• No results found

5. Knelpunten 1 Inleiding

5.4 Knelpunten omtrent de IGZ en CGR

De onderlinge verhouding tussen CGR en IGZ leidt tot rechtsonzekerheid

Zoals al meermalen in deze scriptie benoemd is de onderlinge afstemming van de invulling van reclameregels een knelpunt dat leidt tot rechtsonzekerheid. Het is een zeer complex systeem, wat door de maatschappelijke en vakgerelateerde ontwikkelingen steeds

gedetailleerder en uitgebreider wordt. Waardoor het niet alleen voor de beroepsbeoefenaren niet duidelijk altijd duidelijk is wat er wel en niet mag, maar dit ook voor de CGR lastig te handhaven wordt. De CGR geeft aan dat zij dit probleem bij de Minister aan gaat kaarten.136

Alleen koepelorganisaties worden aan het Transparantieregister gebonden, terwijl niet alle farmaceuten en beroepsbeoefenaren hieronder vallen.

In algemene zin blijkt uit vaste jurisprudentie van de burgerlijk rechter dat de CGR Gedragscode een nadere invulling geeft van de algemene wettelijke criteria van de

Geneesmiddelenwet en de Beleidsregels.137 De rechtspraak heeft in diverse uitspraken gebruik

gemaakt van de normen van de Gedragscode en de gelding van deze normen is tevens in de jurisprudentie aanvaard.138 Dit leidt er ook toe dat wie niet behoort tot een aan de CGR

deelnemende organisatie de regels uit de Gedragscode niet zomaar naast zich neer mag leggen.139 Dit komt mede doordat vrijwel de gehele farmaceutische branche wél lid is van de

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en hierdoor gebonden is aan de Gedragscode en de 135 Rb. Alkmaar 25 oktober 2002, ECLI:NL:RBALK:2002:AE9507, JGR 2002/41, m.nt. M. Schutjens jo. 5:41 Awb.

136 CGR, ‘Jaarverslag 2016’, cgr.nl.

137 Rb. Den Haag (vzr.) 26 juli 2004, ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5353, r.o. 3.3; Bruin, de & Schutjens, TvGR 2011, p. 644; Vollebregt & Klümper, JGRplus 2009, p. 9

138 Rb. Den Haag (vzr.) 26 juli 2004, ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5353, r.o. 3.3; Rb. Amsterdam (vzr.) 5 september 2003, ECLI:NL:RBAMS:2003:AL9315, JGR 2003/39, r.o. 8 en m.nt. M. Schutjens; M.E. de Bruin & M.D.B. Schutjens, ‘Gunstbetoon en geneesmiddelen’, TvGR 2011/35, afl. 8, p. 644.

139 Rb. Den Haag (vzr.) 26 juli 2004, ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5353, r.o. 3.3; Zie ook Vollebregt & Klümper, JGRplus 2009, p. 9.

beslissingen van de CGR.140 In het geval van het Transparantieregister ligt dit net iets anders

het Transparantieregister Zorg zegt hier zelf over dat een klein aantal zorgverleners niet is aangesloten bij de deelnemende koepelorganisaties, maar dat zij wel uitdrukkelijk worden uitgenodigd om eventuele financiële relaties op vrijwillige basis te melden.141 Er is geen

informatie bekend over hoeveel van deze zorgverleners ook daadwerkelijk deelnemen zonder noodzaak. Het is echter niet waarschijnlijk dat zij dit ook daadwerkelijk doen.

Uit de literatuur groeit enerzijds de roep om overige partijen zoals zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid te laten nemen. Maar anderzijds is de CGR bezig met het normeren van zorgverzekeraars omdat zij ook mogelijk de beroepsbeoefenaren beïnvloeden.

De Minister stelt na aanleiding van het gezamenlijke onderzoek van de Volkskrant en

zorgverzekeraar VGZ142 naar de beïnvloeding van beroepsbeoefenaren door de farmaceutische

industrie dat het goed is dat zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om nader onderzoek te doen naar ongewenst voorschrijfgedrag.143 Zij geeft aan dat zorgverzekeraars

afspraken kunnen maken met zorgaanbieders om het ongewenst voorschrijfgedrag te verminderen. Ook geeft zij aan dat het aan zorgverzekeraars is om niet breder te vergoeden dan dat de minister heeft vastgesteld in de Regeling zorgverzekering.144 Ook vanuit het

oogpunt dat er te weinig medisch-wetenschappelijk onderzoek in Nederland kan worden gedaan is het van belang dat de zorgverzekeraar onderzoek gaat doen, omdat dit tot meer inzichten in het voorschrijfgedrag leidt.145 De zorgverzekeraar is immers de enige die inzicht

heeft in welke medicijnen door welke arts op welk moment worden voorgeschreven.

Bovenstaande maakt het nog opmerkelijker dat op het moment dat de zorgverzekeraar in 2006 in de praktijk een rol probeerde te spelen en zorgaanbieders probeerde te stimuleren om goedkoper voor te schrijven en probeerde aan te zetten tot doelmatig doch kwalitatief goed voorschrijfgedrag, zij hierop door de farmaceutische industrie, de Landelijke

Huisartsenvereniging (LHV) en de CGR werd aangesproken, aangeklaagd en werd beticht van onrechtmatig handelen ten opzichte van de farmaceutische industrie.146 Uit het hierop

volgend arrest bleek dat de IGZ en de CGR wederom niet op één lijn met elkaar zaten. Want waar de IGZ stelt dat geconcludeerd kon worden dat afspraken tussen zorgverzekeraars en 140 Rb. Den Haag (vzr.) 26 juli 2004, ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5353, r.o. 3.3.

141 Transparantieregister Zorg, ‘Veelgestelde vragen’, transparantieregister.nl.

142 Kreling, De Visser & Koens, Volkskrant 22 december 2016. 143 Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, 1098, p. 2-3.

144 Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, 1098, p. 2-3.

145 Zie het knelpunt “Er wordt in Nederland te weinig (recent) onderzoek gedaan naar de effecten van

gunstbetoon en sponsoring op het voorschrijfgedrag van Nederlandse beroepsbeoefenaren”op pagina 30.

voorschrijvers van geneesmiddelen niet als reclame aangemerkt konden worden, stelt de CGR dat het koppelen van doelmatiger voorschrijfgedrag aan een financiële beloning, als reclame in de zin van het Reclamebesluit viel aan te merken.147 Deze positie van de CGR wordt een

aantal jaar later wederom bevestigd, doordat zij momenteel bezig zijn met het onderzoeken van de mogelijkheden om financiële relaties tussen zorgprofessionals en zorgverzekeraars te normeren.148 Hoewel het misschien niet de meest voor de hand liggende optie is dat een

zorgverzekeraar de beroepsbeoefenaar beloont als deze wél kiest voor het patentloze

goedkopere middel, is dit wel een duidelijk gevolg van de marktwerking en van het feit dat de zorgverzekeraar zijn verantwoordelijkheid probeert te nemen.149 Ook lijkt dit erg op het door

de Minister voorgestelde “afspraken om ongewenst voorschrijfgedrag te verminderen”. Het is een lastige en dunne scheidslijn tussen verantwoordelijkheid nemen en zelf ongewenst

voorschrijfgedrag in de hand werken, de praktijk moet uitwijzen of het middels beloning aanzetten door de zorgverzekeraar tot een bepaald goedkoop geneesmiddel niet ook een vorm van beïnvloeding van de beroepsbeoefenaar is. Toch hebben we al eerder het succes van het soortgelijke systeem van preferentiebeleid op de geneesmiddelenmarkt gezien. En hoewel apothekers bij het preferentiebeleid niet worden betaald of anderszins beloond worden voor het voorschrijven van de goedkoopste variant van een flink aantal medicijnen, heeft dit beleid door een aantal zorgverzekeraars voor forse prijsdalingen en besparingen op de uitgaven van geneesmiddelen gezorgd. Ook zorgt het preferentiebeleid ervoor dat het gunstbetoon aan apothekers wordt teruggedrongen, kortingen en bonussen door de farmaceutische industrie worden tegengegaan waardoor apothekers veel mogelijke inkomsten mislopen.150

5.5 Tussenconclusie

Er zijn eigenlijk drie punten waar men in Nederland tegen aan loopt met betrekking tot de huidige regulering en gang van zaken rond gunstbetoon en sponsoring. Ten eerste kan er geen goed onderzoek gedaan worden naar de effecten van sponsoring en gunstbetoon in Nederland, terwijl dit hard nodig is om inzicht te krijgen en om de wet en zelfregulering zo aan te kunnen passen dat de beïnvloeding van artsen ook daadwerkelijk afneemt. Want door met alleen maar meer regulering te komen los je het probleem van de beïnvloeding niet op. Er wordt alleen maar gezorgd voor meer frustratie onder beroepsbeoefenaren omdat zij zich moeten bewegen 147 HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9317, r.o. 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.5

148 Nieuwsbrief CGR nr.1 2016.

149 Concl. A-G J. Spier, ECLI:NL:PHR:2006:AY9317, bij HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9317.

in een overgereguleerde en bureaucratische markt. Ook is de wetsevaluatie van 2008

achterhaald en is er te weinig gedaan met de hieruit voortkomende aanbevelingen, een nieuwe evaluatie is hierdoor op zijn plaats. Ten tweede is er sprake van rechtsonzekerheid. Er is veel onwetendheid over alle gedetailleerde normen in de Gedragscode en ook bevatten

gunstbetoon en sponsoring veel open normen. Dit is tevens hinderlijk voor de handhaving, zo worden beroepsbeoefenaren vrijwel nooit vervolgd omdat zij niet bekend zijn met alle

bestaande normen. Ook is de scheidslijn tussen welke melding onder de CGR

(Codecommissie) valt en welke onder de IGZ soms moeilijk te trekken. Ten derde de vraag hoe overige partijen zoals zorgverzekeraars kunnen voldoen aan de roep om hun

verantwoordelijkheid te nemen, zonder dat zij zelf de regels overtreden. Want wat voor incentive is voor een zorgaanbieder/beroepsbeoefenaar om een afspraak met de

zorgverzekeraar te maken om niet meer zijn voorschrijfgedrag te laten beïnvloeden door sponsoring/gunstbetoon als hier geen gelden of voordelen voor de