• No results found

Na zeven jaar Economische Zaken werd Zijlstra in mei 1959 minister van Financiën in het kabinet-De Quay. Na jaren van oplopende spanning was een halfjaar eerder een einde gekomen aan de rooms-rode samenwerking tussen de PvdA en de confessionele drie. De periode tot de verkiezingen was overbrugd door een interim-kabinet onder leiding van kvp’er Louis Beel. Fractieleider Bruins Slot van de arp noemde de val van de laatste rooms-rode regering ‘de mooiste dag van mijn politieke leven’. Zonder so- cialisten zou er een nieuwe wind gaan waaien. Tijdelijk zwaaide Zijlstra ondertussen de scepter over twee departementen. Naast ez beheerde hij Financiën, waar hij onmiddellijk een nieuwe koers begon uit te stippelen. Sleutelwoord werd het ‘prioriteitenschema’. In de Miljoenennota 1960 zou dit uitmonden in een nieuw trendmatig begrotingsbeleid.

In mei 1959 stond Zijlstra dus opnieuw op het bordes van Paleis Soest- dijk. Tegen zijn zin, als we zijn memoires moeten geloven. Hij voerde de verkiezingen op als een ideale ‘ontsnappingskans’. Eindelijk terug naar de wetenschap, maar opnieuw spatte deze droom uiteen. Na een spannend partijcongres kreeg hij het dringende verzoek opnieuw nummer één van zijn partij te worden. ‘Ik capituleerde ter plekke. Weg Vrije Universiteit, op- nieuw ondergedompeld in de politiek.’1

Strak componeerde Zijlstra in zijn memoires zo het beeld van de on- willige buitenstaander. De werkelijkheid was anders. In het overbrug- gingskabinet-Beel stippelde hij op Financiën al een nieuwe koers uit. Het ministerschap van Financiën betekende bovendien een stap omhoog. Een machtig departement en een nieuwe uitdaging. De formatieperiode werd ongekend spannend. Zijlstra viel bijna uit de boot. Met zeven jaar erva- ring als minister, een dominant karakter en zijn nieuwe begrotingsplan- nen ontpopte Zijlstra zich algauw als de spil van het nieuwe kabinet. De ‘knallen’ van zijn zweep waren luid en duidelijk te horen. Samen met mi- nister Jan de Pous van ez hield hij kabinet en Kamer in het gareel.2 Colle- ga Marga Klompé sprak over een ‘dictatuur van Zijlstra’.3 Zijn invloed en macht waren groter dan ooit, maar het ging gepaard met wrijving en con- flicten.

Lood om oud ijzer: Zijlstra blijft binnenboord

Op 11 december 1958 boden de PvdA-ministers hun ontslag aan en kwam het laatste kabinet-Drees ten einde. De aanleiding was op het eerste gezicht onbenullig. Minister Hofstra van Financiën wilde tijdelijke belastingmaat- regelen met twee jaar verlengen, een voorstel dat de oppositie en de confes- sionele regeringsfracties verwierpen. Zij wilden hoogstens akkoord gaan met een jaar.4 De oorzaak van de breuk lag ondertussen dieper. De harmo- nie van de wederopbouwfase liep op haar einde. Vooral in de Kamer liepen de spanningen hoog op. Zowel de oppositionele koers van Bruins Slot als de felle retoriek van fractieleider Burger van de PvdA tekende de sfeer. De laat- ste had tijdens een Fakkeldragersdag in november 1958 zeven harde eisen op tafel gelegd, waaraan het kabinet tegemoet moest komen. Ook in het kabinet werden de politieke breuklijnen steeds zichtbaarder. Centraal stond daarbij de vraag in welke mate de overheid greep moest houden op de maatschappij.

