• No results found

In het najaar van 1966 waren er initiatieven van verschillende kanten om onderhandelingen op te starten tussen de VS en Noord-Vietnam. Eind november kwam de Poolse diplomaat Janusz Lewandowski met tien punten waarmee het conflict opgelost zou kunnen worden. De regering van Johnson voelde volgens Herring weinig voor zijn ideeën, maar kon het zich gezien de kritiek in binnen- en buitenland niet veroorloven om weigerachtig over te komen. Om deze reden werd het onderhandelingsinitiatief Operation Marigold opgestart. In deze periode had de VS de bombardementen wat in hevigheid doen afnemen, om de bereidheid uit te stralen te willen onderhandelen. Ook liet de regering van Johnson aan Hanoi weten dat een afspraak om de infiltratie van bepaalde kerngebieden te stoppen, genoeg zou zijn voor een pauze van de bombardementen. Voordat de gesprekken goed en wel op gang waren, half december, bombardeerde de Amerikaanse luchtmacht een aantal spoorwegen op vijf mijl van Hanoi. Deze daad werd uitgelegd als miscommunicatie tussen de beleidsmakers en de luchtmacht, maar volgens Herring was het een bewuste beslissing van Johnson, tegen de wens van een aantal prominente adviseurs in. De president geloofde niet in de oprechtheid van Noord- Vietnam en stelde dat een bompauze niet als voorwaarde voor de gesprekken genoemd was.

121

38

Noord-Vietnam was bijzonder kwaad over deze actie en claimde dat er al een delegatie onderweg geweest was naar Warschau, waar de gesprekken plaats zouden vinden. Herring stelt dat Hanoi herhaaldelijk had aangegeven niet onder druk te willen onderhandelen en dus een vrij legitieme reden had om de onderhandelingen af te breken. Desondanks is ook hij sceptisch over de bereidheid van Noord-Vietnam om op dat moment constructieve onderhandelingen te voeren.122

De luchtaanvallen op 13 en 14 december zorgden voor een stortvloed aan kritiek. Niet alleen maakten de aanvallen een weinig subtiel einde aan de onderhandelingen, ook werd de VS beschuldigd van het toebrengen van vernieling aan gebouwen en het doden van veel burgers. Dit was de eerste keer dat dergelijke beschuldigingen op grote schaal geuit werden. Op 25 december publiceerde journalist Harrison Salisbury van de New York Times de eerste van een serie reportages waarin hij stelde dat de VS geregeld stedelijke doelen bombardeerde.123 Salisbury schreef onder andere dat de bombardementen een hogeschoolschool verwoest hadden. De regering van Johnson bleef volhouden dat bij de bombardementen grote voorzichtigheid betracht was en claimde dat er een militaire parkeerplaats was geraakt. Bovendien werd Salisbury verbaal aangevallen, met argumenten die deels terecht waren. Hij zou bepaalde gebieden nooit bezocht hebben en Noord- Vietnamese informatie zonder al te veel kritiek overgenomen hebben. Ook was er in de getroffen gebieden wel degelijk militaire infrastructuur aanwezig, zoals een elektriciteitscentrale, een petroleumopslagplaats en een militaire spoorweg. Deze installaties waren zo belangrijk, zo werd gesteld, dat een van de grootste luchtafweersystemen van Noord-Vietnam zich daar bevond. Het had best veel effect, ook in de media. Toch deed het rapport volgens Hammond heel veel schade aan de geloofwaardigheid van Johnson en diens regering, in een tijd dat ze dat moeilijk konden gebruiken.124

De Amerikaanse beleidsmakers gingen door de controverse extra benadrukken hoe belangrijk het conflict in Vietnam was. Op 1 januari 1967 gaf Rusk tijdens een persconferentie als verklaring voor de kritiek dat veel mensen de Tweede Wereldoorlog niet of niet bewust meegemaakt hadden. De mogelijkheid dat een Derde Wereldoorlog zou uitbreken, werd daardoor onderschat. Waar communistische agressie in voorgaande jaren al als een bedreiging voor de wereldvrede voorgesteld werd, ging Rusk hier nog een stap verder. Doordat alle grootmachten nucleaire wapens hadden, zou een Derde Wereldoorlog zo

