• No results found

Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Europees maritiem beleid

In document Noordzee en Waddenzee: natuur en beleid. (pagina 145-147)

Vogelrichtlijn, OSPAR, de Flora en Faunawet, Rode lijsten en Doelsoorten van LN

Bijlage 3. Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Europees maritiem beleid

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

In juli 2008 is de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie van kracht geworden (EU, 2007a). Het Europese Parlement heeft deze strategie in december 2007 goedgekeurd. Deze richtlijn bevat de kaders die de lidstaten moeten respecteren om uiterlijk in 2020 een ‘goede milieutoestand’ van het Europese mariene milieu te bereiken of te behouden. Ook verplicht deze richtlijn de lidstaten om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te nemen voor beschermde mariene gebieden (Natura 2000 en OSPAR). Lidstaten zijn verplicht een mariene strategie te ontwikkelen om:

het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, de verslechtering ervan te voorko- •

men of, waar uitvoerbaar, schade te herstellen;

aanvoer in het mariene milieu te voorkomen en te verminderen, ten einde geleidelijk vervui- •

ling weg te nemen.

De Kaderrichtlijn Mariene Strategie vervult een dubbele functie: bescherming en herstel van de Europese zeeën en waarborgen dat de economische activiteiten in het mariene milieu een duur- zaam karakter hebben.

De lidstaten zijn verplicht om een mariene strategie te ontwikkelen volgens voorgeschreven stappen. De aanpak hiervan is vergelijkbaar met die uit de Kaderrichtlijn Water. De verplichte stappen zijn:

Lidstaten moeten binnen vier jaar na inwerkingtreding een initiële beoordeling maken van de 1.

huidige milieutoestand en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop (artikel 5.2.a). De initiële beoordeling omvat: de eigenschappen, kenmerken en huidige milieutoestand (fysisch-chemische kenmerken, habitattypes, biologische componenten en hydromorfologie); de belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren inclusief menselijke activiteiten; en een economische en sociale analyse van het gebruik van de zee en van de kosten die aantas- ting van het mariene milieu veroorzaakt (artikel 8).

Op basis van de initiële beoordeling moeten lidstaten de kenmerken van een goede milieu- 2.

toestand omschrijven aan de hand van kenmerken en elementen die in de richtlijn zijn vermeld (artikel 9). De goede milieutoestand moet bepaald worden op het niveau van de mariene regio of subregio. In de richtlijn is een definitie in kwalitatieve termen opgenomen (artikel 3, punt 5).

Vervolgens moeten de lidstaten milieudoelen met indicatoren vaststellen (artikel 10). 3.

Lidstaten moeten binnen zes jaar na inwerkingtreding een monitoringprogramma vaststellen 4.

en uitvoeren. Dit moet consistent zijn met andere monitorprogramma’s, waaronder dat van de Vogel- en Habitatrichtlijn, en de monitorprogramma’s van andere lidstaten in de mariene regio (artikel 11).

Uiterlijk in 2015 moeten de lidstaten een programma van maatregelen vaststellen, dat erop 5.

gericht is een goede milieutoestand in 2020 te bereiken of te behouden (artikel 13). Dit programma van maatregelen moet ook ruimtelijke beschermingsmaatregelen bevatten die bijdragen aan een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebie- den zoals afgesproken in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en regionale overeenkomsten (OSPAR). Als in deze gebieden maatregelen van de EU nodig zijn (bijv. gericht op de visse- rij) dan kunnen lidstaten de Europese Commissie vragen die te treffen. Informatie over de beschermde gebieden moeten de lidstaten uiterlijk in 2013 (dus twee jaar eerder dan het complete maatregelenpakket) bekend maken (artikel 13, lid 4, 5 en 6).

Binnen twee jaar na de vaststelling moeten de programma’s van maatregelen operationeel 6.

een verplicht karakter en moeten binnen een bepaalde tijd worden uitgevoerd. De lidstaten moeten de resultaten van stap 1 tot en met 4 ter beoordeling naar de Europese Commissie sturen (artikel 12). Ook het programma van maatregelen (stap 5) wordt door de Commissie beoordeeld (artikel 16). Verder moeten de lidstaten drie jaar na vaststelling van het maatregelenprogramma een tussentijds verslag indienen bij de Commissie. De stappen 1 tot en met 5 moeten om de zes jaar worden geactualiseerd (artikel 17) en de uitkomsten daarvan worden eveneens door de Europese Commissie beoordeeld.