Dit was precies de scheidslijn geweest die begin november naar voren kwam in een debat tussen Zijlstra en PvdA-econoom Tinbergen op de Vrije Universiteit. Oefende de overheid voldoende invloed uit op de economie? Geenszins, oordeelde Tinbergen op het vu-congres, terwijl Zijlstra juist de gevaren van een teveel aan overheidsinmenging schetste. Hij sprak van een ‘periode van kentering en bezinning’, waarin het waken tegen overbelasting en overschatting van de staatstaak steeds belangrijker werd.5 Juist in dit or- deningsvraagstuk gaapte een steeds grotere principiële kloof tussen de PvdA en een meerderheid binnen de confessionele partijen. Illustratief was een controversieel plan van Hofstra, waarmee de overheid in vergaande mate greep zou moeten krijgen op banken en de kapitaalmarkt. In de zomer van 1958 gaf hij enkele collega’s en Bankpresident Holtrop inzage in dit wetsontwerp Kapitaalmarktcontrole. Financiën zou toestemming gaan ver- lenen aan grote leningen, die getoetst moesten worden aan conjunctuur- ontwikkeling en algemeen belang. Op de Bank en bij Binnenlandse Zaken gingen alle alarmbellen af. ‘Heilloze plannen’, oordeelde staatssecretaris Schmelzer namens minister Struycken. Principieel en praktisch onaan- vaardbaar. Holtrop reageerde ingetogen, maar stelde wel ingrijpende wijzi- ging van het wetsontwerp voor.6

Een maand nadat Zijlstra op de vu de degens met Tinbergen had ge- kruist en drie weken na de eisen van Burger was de politieke breuk een feit. Nadat de Kamer Hofstra in de wielen reed, stapten de PvdA-ministers op, waarmee hun confessionele collega’s voor de keuze stonden hoe zij verder- gingen. Net als de andere ministers gaf Zijlstra de voorkeur aan een stabiel rompkabinet onder leiding van kvp-collega Struycken van Binnenlandse

Zaken. Deze confessionele minderheidsregering zou tot de reguliere ver- kiezingen van 1960 moeten aanblijven.7 Romme blokkeerde dit plan, waar- na niet Struycken maar Beel als politiek zwaargewicht een rompkabinet formeerde. Het werd een interim-kabinet dat de periode tot de vervroegde Kamerverkiezingen zou overbruggen. Elf dagen na de crisis trad dit inte- rim-kabinet Beel aan, met slechts drie missionaire maanden voor de boeg.8 Hoewel nieuw beleid in deze korte periode nauwelijks vorm kon krijgen, werd op tal van terreinen wel degelijk een koerswijziging op touw gezet. Het interim-kabinet leek een missie te hebben. Liberalisering van het wo- ning- en huurbeleid werd al op 12 december een speerpunt van een ‘combi- natie zonder socialisten’ genoemd.9 Het was een markt die ook Zijlstra ‘lie- ver een dag te vroeg dan te laat’ geliberaliseerd zag.10 Ook kondigde het kabinet een gedifferentieerde loonpolitiek aan, terwijl Zijlstra als interim-mi- nister op Financiën zijn pijlen op een nieuw begrotingsbeleid richtte.

De overheidsfinanciën baarden al langere tijd zorgen. Hofstra had zijn hoofd gebroken over manieren om beter grip te krijgen op de uitgaven. In de ministerraad verklaarde hij echter dat het wijzigen van het ‘bestaande systeem’ gedurende de rit uitermate lastig was.11 Mogelijk nam Zijlstra deze opmerking ter harte, want in de eerste weken van 1959, op weg naar de for- matie van een nieuw kabinet, begon hij de contouren van een nieuw begro- tingsbeleid te schetsen. Op 9 januari sprak hij in de ministerraad voor het eerst over het ‘prioriteitenschema’.12 Doordat het nieuwe beleid in deze pe- riode in de grondverf was gezet, kon Zijlstra in de eerste vergadering van het nieuwe kabinet-De Quay meteen zijn ‘prioriteitennota’ rond delen. Dit sleuteldocument bepaalde vervolgens wekenlang de agenda en vormde de ruggengraat voor zijn nieuwe begrotingsbeleid.13

‘In die tijd van het kabinet-Beel hield ik mij op maandag bezig met Eco- nomische Zaken, dinsdag met Financiën, zo ook woensdag en donderdag, en vrijdag was ministerraad.’ In de avonduren en in het weekend was het tijd voor lezingen in het land. Het was campagnetijd. Van Selm reed hem van Den Haag of Amsterdam naar Heerlen, Groningen en Middelburg, waar de minister een van zijn drie voorbereide redevoeringen afstak. Het was topdrukte. Voor het gezinsleven bleef nog minder tijd over dan nor- maal.14 ‘Zo, nu kun je eindelijk eens met mij spelen,’ zei zoontje Ane Jelle toen Zijlstra op een zondagmiddag wel een keer thuis was.15 Hij en Hetty hadden in augustus 1957 inmiddels een vierde kind gekregen, Nynke. Ook rond de bevalling had Zijlstra maar weinig tijd voor bezoekjes aan het Am- sterdamse Julianaziekenhuis. Staatszaken eisten steeds zijn aandacht. ‘Maar daaraan zijn we wel gewend,’ vertelde Hetty berustend aan Trouw. ‘Hoe vaak het niet gebeurt dat we een afspraak moeten afzeggen.’16 Dat Zijlstra

