• No results found

Invloed van visserij op de natuur in zee

BIJLAGE 1 van de EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie: Kwalitatief beschrijvende elementen voor de omschrijving van de goede milieutoestand

4 Drukfactoren 1 Inleiding

4.3.1 Invloed van visserij op de natuur in zee

De visserij heeft zeer grote invloed op het leven in zee (OSPAR commission, 2000). Op de Noordzee vinden verschillende vormen van visserij plaats: schelpdiervisserij en garnalenvis- serij vinden vooral langs de kust plaats, boomkorvisserij en industriële visserij verder uit de kust. De boomkorvisserij wordt vooral door Nederlandse zeevissers veel beoefend bij de vangst van platvis zoals tong en schol. Hierbij wordt gevist met netten die bevestigd zijn aan een grote metalen balk (de boom). De boom houdt de netten open terwijl ze over de bodem gesleept worden. De onderkant van de netten is voorzien van zware metalen wekkerkettingen die door de toplaag van de bodem getrokken worden. Daardoor zwemmen de in de bodem ingegraven platvissen de netten in.

De term duurzame visserij wordt in de praktijk voor verschillende vormen van duurzaamheid gebruikt:

economische duurzaamheid: het duurzaam voortbestaan van economisch rendabele visserij- 1.

bedrijven. De rentabiliteit van visserijbedrijven wordt niet alleen bepaald door de hoeveel- heid vis die gevangen kan worden, maar bijvoorbeeld ook door de prijs die voor de vis betaald wordt en de kosten om de vis te vangen (bijvoorbeeld brandstofverbruik en -prijs). ecologische duurzaamheid in enge zin: het duurzaam voortbestaan van de commercieel 2.

belangrijke visbestanden, zodat deze niet uitgeput raken. Hiervoor is het van belang overbe- vissing te voorkomen.

ecologische duurzaamheid in brede zin: hierbij gaat het niet alleen om de commercieel 3.

beviste bestanden maar van het hele mariene ecosysteem. Hiervoor is het van belang zowel overbevissing als andere de negatieve effecten op de rest van het ecosysteem te voorkomen. Van de zeevisserij gaat op verschillende manieren een negatief effect uit op het mariene ecosysteem:

Een eerste effect (beoogd) van visserij op de natuur is het onttrekken van vis aan het ecosy- steem. Probleem daarbij is de overbevissing. Door overbevissing is de omvang van de commer- cieel interessante visbestanden gedaald. Daardoor zijn zij kwetsbaarder geworden voor jaren met een slechte voortplanting. Zo zit kabeljauw al jaren in de gevarenzone. Van deze soort werden in de jaren negentig nagenoeg elk jaar hele jaarklassen weggevist (Van Densen en Van Overzee, 2008; zie ook paragraaf 3.2). De hoge visserijdruk leidt ertoe dat de meeste vissen in de Noordzee niet ouder dan vijf jaar worden, terwijl sommige soorten van nature een leeftijd van 25 tot 50 jaar kunnen halen. Visbestanden die slechts uit enkele jaarklassen bestaan, zijn extra kwetsbaar voor jaren met een slechte voortplanting, die van nature optreden. De omvang van een visbestand kan daardoor jaarlijks sterk fluctueren. In 2007 werd een kwart van de commerciële visbestanden in de Noordzee zodanig bevist dat de soort duurzaam kan voortbe- staan (Figuur 4.8).

Of een vissoort op ecologsich duurzame wijze (in enge zin) bevist wordt, heeft het PBL berekend met behulp van een methode van het European Assessment Agency. Van ecologisch duurzame bevissing in enge zin wordt gesproken indien voldaan is aan twee criteria (European Environ- mental Agency, 2005). Ten eerste is de biomassa van het paaibestand groter dan het voorzorgsni- veau (SSB > Bpa). Ten tweede ligt de sterfte door de visserij (door vangst plus discards) onder het

Drukfactoren 4

Hiervoor is gebruikgemaakt van de volgende data, afkomstig van ICES: SSB = Spawning Stock Biomass, ofwel de biomassa van het paaibestand.

