• No results found

‘Ruim de oude garde op en maak ruim baan voor jongere, vooruitstrevende krachten.’ In niet mis te verstane bewoordingen richtte Zijlstra zich in no- vember 1945 tot de Antirevolutionaire Partij (arp). Zijn ingezonden brief was een ‘cri de coeur’ namens jongeren van ‘onvervalschte’ ar-gezindte. Met de bevrijding was een nieuw tijdperk aangebroken, maar de partij klampte zich halsstarrig vast aan de ‘oude klanken’ van weleer. Een fatale koers, aldus Zijlstra. Zo verloor de arp haar grip op de gereformeerde jeugd. Deze jongere generatie wilde zich wel verenigen ‘onder Christus’ vaandel’, maar niet met alle vooroorlogse ‘rompslomp en oude verroeste sociale en economische principes’. Bevlogen riep Zijlstra op tot grootscha- lige vernieuwing. Samen zouden arp en chu een christelijke nationale par- tij moeten vormen met een modern sociaal-economisch profiel.1

In zijn roep om vernieuwing stond Zijlstra in protestants-christelijke krin- gen niet alleen. Zo gistte het rondom verzetskrant Trouw, waar de jonge Sieu- wert Bruins Slot bekendheid vergaarde. Onder leiding van de dominante partijleider Jan Schouten, die in de jaren dertig de illustere Colijn was opge- volgd, keerde de arp zich echter van iedere vernieuwing af. Schouten had de oorlog opgesloten gezeten in onder andere het concentratiekamp Mauthau- sen. Bij zijn terugkeer verklaarde hij niet te zijn veranderd. Het symboliseerde de reactionaire koers van de arp na de oorlog, waarbij het beschermen van de vooroorlogse ‘erfenis der vaderen’ centraal stond. Vernieuwingsgezinde anti- revolutionairen conformeerden zich algauw of wendden zich gedesillusio- neerd van de partij af. Ook het vuur van de Trouw-groep doofde en Bruins Slot lieerde zich aan de restauratieve koers van Schouten.2

Dit gebeurde bij Zijlstra niet. Als Rotterdams economiestudent stond hij mijlenver van het partijestablishment af. Autonoom en onafhankelijk zou hij jarenlang blijven botsen met prominente arp’ers. De ‘oude platgetreden paden’ moesten verlaten worden, anders kon de christelijke jeugd niet op een christelijke partij stemmen. Met de eerste naoorlogse verkiezingen in aantocht was het dreigende taal van Zijlstra. In zijn reactie confronteerde hoofdredacteur Gerrit Jan Lammers van Nieuw Nederland de angry young man daarom met een cruciale keuze. Voor de stembusgang moest de Rot- terdammer zich bezinnen en ‘weten aan welken kant ge staat’.3

De geest van vernieuwing in een gistende studentenwereld

‘Japan heeft gecapituleerd,’ schreef Zijlstra op 10 augustus aan Heintje, die haar naam op instigatie van haar moeder had veranderd in het minder Frie- se Hetty. ‘Besef je wat het betekent? Geen moorden en verwoesting meer.’ Hij kon het haast niet geloven. Overal vlaggen in de regen. Feest in de stad. ‘Nu komt de vredesopbouw aan de beurt,’ mijmerde hij verder. ‘Allerlei toe- komstbeelden dwarrelen me voor de ogen.’4 Eindelijk ging de toekomst waarover zij zo lang gedroomd hadden, vorm krijgen. Afstuderen, trouwen en een carrière. En natuurlijk de wederopbouw. De geest van vernieuwing waarde door het land. De schouders eronder, maar niet om terug te keren naar de situatie van weleer. Op politiek niveau belichaamde de Nederlandse Volks Beweging (nvb) deze ‘Doorbraak’. De nvb wilde breken met traditi- onele partijkaders en komen tot een brede volkspartij. Deze doorbraak vond in studentenkringen veel weerklank. Naast sympathie voor politieke veranderingen werd de vernieuwing van de studentenwereld zelf een doel. Dit bleek al op de eerste naoorlogse vergadering van de Rotterdamse ssr. De belangrijkste discussiepunten waren de zuivering, het bestaansrecht van de ssr en de totstandkoming van een brede, overkoepelende studentenver- eniging.5 De studenten wilden breken met de verzuilde versnippering van voor de oorlog. Algauw kwam vanuit deze inspiratie de Rotterdamse Stu- denten Vereniging (rsv) tot stand. De rsv moest de overkoepelende orga- nisatie worden waarin overeenkomsten tussen studenten belangrijker wa- ren dan de vooroorlogse verschillen. En, zoals de rsv in september meedeelde, ‘in de toekomst stelt men één studentenvereniging als ideaal’.6 Zijlstra toonde zich een enthousiast voorstander van het doorbraakstre- ven in het Rotterdamse. In oktober werd hij redacteur van Pantagruel, het officiële maandblad van de rsv. Een van zijn mederedacteurs was Aad Ver- velde, lid van het vrouwencorps rvsv, die later bij de Nederlandsche Bank zijn secretaresse zou zijn. In het eerste nummer hield Zijlstra een gepas- sioneerd betoog over de hervorming van het curriculum. Het niveau van de doctoraalfase was verwaterd en hij schetste de tragiek met de vraag ‘hoe wordt [sic] ik doctorandus zonder ooit een boek te hebben gelezen?’ Nu politiek en studentenwereld op de schop gingen, waarom dan ook ‘onze academie niet’? Met het eersteklas onderwijs van Koopmans in gedachten, pleitte Zijlstra voor het ‘instellen resp. uitbreiden van het stelsel der werk- colleges’. Daar ging namelijk ‘een ontzaglijke stimulans’ van uit. ‘Men kwam er zelfs toe extra boeken raad te plegen, iets, waar men anders eenvoudig niet aan denkt!’7