122 Herring, America’s longest war, 167-168.

123 Drea, McNamara, Clifford and the burdens of Vietnam, 81. 124

39

destructief zijn dat er geen lessen meer uit getrokken konden worden. De VS moest dus standvastig blijven, want alleen zo konden communistische agressie en dit doemscenario voorkomen worden. Jesse Cook van het Time Magazine trok het centrale punt van Rusk niet in twijfel, maar vroeg zich af of het uit tactisch oogpunt verstandig geweest was om tijdens Kerst zo dicht bij Hanoi te bombarderen. Het Bulletin doet geen moeite om te verhullen dat Rusk Cook midden in zijn vraag onderbrak. Hij wierp tegen dat het Amerikaanse leger onder haast ongeëvenaarde instructies opereerde met betrekking tot het beperken van burgerslachtoffers en er uitsluitend militaire doelen geraakt werden.125 Hij beet verder van zich af met: “Quite frankly, Mr. Cook, what I could do with is more compassion and more sympathy with those tens of thousands of civilians in South Viet-Nam who have been killed and kidnapped by the Viet Cong and North Vietnamese forces as a matter of deliberate policy (…) simply because North Viet-nam is trying to seize South Viet-Nam by force.”126

Rusk beschuldigde Cook dus van het bagatelliseren van het leed van Zuid-Vietnam en impliciet, zoals Johnson op 17 april 1965 in algemene termen ook al deed, van het hinderen van hen die dit leed wilden verhelpen, door de bombardementen publiekelijk te bekritiseren.

Op 1 februari zond de British Independent Television een interview met Rusk uit. De aanwezige journalisten zeiden zich zorgen te maken om de impact die de oorlog had op het civiele leven in heel Vietnam en wilden de rechtvaardiging van Rusk horen. Rusk antwoordde dat de VS logischerwijs elke dode betreurde, maar dat de oorlog niet begonnen zou zijn als de verdragen van 1954 en 1962 gerespecteerd waren. Hij zei verder dat er weinig zichtbare schade was in Hanoi en dat de VS niet opzettelijk burgers aangevallen had. Hij verdedigde de piloten door te zeggen dat veel burgers werkten in fabrieken die oorlogsmaterieel maakten. Verder stelde hij dat de piloten de opdracht hadden geen burgers te raken en dat sommige potentiële doelen om die reden uiteindelijk niet geraakt zijn. De doden in Zuid-Vietnam waren het gevolg van opzettelijk beleid, waar in het geval van de bombardementen burgerdoden ongelukken waren. Een van de journalisten stelde dat de bombardementen desondanks voor veel kritiek op morele gronden gezorgd hadden en vroeg zich af of de resultaten deze kritiek waard waren. Rusk antwoordde dat het met die kritiek allemaal wel meeviel en dat “The point is that the moral obloquy ought to rest with those who have started this affair and refuse to bring it to an end.” Verder beschuldigde hij Noord-Vietnam van het

125 Bulletin 56. 127-130.

126

40

installeren van luchtafweergeschut en militaire infrastructuur in burgergebieden, waardoor het risico op burgerslachtoffers natuurlijk groter werd.127

Het is moeilijk te geloven dat Rusk deze opmerkingen serieus meende of dat de journalisten geen kritische vragen stelden. Luchtafweergeschut is ontwikkeld om stedelijke gebieden en militaire infrastructuur te beschermen tegen luchtaanvallen.128 De militaire infrastructuur in burgergebieden waar Rusk aan refereerde, bestond voornamelijk uit POL en energievoorzieningen. Energie en olie hebben ook toepassingen die niet militair van aard zijn, dus de fabrieken behoorden in ieder geval gedeeltelijk tot de civiele infrastructuur. Van zowel het afweergeschut als de fabrieken, is de aanwezigheid in Hanoi en Haiphong dus erg logisch. Opmerkingen als die van Rusk passen volledig binnen de pogingen die de Amerikaanse regering deed om de verantwoordelijkheid voor de bombardementen en aantoonbare burgerslachtoffers bij Noord-Vietnam neer te leggen. Rusk bediende zich hier van de retoriek van ‘collateral damage’, zoals Glen Perice die uiteengezet heeft.129 De Noord-Vietnamese burgerdoden waren niets meer dan ongelukken in de strijd die de VS moest voeren tegen Noord-Vietnamese agressie en voor het voorkomen van de Derde Wereldoorlog.

Op advies van generaal Sharp werden in januari nieuwe doelwitten besproken. Johnson en McNamara autoriseerden de militaire doelen, maar wilden de industriële doelen over de Vietnamese feestdag Tet, die van 8 tot 12 februari duurde, heen tillen. Op ongeveer hetzelfde moment werd het diplomatieke offensief Sunflower ondernomen. Dit offensief bestond uit drie lagen. Via de Amerikaanse ambassade in Moskou werd contact gelegd met de Noord-Vietnamese ambassade in die stad, de VS deed een publieke oproep aan Ho om te onderhandelen en de Britse president Wilson en de Russische premier Kosygin wendden hun invloed aan om met Hanoi te praten. Johnson sprak met Wilson over een A-B-formule die de VS zou hanteren en gaf Wilson toestemming hier met Kosygin over te spreken. Deze formule hield in dat de VS eerst zou stoppen met bombarderen, waarna Noord-Vietnam de infiltratie zou stoppen. Johnson stuurde op 8 februari een brief aan Ho waarin hij deze formule openbaarde. Op hetzelfde moment stopte de Amerikaanse luchtmacht met bombarderen. Wilson vroeg meer tijd om met Noord-Vietnam te praten, maar de gesprekken liepen op niets uit.130 Dat had ook te maken met de opgeschroefde infiltratie vanuit Noord-Vietnam. Johnson

127 Bulletin 56, 274-276.

128 Overy, ‘Air Warfare’, 268.

129 Perice, ‘The culture of collateral damage’, 110-116. 130

41

was hier dermate kwaad over dat hij liet weten de bombardementen pas weer wilde stoppen als de infiltratie volledig beëindigd was.131

Op 10 februari, de tweede dag van Sunflower, liet Goldberg weten dat de VS boven alles vrede en een politieke oplossing zocht in Vietnam. Hij was zelfs bereid de Vietcong een plek te geven in de onderhandelingen.132 Rusk was een dag eerder een stuk minder positief geweest. Hij constateerde dat er al enige tijd een campagne van de communisten was om een permanente stop van de bombardementen op gang te brengen in ruil voor de mogelijkheid dat er gepraat zou worden met de VS. Zolang Noord-Vietnam bleef infiltreren, kon de VS volgens niet anders dan de bombardementen blijven uitvoeren. Hij verdedigde het beleid verder door het te hebben over reciprociteit. Als de VS erop zou staan, zo sprak Rusk, dat er geen gesprekken zouden kunnen plaatsvinden voordat al het geweld in het Zuiden gestopt was, dan zou iedereen dat onredelijk vinden. Hij gaf het voorbeeld van trucks vlak boven de zeventiende breedtegraad die met soldaten en materieel naar het Zuiden reden. Zou het Amerikaanse leger moeten wachten totdat ze de Noord-Vietnamese kogels uit de eigen manschappen moesten halen, vroeg hij retorisch, of was het niet beter de trucks aan te vallen wanneer ze in het zicht kwamen?133 Op het eerste gezicht waren deze uitspraken volkomen logisch. Rusk verzweeg echter dat Rolling Thunder veel meer behelsde dan het bombarderen van militairen vlak buiten Zuid-Vietnam. De controverse richtte zich voornamelijk op de bombardementen in stedelijke gebieden, niet op het aanvallen van infiltranten net boven de grens. Salisbury, Cook en de Britse president Wilson hadden zich voornamelijk uitgesproken tegen burgerslachtoffers onder de bevolking van Noord-Vietnam als gevolg van de strategische aanvallen boven steden.

De opmerkingen van Rusk moeten gezien worden in een bredere trend die de aandacht zoveel mogelijk af probeerde te leiden van de bombardementen op stedelijke gebieden in het Noorden. Op 2 maart werd een brief gepubliceerd die Johnson schreef aan senator Henry Jackson, die zich kritisch over de bombardementen had uitgelaten. Hierin vergeleek Johnson de bombardementen met de Noord-Vietnamese guerrillaoorlog. Hij schreef dat niemand geloofde dat bombardementen de oorlog zouden beslissen, maar dat er enkele aanwijsbare doelen waren gehaald. Ten eerste waren de bombardementen bedoeld om de Amerikaanse soldaten een steun in de rug te geven, ten tweede om Hanoi een prijs te laten betalen voor het schenden van de internationale verdragen en ten derde om de infiltratie moeilijker te maken.

131 Herring, America’s longest war, 168. 132 Bulletin 56, 310-312.

133

42

Zo had de Amerikaanse luchtmacht Hanoi een vergelijkbare prijs laten betalen als de guerrilla’s in Zuid-Vietnam veroorzaakten, maar met veel minder burgerdoden als gevolg. Verder voegde hij toe dat alle Amerikaanse legerleiders achter de bombardementen stonden, evenals de buitenlandse bondgenoten die meevochten.134 In plaats van in te gaan op de controverse rondom burgerslachtoffers, probeerden Rusk en Johnson de situatie vooral te bagatelliseren door de nadruk te leggen op de militaire aspecten van de luchtaanvallen.

Op dezelfde dag riep senator Robert Kennedy de VS op om de bombardementen onconditioneel te stoppen, zonder daarbij toezeggingen van Noord-Vietnam af te wachten. Johnson ging te rade bij zijn adviseurs. Ze waren allemaal tegen, maar McNamara suggereerde wel dat het een goed idee zou kunnen zijn te stoppen met bombarderen boven de twintigste breedtegraad. Dit voorstel haalde het niet, hoewel er al sinds december geen bommen meer gevallen waren op Hanoi.135 Goldberg reageerde een aantal dagen later in de pers op de oproep van Kennedy. Een aantal journalisten vroeg hem of de VS meer maatregelen ging nemen om te de-escaleren, daar Noord-Vietnam een bompauze niet als een concessie leek te zien, en haalden hierbij ook de oproep van Kennedy aan. Het antwoord van Goldberg was in alle gevallen hetzelfde: een oorlog kon alleen gestopt worden als beide partijen stopten met vechten, dus moest ook Noord-Vietnam met concessies over de brug komen.136

Demonstraties

Na de zoveelste mislukte onderhandelingen verhardde de Amerikaanse positie aanzienlijk, zeker waar het de demonstraties tegen de oorlog betrof. Opvallend genoeg gebruikte met name Rusk een strategie waarmee eerder de Vietcong gebagatelliseerd werd. Op 16 april reageerde hij op de grote demonstraties van een dag eerder. Volgens hem waren de demonstraties relatief klein, maar zouden ze in Hanoi zouden een verkeerd signaal kunnen geven. Als daar honderdduizend mensen de straten opgingen, sprak Rusk, zou hij ook de conclusie trekken dat Noord-Vietnam genoeg had van de oorlog. De grootte van de demonstraties verbond hij met de hoeveelheid mensen die de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt hadden en dus niet wisten wat er op het spel stond. Zijn volgende opmerking is veelzeggend:“Now, we don’t know whether Hanoi is sufficiently sophisticated to understand that this is not the way the American people come to their decisions(…)” Interviewer

134 Bulletin 56, 514-515.

135 Drea, McNamara, Clifford and the burdens of Vietnam, 206-207. 136

43

Lawrence Spivak vroeg hierop aan Rusk of hij geloofde, zoals sommige mensen deden, dat de demonstraties aangestuurd waren door de communisten. Rusk zei niet zo ver te willen gaan om te zeggen dat iedereen die tegen de oorlog was een communist was, maar geen twijfel te hebben dat “the Communist apparatus” erg druk bezig was over de hele wereld.137 Uit recent onderzoek van Kim Christiaens blijkt dat communistische organisaties inderdaad een grote rol speelden in protest tegen onder andere de Vietnamoorlog. Deze organisaties werkten vaak samen met Noord-Vietnamese ministeries of diplomaten, maar ook met christenen, sociaaldemocraten en vredesorganisaties in eigen land. Uit het onderzoek van Christiaens blijkt niet dat er sprake was van grootschalige coördinatie vanuit communistische staten of van meer dan samenwerking tussen Westerse communisten en andere groepen in de samenleving.138