volop meedeed aan de verkiezingsstrijd van 1959 was echter geenszins een uitgemaakte zaak geweest. In december 1958 was het lijsttrekkersvraagstuk door de val van het kabinet-Drees plotseling op tafel komen liggen. Zijlstra’s positie in de partij was nog altijd niet onomstreden. Hij was in 1956 num- mer één van de partij geweest, maar gezien de strijd met Bruins Slot en de fractie rees in het partijbestuur opnieuw de gedachte om met meerdere lijsttrekkers de verkiezingen in te gaan. Berghuis voerde een ‘prettig’ ge- sprek hierover met Zijlstra. Hoewel de minister voor een belangrijk deel het gezicht van de partij was, wilde Berghuis de fractie en Bruins Slot niet voor het hoofd stoten.17 Zijlstra hield zich op de vlakte en nam het voorstel van de partij in overweging.

Net als in 1956 speelde het Centraal Comité een belangrijke rol in het vaststellen van de kieslijst. Het partijbestuur deed een voorstel waar het Centraal Comité van kiesverenigingen zich op maandag 29 december over moest uitspreken. Vrijwel meteen werd duidelijk dat men kritisch was over het gedeelde lijsttrekkerschap. Het drama was compleet toen ’s middags een brief van Zijlstra werd bezorgd. Met de keuze voor meerdere lijsttrekkers achtte hij het niet langer noodzakelijk zich beschikbaar te stellen. ‘Na zeer ernstige overweging ben ik tot de slotsom gekomen, dat ik – onder de hier- boven geschetste omstandigheden – een candidaatstelling niet behoef te aanvaarden.’18 Het sloeg in als een bom. Hoewel Zijlstra later schreef dat hij het als een ‘ontsnappingskans’ zag, werd de brief in zijn partij gezien als een ultimatum.19 ‘Het heeft – naar ik later vernam – in het Centraal Comité ge- stormd na de ontvangst van mijn brief,’ blikte Zijlstra later met kennelijk genoegen terug. ‘Men moest nu letterlijk kiezen of delen.’20 En de partij koos. Het bestuur kreeg de wind van voren. Waarom was Zijlstra, nota bene de enige lijsttrekker in 1956, nu ‘discutabel’ gesteld? Het gedeelde lijsttrek- kerschap werd van tafel geveegd. Zijlstra kwam in het advies van het Cen- traal Comité landelijk op plek één. Bruins Slot moest zich tevredenstellen met plek twee.21

Met Zijlstra als lijsttrekker trok de antirevolutionaire karavaan opnieuw door het land. Hilariteit wekte een grap van Utrechtse studenten die het gezicht van de ar-lijsttrekker op een verkiezingsposter veranderden in dat van Abe Lenstra. Met hun opvallende kuif werden beide Friezen wel vaker met elkaar vergeleken.22 De verkiezingsslogan luidde ‘Christelijke politiek door een Christelijk kabinet’. Zou men uiteindelijk toch moeten kiezen tus- sen vvd en PvdA, dan was het ‘lood om oud ijzer’, verklaarde Zijlstra in een stampvol Krasnapolsky.23 Aan de andere kant sneed hij in de campagne veelvuldig de overspanning van de staatstaak aan. Dit thema hield hem al veel langer bezig en was tegelijkertijd de kern geweest van de kritiek van

Bruins Slot en de fractie op het rooms-rode regeringsbeleid. In de campag- ne sprak Zijlstra over een ‘merkwaardige parallel in spiegelbeeld’. Terwijl de overheid tot ver in de jaren dertig onvoldoende invulling had gegeven aan haar taak en verantwoordelijkheid, tekende zich nu een tegenovergestelde tendens af. ‘Wij hebben op onze hoede te zijn om te voorkomen,’ waar- schuwde Zijlstra in het Limburgse Heerlen, ‘dat wij op verkeerd terrein ko- men vóór wij er erg in hebben.’24 Het was zijn versie van de Hayek-these, waaraan hij veelvuldig refereerde. Deze waarschuwingen plaatsten zijn ‘lood om oud ijzer’ in een ander daglicht. Kort voor de verkiezingen liet Zijlstra zich in een interview namelijk ontvallen dat de PvdA in zijn optiek te veel nadruk legde op overheidsingrijpen. In het vvd-programma vond hij deze bezwaren niet terug.25