Bpa = Biomass precautionary approach reference level, ofwel het voorzorgsniveau voor de biomassa van het paaibestand.

F = Fishery mortality, ofwel sterfte door de visserij: de fractie van het visbestand dat per jaar wordt opgevist, inclusief de discards.

Fpa = Fishing mortality precautionary approach reference level, ofwel het voorzorgsniveau voor visserijsterfte.

De duurzaamheid van de bevissing is per bestand per jaar berekend, voor de volgende soorten: kabeljauw, schelvis, heek, haring, makreel, kever, schol, koolvis, zandspiering, tong en wijting. Van deze soorten werden in 2007 alleen schelvis, heek en koolvis zodanig bevist dat de bestan- den op een duurzaam niveau kunnen voortbestaan. Dit zijn niet de belangrijkste soorten waar de Nederlandse visserij op gericht is. Voor een verdere toelichting zie Wortelboer (2009).

Verder vangt de visserij selectief de grotere soorten en de grotere exemplaren weg. Grotere exemplaren hebben daardoor minder kans zich voort te planten en de voortplanting komt meer en meer voor rekening van de kleinere exemplaren binnen de soorten. Daardoor zijn van sommige vissoorten de populaties als geheel genetisch veranderd: de vissen blijven kleiner en worden op jongere leeftijd geslachtsrijp dan vroeger (Jørgensen et al., 2007). Zo’n genetische verandering is erg moeilijk met beleid ongedaan te maken. Door de sterke bevissing zijn boven- dien de toppredatoren uit het ecosysteem verdwenen, wat wel aangeduid wordt als ‘fishing down the foodweb’ (Pauly et al., 1998). Het voedselweb van de Noordzee is hierdoor sterk veranderd.

1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 0 20 40 60 80

100 % visbestanden Niet duurzaam Duurzaam Duurzaam beviste bestanden Noordzee

Figuur 4.8: Percentage visbestanden in de Noordzee van 1990-2007 dat zodanig bevist wordt dat de bestanden duurzaam kunnen voortbestaan. Bron: Wortelboer (2009), data ICES.

Een ander ongunstig effect van de visserij vormen de hoge, onbedoelde bijvangsten, de zoge- noemde discards. Dit is het deel van de vangst dat niet aan land gebracht wordt om te verhan- delen, maar dat weer teruggegooid wordt in zee. Het gaat hier om niet-verhandelbare vissen en vissoorten en bodemdieren (zoals krabben, zeesterren en schelpdieren) die onbedoeld in de netten belanden. Maar het gaat ook om vissen die niet aangeland mogen worden, omdat ze ondermaats zijn of omdat het quotum al is opgevist. Ook vindt ‘upgrading’ plaats. Dit houdt in dat eerder gevangen kleinere vissen weer overboord gezet worden als later tijdens een visreis grotere vissen gevangen worden. Dat kan economisch voordelig zijn omdat grotere vissen meer opbrengen en de visser een beperkte hoeveelheid mag aanlanden vanwege de quotumregeling. De bijvangsten gaan over het algemeen weer overboord, waarbij slechts een klein deel overleeft. Dode zowel als levende vissen die overboord gaan zijn daarbij een prooi voor zeevogels.

Jaarlijks voert IMARES bemonsteringen van de bijvangsten uit tijdens een tiental visreizen (Van Keeken, 2006; Van Helmond en Van Overzee, 2007 en 2008). Doordat maar een beperkt deel van de totale Nederlandse visserij door de Nederlandse vloot op de Noordzee bemonsterd wordt (minder dan 1% van de boomkorvisserij), is de precieze omvang van de totale hoeveel- heid bijvangsten onzeker. Uit de rapportages blijkt dat de ongewenste bijvangsten per visreis in de boomkorvisserij groot zijn. Vooral bij de boomkorvisserij gaat het om een aanzienlijk deel, namelijk driekwart van het gewicht van de totale vangst (zie Figuur 4.9 links). Per vissoort verschilt het aandeel van de vangst dat weer teruggegooid wordt. De Nederlandse boomkor- vissers vissen vooral veel op tong. Doordat schol een bredere vis is dan tong, komt daarbij veel ondermaatse (jonge) schol in de netten terecht. De bijvangst en discard van jonge schol is daardoor aanzienlijk. Over de hele Noordzee berekend worden er meer gevangen schollen overboord gezet als bijvangst dan dat er worden aangeland (ICES, 2008; Figuur 4.9 rechts). Ook De oogst van deze garnalenvisser bestaat niet alleen uit garnalen; ook krabben, vissen en zeester- ren belanden in het net. Foto: Sylvia van Leeuwen.