Het bereiken van een goede milieutoestand is in de richtlijn opgenomen als inspanningsverplich- ting. In de richtlijn wordt erkend dat er bijzondere gevallen zijn waardoor een goede toestand niet in alle opzichten of niet in de gestelde termijn kan worden bereikt (artikel 14). De lidstaat moet dan wel bewijzen dat er sprake is van een bijzonder geval. In de richtlijn is verder opgeno- men dat maatregelen alleen kunnen worden gevergd als dat uitvoerbaar en kosteneffectief is. De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is van toepassing op alle zeeën die onder jurisdictie van de lidstaten vallen: de kustwateren, de territoriale zeeën en de Exclusieve Economische Zones. Voor Nederland is dit de Noordzee tot aan de grenzen van het Nederlands Continentaal Plat/de Exclusieve Economische Zone. Dit vraagt om samenwerking en afstemming tussen de landen hieromheen. De Kaderrichtlijn Mariene Strategie schrijft voor dat lidstaten bij het opstel- len van de mariene strategie in mariene regio’s moeten samenwerken. Voor Nederland is dat het samenwerkingsverband voor de Noordoost-Atlantische Oceaan (OSPAR) en daarbinnen de subre- gio Noordzee (KRM, artikel 4, 5 en 6). Verder is in de richtlijn vastgesteld dat het publiek en alle betrokken partijen over de uitvoering van de richtlijn moet worden voorgelicht en geraadpleegd (KRM, artikel 19). Nederland werkt toe naar het maximaal inzetten van OSPAR om de Kader- richtlijn Mariene Strategie uit te gaan voeren. Daarvoor moet de organisatie van OSPAR worden aangepast. Dit jaar zal duidelijk worden of dit haalbaar is. Ook nationaal zal een organisatie- structuur moeten worden opgezet.

Een aantal beleidsterreinen valt buiten het bereik van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. De richtlijn heeft geen betrekking op de nationale defensie (KRM, artikel 2, lid 2), de visserij (deze blijft onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen) en de lozing van radioactief materiaal (dat blijft onder het Euratom-verdrag vallen).

Europees maritiem beleid

In juni 2006 lanceerde de Europese Commissie het ‘Groenboek Europees maritiem beleid’ (EU, 2006). Doel hiervan was de discussie op gang te brengen. Naar aanleiding daarvan organiseerde de Nederlandse regering een maatschappelijke consultatieronde, waarbij alle belanghebbende partijen hun mening konden geven over thema’s uit het groenboek. In vervolg hierop presen- teerde de Europese Commissie in oktober 2007 het ‘Blauwboek Europees maritiem beleid’ (EU, 2007c). Daarin wordt een scala aan acties aangekondigd op vele maritieme onderwerpen, zoals Europese integratie van maritieme regelgeving, ruimtelijke ordening op zee, een Europees marien datanetwerk, zeehavenbeleid, luchtverontreiniging door zeeschepen, implementatie van de ecosy- steembenadering binnen de visserij, duurzaam maritiem toerisme, enzovoort. Naar verwachting zullen hier in de toekomst verplichtingen voor lidstaten uit voortkomen die vastgelegd worden in Europese Richtlijnen. Welke dat zullen zijn, is nog niet bekend. Ook is nog niet aan te geven of het nieuwe Europese maritieme beleid van betekenis zal zijn voor de aquatische natuur en de milieucondities op zee. De meerwaarde kan zitten in de meer integrale benadering van het beleid en een betere kennisuitwisseling en afstemming van beleid en regelgeving tussen de EU-lidstaten.

PBL Bijlagen

Bijlage 4.

Mariene Natura 2000-soorten en -habitats, landelijke staat

In document Noordzee en Waddenzee: natuur en beleid. (pagina 145-147)