De verkiezingen liepen voor de arp opnieuw uit op een nederlaag. Wa- ren het de nog altijd voortdurende strubbelingen in de partij die hieraan ten grondslag lagen? Of de voortgaande ontkerkelijking? Na de verloren verkiezingen van 1956 en de provinciale statenverkiezing van 1958 was dit het derde verlies op rij voor Zijlstra. Of zijn eenzijdig economische profiel hierbij een rol speelde, bleef onduidelijk. Steeds sprak de lijsttrekker over loon- en prijsbeleid, de overheidsfinanciën en de strijd om gezonde concur- rentie. Onderwerpen die terug te voeren waren op het overkoepelende the- ma economische ordening en de inrichting van de Nederlandse maatschap- pij. Inhoudelijk van hoog niveau, analytisch doordacht en gestuurd door

een kraakheldere visie op politiek en economie. In begrijpelijke taal boven- dien. Maar of het in 1956 en 1959 geestdrift wekte bij de kiezers?26 Opnieuw vond Zijlstra na de nederlaag troost in het cijfermatig analyseren van de uitslag. Hij zette de confessionele partijen tegenover doorbraak-partijen als de PvdA en de vvd. Vanuit dat perspectief bleek het politieke landschap nog altijd geruststellend stabiel.27 Wat deze verkiezingen hem bovendien duidelijk maakten, was de noodzaak van het samengaan op termijn van arp, chu en kvp. Een gezamenlijk front vormen, daar hamerde Zijlstra steeds nadrukkelijker op. ar-jongeren riep hij ‘met grote klem’ op het voor- touw te nemen in het forceren van deze doorbraak. Samenwerking tussen arp en chu was daarbij een logische eerste stap.28

In de formatie belandde Zijlstra in april op een zijspoor. Aanvankelijk was er geen vuiltje aan de lucht. Bruins Slot werd voorzitter van de fractie, al vond de benoeming niet per acclamatie plaats, zoals Zijlstra had voorge- steld. Bruins Slot weigerde deze eer uit handen van Zijlstra te ontvangen. Er werd alsnog gestemd.30 Terwijl Bruins Slot als fractieleider aanschoof aan de formatietafel, ging Zijlstra kort op vakantie. Toen hij terugkwam was Jan de Quay formateur namens de kvp. Als commissaris van de Koningin in Brabant was hij geen onbekende voor Zijlstra. De Quay zag hem onmidde- lijk als een ‘waardevolle kracht’ en legde zich meteen vast op Zijlstra als ideale minister van Financiën.31 Na de breuk in de brede basis en met de vvd als grote verkiezingswinnaar richtte De Quay zich op de vorming van een confessioneel-liberaal kabinet. De formatie verliep echter moeizaam en ontaardde algauw in een grote koehandel van namen en ministeries. Voor het oog van de media ontving De Quay steeds andere kandidaten, die ver- volgens stuk voor stuk bedankten. Een ‘weerzinwekkend geknutsel van de Roomsen’ noemde De Gaay Fortman het.32

Het regeringsprogramma werd ondertussen uitgewerkt door ‘de beken- de vier’, zoals Marga Klompé de samenkomsten van Cals, Zijlstra, Schmel- zer en haarzelf omschreef.33 In april kwam midden in het geschuif van De Quay met kandidaten en ministersposten een variant op tafel waarin Zijl- stra op ez zou blijven. Hij liet onmiddellijk blijken ‘dat men hem zoiets niet kon aandoen’, zoals Klompé na een gesprek hierover in haar dagboek noteerde.34 Zijlstra had zijn zinnen gezet op een nieuw departement. Des- alniettemin boden hij, Klompé en de kandidaat-ministers Hazenbosch en Flip van Campen aan zich alsnog terug te trekken. Op die manier zou for- mateur De Quay nieuwe ruimte krijgen om de onmogelijke formatiepuz- zel toch op te lossen. De Quay maakte hiervan dankbaar gebruik, waarna in zijn nieuwe opzet Financiën naar de vvd’er Johan Witteveen ging, ter- wijl de naam van Hazenbosch bleef staan voor Sociale Zaken. Dat laatste

ging in tegen de voorwaarde die Zijlstra aan zijn terugtrekken had gesteld, namelijk dat de tweede ar-post naar Jan van Aartsen moest gaan, die eind 1958 de zieke Algera op Verkeer en Waterstaat had opgevolgd.35 Het liep dus anders. Terwijl Zijlstra in Parijs was, voor een vergadering van de oeso, stond Bruins Slot toe dat De Quay ook Van Aartsen liet vallen. In de wandelgangen van het Binnenhof werd van een staatsgreep gerept.36 Toen Hazenbosch vervolgens afviel, kreeg De Quay ook groen licht om het anti- revolutionaire Kamerlid Arend Biewenga te benaderen, die zonder meer akkoord ging.