Het redacteurschap was een van de talrijke functies die Zijlstra in deze periode op zich nam. Hij zat in de studiecommissie van de rsv en onder-

hield namens ssr contact met de Studentenhulp en de Stichting 1940-1945. Hij was een van de ouderejaarsstudenten die in deze naoorlogse periode veel verantwoordelijkheden kreeg. De verenigingen worstelden met veel problemen, terwijl de toestroom van nieuwe studenten enorm was. Tegen- over honderd nieuwe ‘foeten’ stonden bij ssr in oktober vijftien oudere- jaars.8 De vereniging deed een dringend beroep op haar leden om ook na het afstuderen betrokken te blijven bij het verenigingsleven. Tegen deze achtergrond vond op 22 oktober een belangrijke ssr-vergadering plaats. Het rumoer van ruim honderd eerstejaars weerkaatste op de granieten vloer van de Theeschenkerij in Diergaarde Blijdorp. Terwijl de herfstzon door de glazen wanden schitterde, zaten de aanwezigen op kleine, wiebelige stoeltjes. ‘Dan volgt de bestuurswisseling.’ De vergadering betuigde luid haar instemming met het voorstel Zijlstra per acclamatie te benoemen tot praeses. ‘Amice Zijlstra toont zich zeer verrast door deze gang van zaken. Gelijk de speaker in ’t Engelse lager huis […] na z’n verkiezing […] naar z’n plaats moet worden gesleept, zo ook Jelle Zijlstra naar het praesidiaat. Eerst toen hij ervan overtuigd was, dat amice [Kees] Bak ’t praesidiaat voorlopig waarschijnlijk niet zal kunnen waarnemen en de vergadering daarom per- tinent hem de geschiktste figuur achtte om haar te leiden zwichtte hij en nam de benoeming aan. Amice Zijlstra, kort te voren nog zo onbewust van ’t geen hem dreigde, toverde plots een agenda uit zijn zak en kon aldus voorbereid de presidiale hamer gebruiken.’9

Het was een prachtig staaltje toneel waar Zijlstra zijn publiek op trak-

teerde. In het licht van zijn latere politieke carrière was het veelzeggend dat hij hier al de houding van een onwillige buitenstaander aannam. Tegen wil en dank, precies zoals hij later vaak benoemingen aanvaardde. Samen met Bakker en Diepenveen vormde Zijlstra een bestuur van sterke mannen. Het drietal vormde met Kees Bak, Bé Wilms en Koos Bos een hechte vrienden- groep die zich ‘het Select’ noemde. Ook na de studietijd zou de club elkaar blijven opzoeken en tot ver in de jaren tachtig minimaal eens per jaar sa- menkomen.10 Het driemanschap moest de vereniging door een moeilijke tijd loodsen en algauw belandde de Rotterdamse ssr in rustiger vaarwater. De zuiveringsprocedure werd afgerond, het verenigingsleven bloeide op en het contact met de rsv kreeg vorm.11 Na drie maanden nam Zijlstra alweer afscheid als praeses. Hij was in november afgestudeerd en had op de Hoge- school promotie gemaakt. Hij werd leider van het practicum, een serieuze stap omhoog op de wetenschappelijke ladder. Bovendien hielden zijn hu- welijksaspiraties ‘gelijke tred’ met zijn drukke werkzaamheden. Ook Diep- enveen en Bakker trokken zich terug. Om een ‘impasse’ te voorkomen nam Zijlstra wel zitting in de commissie van bijstand, die het nieuwe bestuur zou ondersteunen. Hij bleef, aldus de ssr-notulen, ‘de grote macht achter de schermen’.12