Drukfactoren 4

de bijvangst van kabeljauw vormt een probleem, mede gezien het speciale beschermingspro- gramma dat de EU voor kabeljauw heeft opgesteld. Hoge bijvangsten hebben veel invloed op commerciële visbestanden, vooral op de bestanden van schol en kabeljauw.

De bijvangsten vormen echter voor sommige dieren juist een extra voedselbron. Vogels, en dan vooral meeuwen en noordse stormvogels op de open zee, profiteren van de vissen die (voorna- melijk dood) overboord gegooid worden. Op de zeebodem vormen de dode dieren een gemak- kelijke voedselbron voor bodemvissen, krabben en andere aaseters. Ook dit heeft grote verande- ringen tot gevolg gehad in het voedselweb van de Noordzee.

Een ander negatief effect van visserij is beschadiging van het bodemleven. Deze treedt op bij visserij waarbij de bodem wordt omgewoeld, zoals de boomkor- en bordenvisserij, de schelp- diervisserij en de garnalenvisserij. Door de schade die dit veroorzaakt aan de bodem en het leven daarin heeft bodemvisserij een groter effect op de natuur dan pelagische visserij, waarbij alleen vis uit de waterkolom wordt gevangen. Door de Nederlandse vissers wordt deze visserij inten- sief beoefend (zie ook Figuur 5.1 rechts op bladzijde 108).

26 % 24 % 50 % Aangelande vis Bijvangst Vis Bodemdieren en overig Boomkorvisserij 2004 - 2005

Aangelande vis en bijvangst

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Leeftijd (jaar) 0 40 80 120 160 200 240 Aantal (miljoen) Bijvangst Aangelande vis Schol 2006

Figuur 4.9: Links: Samenstelling van de totale vangst van Nederlandse boomkorvissers (alleen schepen met een motorvermogen > 300 pk) tijdens visreizen voor discard-monitoring in procen- ten van het gewicht. Het grootste deel (76%) van de vangst van de Nederlandse boomkorvisserij wordt overboord gezet. Bron: Van Keeken (2006). Rechts: In 2006 bestond het grootste deel van de gevangen schol op de internationale Noordzee uit bijvangst van jonge ondermaatse vissen. Bron: ICES (2008).

natuurcompensatieplan voor de Tweede Maasvlakte. Aan de hand van modelstudies concluderen zij dat bodemvisserij tot gevolg heeft dat de biomassa en de soortdiversiteit van de bodemfauna afnemen door bodemvisserij. Het effect is waarschijnlijk groter naarmate de bodem bij het vissen dieper wordt omgewoeld en naarmate hetzelfde deel van de bodem vaker bevist wordt. Per keer vissen hebben de boomkorvisserij en de schelpdiervisserij daardoor een groter effect dan de garnalenvisserij en bordenvisserij. Vooral de biomassa van soorten die een lage groeisnel- heid combineren met een lage natuurlijke mortaliteit zal afnemen (tweekleppigen en echinoder- mata). Voor snel-groeiende soorten met een hoge natuurlijke sterfte (bijvoorbeeld borstelwor- men) zal een toename in de visserijsterfte een relatief gering effect hebben op de biomassa. Ook de soortdiversiteit neemt af bij toenemende visserij-intensiteit. Vooral grotere organismen, die over het algemeen een hogere levensduur en een lagere groeisnelheid en voortplantingscapaci- teit hebben, zullen afnemen (Rijnsdorp et al., 2006).