• No results found

Kritiek op de objectvrijstelling

In document Objectvrijstelling (pagina 40-44)

Hoofdstuk 4 Punten van kritiek

4.2 Kritiek op de objectvrijstelling

4.2.1 Algemene kritiek

In tegenstelling tot de Staatssecretaris van Financiën komen Wilde en Wisman tot het oordeel dat de objectvrijstelling tot een onevenwichtiger systeem leidt. Wilde en Wisman stellen dat de objectvrijstelling een stap terug in de tijd is.154 Wilde en Wisman komen tot deze

conclusie, door op een bedrijfseconomische manier naar de objectvrijstelling te kijken. Er is sprake van een verslechtering, wanneer door de objectvrijstelling een verstorende fiscale behandeling optreedt. Een meer neutrale fiscale behandeling betekent een verbetering. Door de objectvrijstelling kan een reëel verlies niet langer in aftrek komen bij het Nederlandse hoofdhuis. Dit is volgens Wilde en Wisman een verslechtering, want er ontstaat een

verstorende fiscale behandeling. Er treedt een groter verschil op tussen de reële winst en de fiscale winst. Met reële winst wordt hier de wereldwinst bedoeld.155 Bender stelt ook vast dat het niet wenselijk is dat een belastingplichtige over een hogere grondslag belasting

verschuldigd is dan over de wereldwinst. Dit verschil leidt, in het jaar waarin het verlies tot stand komt, tot een liquiditeitsnadeel voor ondernemers met buitenlandse activiteiten ten

154 Wilde, M.F. de, Wisman, C. (2012) ‘Over de ‘objectvrijstelling’ en de klok van de interne markt’, FED Fiscaal weekblad, 2012/41, p. 3,4

155 Wilde, M.F. de, Wisman, C. (2012) ‘Over de ‘objectvrijstelling’ en de klok van de interne markt’, FED

Fiscaal weekblad, 2012/41, p.5

opzichte van ondernemers die binnenlandse activiteiten hebben.156 Dit lijkt mij geen goede situatie, omdat een ondernemer met buitenlandse activiteiten is genoodzaakt om het verlies voor te financieren, terwijl een belastingplichtige met alleen binnenlandse activiteiten dit probleem niet heeft.

Daarnaast is er kritiek op de objectvrijstelling, omdat het een regeling vervangt waar nooit echt ophef over is geweest. De regeling, gebaseerd op een belastingvrijstellingsmethode, is als sinds de jaren veertig van de vorige eeuw van kracht. Het misbruik dat mogelijk was, door bij het vooruitzicht op winst de vaste inrichting om te zetten in een deelneming, is door toepassing van artikel 13c wet VPB een einde aan gekomen.157 Om nu over te gaan op een meer territoriaal systeem, waarbij buitenlandse verliezen niet langer in aftrek komen op de Nederlandse winst, was volgens de leden van het CDA toch wel een stap te ver. De

Staatsecretaris van Financiën was het niet eens met deze redenering. De Staatssecretaris geeft aan dat de reden voor invoering van de objectvrijstelling een meer gelijke behandeling van een buitenlandse vaste inrichting met een buitenlandse deelneming is. Niet het tegengaan van misbruik onder de oude regeling.158 Verder is de objectvrijstelling volgens de NOB een complexe regeling met veel nieuwe wetsartikelen. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe

stakingsfaciliteit van artikel 15i wet VPB 1969 en de regeling voor een LBB. Deze regeling leidt niet tot een vereenvoudiging, terwijl dit toch echt een van de uitgangspunten van het kabinet is in de Fiscale agenda.159

Het belangrijkste kritiekpunt is toch wel dat het Nederlandse vestigingsklimaat verslechtert. In het vorige hoofdstuk is gekeken naar de effecten van de objectvrijstelling op het Nederlandse vestigingsklimaat. De NOB vreest dat de objectvrijstelling een negatieve uitstraling heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat en dat Nederland zich buiten de groep plaatst, omdat andere landen nog wel gebruik maken van de belastingvrijstellingsmethode.160 Kijkend naar de concurrentiepositie van Nederland is er ook sprake van een verslechtering ten opzichte van andere lidstaten. Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat België en Oostenrijk gebruik maken van de belastingvrijstellingsmethode en alleen Duitsland een soortgelijke regeling als

156 Bender, T. (2011) ‘Objectvrijstelling voor buitenlandse winst, waarom eigenlijk?’, NTFR, NTFR 2011/2482, par. 3

157 Dolderman, T. (2011) ‘De objectvrijstelling in de vennootschapsbelasting; klaar voor introductie’, Forfaitair, 2011/220, par. 4.1

158 Nota naar aanleiding van het verslag (2011), Belastingplan 2012, nota naar aanleiding van het verslag, kamerstuk f

159 Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. (2011) Commentaar op voorstel objectvrijstelling in de Fiscale Agenda

160 Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. (2011) Commentaar op voorstel objectvrijstelling in de Fiscale Agenda

38

Nederland heeft. De kritiek van de NOB is terecht, want ten opzichte van België en

Oostenrijk verslechtert de Nederlandse concurrentiepositie. Door de objectvrijstelling is het voor een binnenlands belastingplichtige minder aantrekkelijk om in het buitenland te opereren door middel van een vaste inrichting. De Staatssecretaris van Financiën geeft toe dat het Nederlandse vestigingsklimaat verslechtert, maar verwacht dat binnenlands

belastingplichtigen geen problemen gaan ondervinden bij grensoverschrijdend ondernemen. Dat de wetgever onderkent dat het vestigingsklimaat verslechtert, blijkt wel uit het feit dat het kabinet het VPB-tarief met 1% wilde verlagen.Het alternatief wat de NOB geeft voor de objectvrijstelling wordt in paragraaf 4.3 besproken.

Kijkend op Europees niveau is de invoering van de objectvrijstelling ook opmerkelijk te noemen. De Europese commissie noemde tien jaar geleden ‘een aftrekbeperking voor binnen grensoverschrijdende verliezen zakelijk bezien een van de belangrijkste

belemmeringen voor binnen grensoverschrijdende economische activiteiten in de interne markt.’ De Europese commissie is momenteel bezig met nieuwe wetgeving genaamd de CCCTB. De kern van het voorstel is om op Europees niveau tot een geconsolideerde heffingsgrondslag voor de VPB te komen. Een onderdeel van dit commissievoorstel is de grensoverschrijdende verliesverrekening.161 De behandeling van de CCCTB gaat te ver voor deze scriptie, maar in de toekomst kan de CCCTB een rol gaan spelen op het gebied van grensoverschrijdende verliesverrekening.

Ten slotte is er kritiek op de gelijkstelling van een buitenlandse vaste inrichting met een buitenlandse deelneming. Op deze gelijkstelling is kritiek en dat bestaat uit twee

onderdelen. Ten eerste is het opmerkelijk dat de Staatsecretaris van Financiën de gelijkstelling van een buitenlandse vaste inrichting met een buitenlandse deelneming als een belangrijke reden ziet om de objectvrijstelling in te voeren. Het Europese hof van Justitie heeft altijd de vergelijking gemaakt tussen een vaste inrichting in Nederland en een vaste inrichting in het buitenland.162 Volgens het Europese Hof van Justitie zijn een buitenlandse vaste inrichting en een binnenlandse vaste inrichting niet vergelijkbaar.163 Voor het Europese Hof van Justitie zijn de verschillende fiscale gevolgen het gevolg van de vrije rechtsvormkeuze. Het land waar de moedermaatschappij gevestigd is, hoeft een buitenlandse vaste inrichting niet gelijk te behandelen als een buitenlandse dochtervennootschap.164

161

Europese Commissie (2011) Voorstel voor een richtlijn van de raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, COM, 2011/0058

162 Stevens, A.J.A. (2012) De objectvrijstelling, NTFR beschouwingen, NTFRB2012-4, par. 2 163 HvJ EG 25 februari 2010, nr. C-337/08, Jur. 2010, p. I-1215, punt 38 (X Holding).

164

HvJ EG 25 februari 2010, nr. C-337/08, Jur. 2010, p. I-1215, punt 40 (X Holding).

Ten tweede stelt Bender vast dat de resultaten van een buitenlandse

dochtervennootschap juridisch gezien bij de dochtervennootschap horen, terwijl de resultaten van een buitenlandse vaste inrichting bij de belastingplichtige in Nederland horen. De winsten of verliezen van een deelneming dan wel vaste inrichting moeten dan ook verschillend

behandeld worden. In dit licht is het opmerkelijk dat de Staatssecretaris van Financiën deze keuze heeft gemaakt.165

4.2.2 Artikel 39 Bvdb

Kritiek is er ook op het besluit van de staatssecretaris van Financiën om artikel 39 Bvdb te laten vervallen. Artikel 39 Bvdb is een bepaling ter voorkoming van dubbele belasting. Het gaat hier om verdragssituaties. Pijl stelt vast dat het wegvallen van artikel 39 tot een vreemde situatie leidt. In de recente belastingverdragen is een bepaling opgenomen waarin staat dat een LBB een uitzondering is op de hoofdregel, dat een vrijstelling wordt verleend voor het verlies van een LBB. In plaats daarvan vindt er voor een LLB een verrekening plaats. Om aan de uitzondering in het belastingverdrag toe te komen, moet aan artikel 39 van het Bvdb worden voldaan. Nu de Staatssecretaris heeft aangegeven dat artikel 39 wet VPB vervalt, is er niet een langer een bepaling in de wet die ervoor zorgt dat de uitzondering in het belastingverdrag in werking treedt. Dit betekent dat op basis van het belastingverdrag een LBB onder de

hoofdregel valt en verrekening van het resultaat niet kan plaatsvinden.166

De wetsartikelen 15e tot en met 15j maken geen einde aan dit probleem. In artikel 15e lid 7 staat dat de objectvrijstelling niet van toepassing is op de winst uit een LBB, tenzij de LBB op grond van een verdrag in aanmerking komt voor een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting.167 Door het wegvallen van artikel 39 Bvdb komt een LBB op basis van het belastingverdrag in aanmerking voor een vrijstelling. Immers, een LBB valt nu onder de hoofdregel en daardoor is artikel 15e lid 7 van toepassing op een LBB.

De Staatssecretaris van Financiën onderkent dat er sprake is van een zekere cirkelredenering, maar dat de bedoelingen van de verschillende bepalingen duidelijk zijn. Volgens de Staatssecretaris verwijst de bepaling in moderne belastingverdragen, waarin wordt bepaald dat voor een LBB een verrekening wordt verleend, niet langer naar artikel 39 Bvdb. In plaats daarvan verwijst deze bepaling nu naar artikel 15g wet VPB 1969. Wanneer aan

165 Bender, T. (2011) ‘Objectvrijstelling voor buitenlandse winst, waarom eigenlijk?’, NTFR, NTFR 2011/2482, par. 2

166 Pijl, H. (2011) ‘De feestdagen en de objectvrijstelling’, NTFR, NTFR2011-2710 167

Artikel 15e lid 7 wet VPB

40

artikel 15g wordt voldaan treedt de uitzondering in het belastingverdrag in werking en is het mogelijk dat voor verliezen van een LBB verrekening wordt verleend. Daarnaast is volgens de Staatssecretaris artikel 15e lid 7 van toepassing op de situatie dat in het belastingverdrag tussen Nederland en een ander land geen speciale bepaling is opgenomen voor een passieve vaste inrichting en dat er toch sprake is van een vrijstelling op basis van het belastingverdrag. In dit geval valt het resultaat van een dergelijke passieve vaste inrichting toch onder

objectvrijstelling. Dat er volgens de Staatssecretaris van Financiën geen probleem is na het vervallen van artikel 39 Bvdb, betekent niet dat er geen onduidelijke situatie is ontstaan. De wetsartikelen en verdragen geven een heel andere situatie aan, dan de Staatssecretaris omschrijft.168

In document Objectvrijstelling (pagina 40-44)