Tevreden op ‘een paar gemeubileerde kamers’

In de eerste maanden na de oorlog was alles schaars. In de Maasstad be- zocht Zijlstra daarom ruilbeurzen. Eerst iets inleveren voor punten, dan een ander artikel uitzoeken. Ook woonruimte was schaars, vooral in het verwoeste Rotterdam. Een huis vinden was moeilijker dan een speld in een hooiberg, waarschuwde hij Hetty. ‘We zullen ons te zijner tijd wel met een paar gemeubileerde kamers moeten tevreden stellen.’13 Zij woonde deze maanden bij haar zus in Utrecht, waar ze Engels leerde en een opleiding voor gegoede dames bezocht. In de weekenden kwam Zijlstra daarheen of bezocht Hetty Rotterdam. Vertrok ze na een paar dagen weer, dan verdween ‘alle gezelligheid en intimiteit’ uit de bovenwoning en was het algauw weer een grote rotzooi.14 Zijlstra woonde eerst op de Nieuwe Binnenweg, maar ver- huisde daarna naar de Mathenesserlaan waar hij een woning deelde met Kees Bak.15 Het was een echt ssr-huis, waar de praeses woonde, de foeten zich moesten inschrijven en de disputen hun jeneverrantsoen konden ophalen. Ook zijn jongere broer Rinse kwam zo nu en dan langs in Rotterdam. Rinse rondde na de bevrijding de hbs af en pendelde door het land. Hij volgde het voorbeeld van zijn oudere broer en was op zoek naar een leven achter de Friese horizon.16 Zelf was Zijlstra op 29 november afgestudeerd. Overspoeld door nieuwe studenten, liet de Hogeschool de vertraagde oude-

rejaars zo snel mogelijk afstuderen. In tien minuten voltooide hij zijn doc- toraalexamen, bestaande uit drie vakken.17 Eerder was al duidelijk gewor- den dat Zijlstra op de Hogeschool een baan zou krijgen, als leider van het practicum.18 Bovendien viel een fikse financiële meevaller te noteren. In de loop van oktober kaartte Zijlstra zijn coassistentschap aan bij het Hoge- schoolbestuur. Op papier was hij namelijk in de onderduikperiode gewoon

in dienst geweest. Hoewel het bestuur zijn redenering ‘niet geheel’ onder- schreef, kreeg hij toch het salaris over deze periode uitgekeerd. Als enige voorwaarde werd bedongen dat Zijlstra tot 1 juli 1947 geen ontslag zou ne- men.19 Hoewel zijn salaris slechts een bescheiden negentig gulden per maand bedroeg, kwam dit voor vijfentwintig achterstallige maanden neer op een bedrag van ruim tweeduizend gulden. Ruim elfduizend euro nu. Naast zijn baan op de Hogeschool ging Zijlstra in december bij de Examenopleiding Hugas, Elgersma, Potgieser (ehep) werken. Het was volwassenenonderwijs, waar hij voor zes gulden per uur lesgaf aan leraren in opleiding. Trots stelde hij vast dat Hetty en hij nu ‘werkelijk in goeden doen’ kwamen.20

