben me gezegd, dat hij met zijn vrouw gevochten heeft, - en, naar 't schijnt, een
oog kwijt is, uwe lekkere vriend! En ik zit hier met dit schilderijke! Niemand van
de leerlingen, dien het van verre of dichtbij kan; en ik, ik moet gaan jagen! Ik kan
toch die jacht niet afzeggen: 't is op 't jachtgoed van den Kardinaal, op 't Kantekraai;
Ik weet niet hoeveel edelen daar zijn! En de Kardinaal die zoo 'ne goeie kooper is!"....
Hij wandelde rond, zag naar de teekeningen en schilderijkes op zijn Bosch's, die
aan den muur hingen - met misprijzen voor 't onderwerp, maar met aandacht voor
de goeie uitvoering.
"Paatje," riep Marieke, "als er sneeuw ligt, ga ik met Pieter heel, heel ver weg!"
"Luister eens," zei Coecke tot Pieter, smeekend, "doe gij het. Gij kunt dat; als ge
wilt, kunt gij dat. Gij schildert rap en morgen loop ik er eens over; dan heeft hij het
vóór den noen."
"Ik zal probeeren," antwoordde Pieter, zich
In document
Felix Timmermans, Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken · dbnl
(pagina 178-182)