Zijlstra was ondertussen spoorslags teruggekeerd uit Parijs. Op 24 april zag de pers een ‘sarcastische Zijlstra’, die ‘ietwat spottend’ verklaarde bij De Quay zijn ontslagbriefje te hebben opgehaald. ‘Ik ben nu overal van af. Het weekeind ga ik heerlijk over iets anders denken en vanavond ga ik met de stoommachine van mijn zoontje spelen – met mijn zoontje erbij natuurlijk.’ Hij ging vlot en gemakkelijk met de journalisten om, die lachten om zijn wat cynische grapjes. Galgenhumor, schreven de kranten, ‘van een man die inziet dat de zaak voor hem verloren is’.37 Een dag later kwamen De Quay en de toekomstige ministers van arp, kvp en vvd bijeen in het Kurhaus. In de chu werd nog gezocht naar geschikte namen. Die horde werd spoedig ge- nomen. Toch was de race daarmee nog niet gelopen. Dit vertelde Zijlstra ook aan de pers. vvd en kvp konden dan wel tevreden zijn over de gang van zaken, men moest onthouden ‘dat de ar zich nog aan het beraden zijn’.38 Dat bleek een dag later. Terwijl De Quay en de kandidaat-ministers in het Kurhaus zaten, stak in Friesland een storm van kritiek op. Het Friese ar-be- stuur stuurde een woedende brief aan het partijbestuur over het opofferen van Zijlstra.39 Het was senator Algra die als voorzitter van het provinciebe- stuur zijn handtekening onder de brief zette. Ook in het Friesch Dagblad uitte Algra bittere kritiek op het formatiebeleid. Geen enkele ar-kiezer be- greep dat Hazenbosch en Biewenga, na het afvallen van Zijlstra, niet ‘on- middellijk de voor de hand liggende conclusie’ getrokken hadden.40 Zonder Zijlstra kon de arp niet meedoen. In zijn brief aan het partijbestuur sprak Algra de verwachting uit dat de partij de Friese zienswijze zou delen. ‘Met aanvaarding van de daaraan verbonden consekwenties.’41 Jaren later be- dankte Zijlstra de Friese senator in een toespraak voor zijn steun in 1959, ‘als het soms wat spookte binnen de ar partij’.42 Toen het kabinet in spe twee dagen later op 27 april opnieuw in het Kurhaus vergaderde, trokken Hazen- bosch en Biewenga zich alsnog terug. De Quay was ‘verbijsterd en kwaad’. Hun argument dat het kabinet niet ‘christelijk sociaal’ was, leek de forma- teur ‘onwaar’.43 Zijlstra deelde deze visie. ‘Zij wilden nog wel en zelfs heel graag,’ schreef hij in zijn memoires over deze cruciale en spannende dagen,

‘maar zij durfden niet meer vanwege de in den lande ontstane stemming.’44 Drie weken later kwam het kabinet-De Quay alsnog tot stand. Als infor- mateur had Beel het schip zoals zo vaak vlot getrokken, waarna de Brabant- se commissaris van de Koningin de klus wist te klaren. Pontificaal naast de premier stond Zijlstra vervolgens op het bordes van Soestdijk, net als zijn partijgenoot Van Aartsen. Teleurgesteld bleef vvd’er Witteveen in de Eerste Kamer achter. Zijlstra had volgens hem het oproer in de arp aangejaagd, ‘omdat hij zelf minister van Financiën wilde worden’.45 Dat de ar-ministers zich terugtrokken werd door Zijlstra veroorzaakt.46 Van der Beugel, de oud-staatssecretaris van de PvdA, kwam ook tot die conclusie. Hij borrelde op 27 april met Zijlstra, de dag dat De Quay zijn eerste opdracht teruggaf. Zijlstra had de zaak ‘getorpedeerd’, schreef Van der Beugel in zijn dagboek. ‘Hij gaf mij de indruk van een man, die voldaan was over het mislukken en