De financiële ruimte bracht de trouwplannen van het stel in een stroom- versnelling. Op 11 maart 1946 werd het burgerlijk huwelijk voltrokken in Jut- phaas, onder de rook van Utrecht, waar Hetty op dat moment bij haar zus woonde. Na een ‘modderige reis langs kapotgeschoten rails’ volgde twee da- gen later de kerkelijke inzegening en het feest met de familie in Sexbierum.21 Het jonge paar bezocht ook beppe Postuma nog, die twee maanden later zou overlijden. Zijlstra’s studievrienden waagden de tocht naar het verre Noor- den niet, maar verwelkomden het bruidspaar bij terugkomst op het Maas- station. Althans, dat was de bedoeling. Zijlstra en Hetty waren echter op station Hofplein uitgestapt, waardoor zij de tocht in ‘aapjeskoets’ naar de Mathenesserlaan misliepen. Thuis was het feest er niet minder om.22 Aange- zien Kees Bak was verhuisd, had het jonggehuwde stel de ‘paar gemeubileer- de kamers’ vanaf nu voor zichzelf. Na de festiviteiten dankte Zijlstra zijn studentenvrienden in een brief en sprak de hoop uit dat hun thuis nog lange tijd ‘een middelpunt van een bloeiend afdelingsleven’ zou blijven.23 Inder- daad zou het stel nog drie jaar ‘als bohémiens’ op kamers wonen.24

Tal van toekomstbeelden dwarrelden Zijlstra ondertussen voor ogen. Naast de beide baantjes werd hij assistent van Koopmans en solliciteerde hij in Zuid-Afrika. ‘Het zal wel niets worden maar je kunt nooit weten.’25 In de zomer voerde hij een sollicitatiegesprek bij Philips. Voor de openstaande functie op het secretariaat was hij overgekwalificeerd, waardoor hij een baan op de ‘Analyse-Afdeeling’ aangeboden kreeg. Het gesprek vlotte goed. Wel vertelde Zijlstra dat hij tot juli 1947 vastzat aan de neh. De uitbetaling van het achterstallige salaris was hiervan de oorzaak. Zijn specialisme lag bij ‘monetaire vraagstukken’, vertelde hij. Zijn voornemen was een promo- tietraject bij Koopmans.26 Het was duidelijk een periode vol dromen en am- bities. De toekomst lag aan hun voeten, waarover de vrienden van het Select luidop fantaseerden.27 Ze wilden vooruit, werkten hard en waren voor niets of niemand bang. Optimisme en dadendrang kenmerkten deze crisisgene- ratie.

Zijlstra’s avances op de arbeidsmarkt raakten al spoedig bekend op de neh. Mede namens zijn collega’s Tinbergen en Koopmans bracht professor Ch. Glasz het bestuur ervan op de hoogte. Philips had hem een ‘alleszins aantrekkelijke’ baan aangeboden, terwijl de jonge econoom ook met de Vrije Universiteit (vu) had gesproken. ‘Met het oog op de bezetting van een der leerstoelen van de eerlang op te richten Economische Faculteit,’ schreef Glasz. Het was duidelijk. Zijlstra moest kiezen tussen een wetenschappelij- ke carrière en de financieel aantrekkelijke overstap naar het bedrijfsleven. Glasz had het onderwerp met hem besproken, waarbij Zijlstra zijn voor- keur voor de wetenschap had laten doorschemeren. Aangezien Glasz de jonge econoom een ‘bekwaam vakman’ en ‘behoorlijk docent’ noemde, ad- viseerde hij het Hogeschoolbestuur Zijlstra zo spoedig mogelijk een vol- waardig dienstverband aan te bieden.28 En zo geschiedde. In september werd Zijlstra hoofdassistent. Een jaar later, volop bezig met zijn promotie- onderzoek, lector.29

Nu zijn wetenschappelijke carrière op gang begon te komen nam Zijlstra ‘met aarzelende, schuifelende treden’ afstand van de studentenwereld. Het echte leven, door de ssr-studenten ‘de kille’ genoemd, brak aan. Zijlstra bedankte in juni 1946 voor het lidmaatschap van de vereniging. Slechts de warmte van zijn huwelijk compenseerde zijn droefheid, schreef hij in zijn afscheidsbrief. Het behoedde hem voor de inname van een ‘voor mij onge- hoorde hoeveelheid jenever’.30 In het najaar trok hij zich eveneens terug uit de rsv en de redactie van Pantagruel. Hij beval beide functies ‘ten zeerste’ bij het ssr-bestuur aan.31 Ondanks zijn geestdrift leed het doorbraakstreven in de Rotterdamse studentenwereld schipbreuk. Zowel Pantagruel als de rsv werd kort daarna opgeheven.32

Midden in de politieke strijd: ‘Rotterdamse nieuwlichterij’ en de geleide economie

In de Nederlandse politiek was de doorbraak hetzelfde lot beschoren. