• No results found

4. Analyse

4.3.1 Klaar voor de Start

Een terugkerend onderwerp in de interviews is de vergelijking tussen een stage en een baan. Aan de ene kant wordt sterk benadrukt dat hoe meer de stage op het beoogde toekomstige werk van de stagiair lijkt, hoe waardevoller de stage is. Aan de andere kant zijn de stagiaires nog niet ‘klaar’ voor een echte baan; ze zitten nog niet op hetzelfde niveau als andere

werknemers. Dat is de reden dat ze geen normaal salaris krijgen en veel moeten opofferen om dit werk te doen. Het concept ‘stage’ wordt dus twee kanten op getrokken: de stage is wel écht werk, maar de stagiair zelf is geen echte werknemer. Deze tegenstelling zal ik hieronder

toelichten aan de hand van quotes uit de interviews.

De twee geïnterviewde acteurs, Max en Sarah, waren allebei verplicht een stage te volgen door hun school. Beiden blikten in de interviews terug op hun verwachtingen van de stages voordat ze eraan begonnen. Max zegt: “Ik keek er gewoon heel erg naar uit. Om gewoon even buiten school te gaan. Te kijken, te onderzoeken wat daar, hoe het echt in het werkveld aan toe gaat.” Met de woorden ‘kijken’ en ‘onderzoeken’ plaatst Max zich buiten de groep

waarmee hij werkt. De andere acteurs in de productie doen regulier werk, terwijl hij afstand houdt tot het proces om er zo over te kunnen reflecteren. Sarah beschrijft het doel van haar stage als volgt:

“Sowieso al wel een stapje richting het werkveld van later, zeg maar. […] Dat je ergens al bent geweest buitenom school, want het is natuurlijk heel veilig om binnen school te blijven, maar je leert denk ik ook heel veel van het werken met andere mensen dan je klas.”

Opnieuw zien we een kwalificering over het werk dat deze stagiair gaat verrichten, deze keer in de woorden ‘een stapje’. Het suggereert dat er een afstand is tussen wat een acteur op school doet en het werkveld, en dat deze afstand niet in één keer overbrugd kan worden, maar alleen in kleine tussenfasen. Pas als de gehele afstand overbrugd is zal Sarah over zichzelf spreken als volleerd werknemer.

Peter, die een universitaire bachelor deed en een marketingstage heeft gelopen, lijkt meer vertrouwen te hebben over de kwaliteit van het werk dat hij verrichtte voor zijn

werkgever. Zijn stage was niet verplicht, al liep vrijwel iedereen in zijn studie stage. Sindsdien is voor zijn studieprogramma de stage wel een vast deel geworden van het curriculum. Ook Peter spreekt over het belang van ervaring buiten school:

“Ik kwam in het eerste jaar van mijn opleiding en ik wilde gewoon stage lopen. Ik wilde gewoon beginnen want ik voelde dat alles wat er binnen de [opleiding] gebeurde, allemaal hartstikke leuk, maar ik wilde ook gewoon hands-on aan het werk.”

We kunnen hier dus spreken van een intrinsiek gemotiveerde stage in plaats van een verplichte stage; we zagen al eerder dat hier een significant verschil tussen is (Klein et al). Voor Peter was de stage geen vanzelfsprekendheid:

“[men weet niet zo snel waar je een theaterwetenschapper] neer moet zetten, dus diegene moet zichzelf heel erg sterk presenteren om zich soort van overtuigend genoeg te maken dat diegene op die plek moet en dat diegene de juiste bagage mee heeft genomen om een bepaalde functie te kunnen vervullen.”

Zoals werd genoemd in hoofdstuk drie kan een theaterwetenschapper na zijn studie nog veel verschillende kanten op met zijn of haar carrière. Een student van zo’n opleiding heeft een brede basis en moet zich vervolgens gaan toespitsen op één of enkele vakgebieden. De stage is hier een belangrijk hulpmiddel: het is een signaal over het soort werk dat je kan en wil doen, en het is een manier om de overbrugging te maken van een brede basis naar een specifiek soort werk. In het geval Peter is dat werken aan de productiezijde van moderne musicals. Hij

benadrukt dat theaterwetenschappers in het Nederlandse musicallandschap redelijk zeldzaam zijn, en dat zijn keuze om stage te lopen bij een musical vanuit zijn opleiding als onorthodox kan worden beschouwd. Voor hem is het geen optie om zichzelf als onervaren stagiair te profileren, omdat de kans dat hij aangenomen wordt voor de beoogde functie dan verkleind wordt. Toch geldt ook in zijn situatie dat de stage een vast onderdeel is van de overstap van opleiding naar arbeidsmarkt.

Het woord ‘klaar’ wordt niet letterlijk door alle geïnterviewden gebruikt, maar dekt wel de lading en is daarom als concept nuttig. Ook scholen kunnen het idee dat je ‘klaar’ moet zijn

voor een stage hanteren. Sarah beschrijft het proces om een stage te vinden bij haar op school als volgt:

“ze hebben wel voordat wij auditie mochten doen, hebben we een motivatie moeten schrijven. […] Dus waarom je het wil, wat je denkt te leren en waarom het goed bij je past. En als ze het daar mee eens waren, en ze vonden dat je klaar was voor een stage, dan mocht je auditie gaan doen.”

Op Sarah’s school worden studenten dus geëvalueerd aan de hand van hun capaciteit om te functioneren in het werkveld. Niet alleen bestaat er een ‘klaar’ om een betaalde baan te bemachtigen, maar er bestaat ook een ‘klaar’ om een stage te doen. De overbrugging van student naar werkende wordt zo opgedeeld in stappen, en voor elke volgende stap bestaan er criteria waaraan de student moet voldoen.

Deze criteria zijn echter niet zwart op wit te zetten; ze worden in onderhandeling tussen studenten, scholen en werkgevers bepaald. Waar voor andere vakken gestandaardiseerde toetsing een uitweg kan bieden, is dat niet altijd een mogelijkheid voor vakken in de theatersector omdat kwaliteit in de kunsten subjectief concept is. Er zijn veel benodigde vaardigheden die op complexe wijze met elkaar verwant zijn, zoals spel, dans, zang, regieaanwijzingen opvolgen, tekst interpreteren, socialiseren met collega’s, auditeren, et cetera. Geen theatermaker heeft dit alles honderd procent onder de knie, en verschillen tussen makers leiden volgens velen juist tot betere kunst. Toch bestaat er een onzichtbare barrière tussen ‘klaar’ en ‘niet klaar’. Waar zit dat hem in? De onderzoeken van Moreau en Leathwood en Allen et al. laten zien dat door te delen in een discourse bepaalde ideeën geïnternaliseerd kunnen worden. ‘Klaar’ is een concept dat in de discourse geproduceerd en herhaald wordt,

een discourse die gedeeld wordt door werkgevers, scholen en studenten. Dat betekent echter niet dat er sprake is van een gelijke machtsverhouding. Scholen en werkgevers treden op als de poortwachters en definiëren ‘klaar zijn’ op een manier die hen het beste uitkomt. Wie ‘klaar’ is ‘mag’ een stage doen. Zoals we zien wordt die redenering vervolgens gespiegeld door

studenten.