Rusk zou op 6 mei wel iets dergelijks insinueren. De protesten waren sindsdien alleen maar in hevigheid toegenomen, toch sprak hij over goed georganiseerde demonstraties van minderheden. Opnieuw stelde hij dat de communisten over de hele wereld hard aan het werk waren, maar vertelde niet expliciet waarmee. Rusk zei vervolgens niets dan respect te hebben voor hen die uit persoonlijke overwegingen de oorlog niet steunden, maar alleen te constateren dat de demonstraties goed georganiseerd waren en Hanoi in de kaart speelden. Vanwege deze laatste reden sprak Rusk zelfs van een dilemma tussen de vrijheid van meningsuiting en de manier waarop Hanoi de situatie interpreteerde.139 Door subtiel zijn woorden te kiezen, maakte Rusk zijn punt veel overtuigender dan wanneer de demonstranten er expliciet van beschuldigd zou hebben samen te werken met de vijand. Nu konden degenen die dit interview zagen zelf de door Rusk gewenste conclusie trekken. Oppositie tegen de oorlog was in de jaren hiervoor voornamelijk als immoreel voorgesteld, omdat de tegenstanders Noord-Vietnamees terrrorisme impliciet zouden faciliteren. Nu werden demonstraties zelfs als gevaarlijk voor de Amerikaanse oorlogskansen voorgesteld. De Amerikaanse regering zou zich niet van de wijs laten brengen, maar Hanoi zou door de demonstraties nog minder bereid zijn te onderhandelen. De mensen die deelnamen, stonden daarom aan de kant van de vijand en waren pionnen in een spel dat de communisten over de hele wereld speelden.

137

Bulletin 56, 725.

138 Kim Christiaens, ‘Voorbij de 1968-historiografie? Nieuwe perspectieven op internationale

solidariteitsbewegingen en de Koude Oorlog. Kritische reflecties en commentaren vanuit België’, Tijdschrift

voor Geschiedenis vol.128 (2015) 382-397.

139

44

Tussen 19 en 21 mei werd de grootste elektriciteitscentrale van Hanoi uitgeschakeld. Hierna werd er niet meer boven Hanoi gebombardeerd en binnen de regering van Johnson begon steeds grotere twijfel te ontstaan over de effectiviteit van de bombardementen. Volgens Drea begon zelfs Rusk te twijfelen of de militaire effecten van de bombardementen opwogen tegen het anti-Amerikaanse sentiment die de campagne opriep.140 Volgens het parlement was Johnson juist niet doortastend genoeg. Hierdoor zag de president zich genoodzaakt een groot aantal door generaal Sharp voorgestelde doelen te autoriseren. Aan de andere kant wilde hij de “duiven”, de tegenstanders van de oorlog, enigszins tevreden houden door maar drie aanvallen per dag toe te staan. Een volgende ronde van geheime gesprekken met Noord- Vietnam, de zogenaamde Pennsylvania-initiatieven van augustus, verliep mede hierdoor moeizaam.141 De voornaamste rede dat met Noord-Vietnam moeilijk te praten viel, was dat in deze periode de beslissingen genomen werden die zouden leiden tot het beruchte Tet-offensief van 1968. Al in april 1967 kwam de Communistische Partij van Noord-Vietnam tot de conclusie dat er een verandering van strategie nodig was. De VS kon de oorlog op korte termijn uitbreiden en beschikte over veel meer militaire macht, dus moest Noord-Vietnam zo snel mogelijk een beslissende slag slaan. In september 1968 waren de plannen gereed. Onderhandelen was in deze periode zeker geen prioriteit van de regering in Hanoi.142

John Gronousky, de Amerikaanse ambassadeur in Polen, deed op 8 augustus in Wisconsin een oproep aan de ‘intellectual community’, waarmee hij alle Amerikaanse intellectuelen in het publieke debat leek de bedoelen. Hij vroeg deze gemeenschap vooral kritisch te blijven nadenken en de eigen intellectuele integriteit te blijven waarborgen. Volgens Gronousky bestond er in de VS nu haast een schaamtecultuur waarin het vrijwel onmogelijk was om een afwijkende mening te hebben over het conflict in Vietnam zonder verstoten te worden door de intellectuele gemeenschap: “[Ask] yourself one question: What would happen to your standing among your peers if tomorrow you were to defend Lyndon Johnson’s position in Viet-nam as a reasonable course of action?” Hij stelde dat Amerika veel beter verdiende dan conformistische taal en vage slogans als “stop the bombing”, zeker van intellectuelen. Ook zei hij het bizar te vinden dat hijzelf nu onmiddellijk als verdacht gezien werd door zijn vroegere collega’s, alleen omdat hij bij het State Department werkte en dus verantwoordelijkheid droeg. Het was niet zo dat ambtenaren hun objectiviteit of