• No results found

5. Knelpunten 1 Inleiding

5.2 Knelpunten omtrent (medisch-)wetenschappelijk onderzoek

Er wordt in Nederland te weinig (recent) onderzoek gedaan naar de effecten van gunstbetoon en sponsoring op het voorschrijfgedrag van Nederlandse beroepsbeoefenaren.

In de afgelopen decennia is er in Nederland in tegenstelling tot het buitenland weinig onderzoek gedaan naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag. Dit komt deels voort uit het feit dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn en deels doordat de financiële relaties pas aan het einde van het jaar gemeld worden.122 Hierdoor is het lastig om

daadwerkelijk een direct verband te vinden tussen sponsoring en gunstbetoon en de beïnvloeding van het voorschrijfgedrag. En als er al sprake is van een verband tussen gunstbetoon en sponsoring en veranderingen in het voorschrijfgedrag, dan nog is het niet mogelijk om aan te tonen welke specifieke sponsoractiviteit tot deze beïnvloeding heeft geleid. Minister Schippers van VWS is van mening dat ondanks het feit dat er door het gezamenlijke onderzoek van VGZ en de Volkskrant123 is aangetoond dat artsen met een

financiële relatie met de industrie vaker duurdere medicijnen voorschrijven dan artsen die geen financiële relatie hebben met de industrie, dit alsnog niet aantoont dat (alleen)

sponsoring hier de oorzaak van is.124 Er zal dus altijd rekening gehouden moeten worden met

de kans dat het afwijkende voorschrijfgedrag een oorzaak heeft die niet gelegen ligt in de sponsoractiviteit. En omdat dit niet te achterhalen is, is het ook lastig om in Nederland goed medisch-wetenschappelijk onderzoek te verrichten.125

Naast dat er geen onderzoek is gedaan naar de effecten van gunstbetoon en sponsoring op het

122Aanhangsel Handelingen II 2016/17, 1098, p. 1; Kreling, De Visser & Koens, Volkskrant 22 december 2016. 123 Kreling, De Visser & Koens, Volkskrant 22 december 2016.

124 Aanhangsel Handelingen II 2016/17, 1098, p. 2. 125 Aanhangsel Handelingen II 2016/17, 1098, p. 1.

voorschrijfgedrag, is het laatste onderzoek naar de geboden bescherming tegen beïnvloeding door en de werking van Hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet gedaan in 2008.

De laatste wetsevaluatie van gunstbetoon vond bijna 10 jaar geleden plaats middels de wetsevaluatie van het Reclamebesluit Geneesmiddelen (het huidige hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet), deze evaluatie strekte zich over de periode 2002-2007.126 Één van de

gedane aanbevelingen in de wetsevaluatie is dat er regelmatig systematisch onderzoek gedaan moet worden naar de door de farmaceutische industrie gebruikte reclamevormen, zodat nieuwe vormen van reclame kunnen worden opgenomen in de zelfregulering.127 Het wordt

voorts aangeraden om dit onderzoek te laten uitvoeren door de IGZ. Ook volgde uit de evaluatie dat het systeem van zelfregulering gehandhaafd dient te worden, maar de

bekendheid wel vergroot moet worden onder beroepsbeoefenaren en dat de afspraken tussen de CGR en IGZ niet toereikend zijn om een goede waarborging van de zelfregulering te waarborgen.128 Nu 10 jaar later is aan geen van deze aanbevelingen toereikend voldaan en zijn

dit nog steeds actuele problemen, dit wordt nog vergroot door de maatschappelijke onrust die over dit onderwerp wordt gecreëerd in de media. Voorgaande leidt ertoe dat een nieuwe wetsevaluatie van de Geneesmiddelenwet of tenminste hoofdstuk 9 van deze wet zeker op zijn plek lijkt.

De huidige regelgeving omtrent de effecten van sponsoring en gunstbetoon is niet op alle punten toereikend, een beïnvloeding van het voorschrijfgedrag kan al veel sneller worden aangenomen dan aanvankelijk werd gedacht.

Zoals al eerder aangegeven kan een maaltijd van 20 euro al genoeg zijn om een beroepsbeoefenaar het gevoel te geven dat hij bij de gunstverlener in het krijt staat.129

Hiernaast is een effect op het voorschrijfgedrag al vanaf de eerste betaling van de

farmaceutische industrie aan de beroepsbeoefenaar aan te nemen.130 Omdat het lastig is om

aan te tonen of dit ook in Nederland het specifieke geval is, dient men toch te proberen om hier onderzoek naar te doen. Vervolgens moet er wel rekening gehouden worden met het feit dat als er al onderzoek is gedaan, dit lastig om te zetten is in wet en regelgeving. De farmacie is zo vindingrijk dat men zelfs met zelfregulering steeds achter de feiten aan blijft lopen. Dit blijkt onder andere ook uit de sluiproute die de farmaceutische industrie neemt om toch 126 Kamerstukken II 2008/09, 29477, 84, p. 1.

127 Evaluatie ZonMw 2008, p. 9. 128 Evaluatie ZonMw 2008, p. 9-10. 129 DeJong e.a. 2016.

nascholingen te kunnen sponsoren.131 Het is hierdoor nog maar de vraag of als er eindelijk

aanvullende regels in de wet worden opgenomen, deze dan nog wel up-to-date zijn en voldoende bescherming geven aan wat er op dat moment in de praktijk gebeurt. 5.3 Knelpunten omtrent overregulering

Er moet gewaakt worden voor overregulering.

De sterk gereguleerde markt is begrijpelijk vanuit het oogpunt van de overheid. Zij hebben een plicht om de volksgezondheid in Nederland te beschermen (22Gw) en de Nederlandse inwoners te beschermen (10 Gw). Het is een markt waarin als er iets fout gaat zoals een verkeerde incentive om de “verkeerde” medicijnen voor te schrijven dit mogelijk kan leiden tot zeer ernstige gevolgen en daarom is het vanzelfsprekend dat de markt niet vrij wordt gelaten. Maar dit leidt er wel toe dat de geneesmiddelenindustrie “enough regulations on

their own to float an aircraft carrier” heeft.132 Dat artsen het ondertussen ook wel genoeg

vinden qua regulering komt ook duidelijk naar voren toen aan hen, in het kader van een rapportage van de KNMG, werd gevraagd wat zij vinden van het Transparantieregister Zorg. Waar een meerderheid van de beroepsbeoefenaren en bedrijven positief ten opzichte van het Transparantieregister stond, ze vonden het “een goed en belangrijk initiatief”.133 Waren

artsen minder positief zij vonden het Transparantieregister “overbodig, betutteld en

bureaucratisch”.134 Het is bij deze overregulering van belang om een afweging te maken

tussen het belang van bewegingsvrijheid van en het vertrouwen in de arts/beroepsbeoefenaar enerzijds en de bescherming van de volksgezondheid tegen de farmaceutische industrie en het beïnvloede voorschrijfgedrag van de arts anderzijds. De huidige gang van zaken is namelijk dubieus, de beroepsbeoefenaar moet vertrouwd worden en vanuit zijn zorgplicht en goed hulpverlenerschap altijd de juiste en liefst gelet op de zorgdruk de goedkoopste keuze maken voor zijn patiënten en mag zich door alle “sluik”reclame van de farmaceutische industrie niet laten beïnvloeden, anderzijds geeft de mate van regulering en ingebouwde

veiligheidssystemen al aan dat men volstrekt geen vertrouwen in de arts heeft. Hoewel de wetsartikelen omtrent gunstbetoon en sponsoring wederkerig zijn en dus zowel voor farmaceut als arts gelden, is het vooral de arts/beroepsbeoefenaar die in zijn dagelijkse

131 Kreling, De Visser, Volkskrant 14 mei 2016 132 Vollebregt & Klümper, JGRplus 2009, p. 4.

133 Brief van de Minister van VWS aan de Tweede Kamer, Resultaten interne evaluatie Transparantieregister

Zorg, 696279-130357-GMT, 16 december 2014, p.1.

bezigheden last ondervind van de opgestelde regulering en dit kan geenzins de bedoeling van de wet zijn.

Er is veel onwetendheid onder artsen wat er precies valt onder gunstbetoon en sponsoring.

Als gevolg van de overregulering kunnen artsen alle (zelf)regulering niet bijbenen. En hoewel wij dit wel van hen verwachten, het verbod op gunstbetoon is immers wederkerig, blijkt in de praktijk dat artsen minder snel vervolgd worden, en zelfs als zij vervolgd worden leidt dit niet perse tot een rechtsgevolg. Uit eerder aangehaalde jurisprudentie volgt dat als het voor de arts niet duidelijk was wat wel en niet toelaatbaar was, hij niet snel vervolgd zal worden.135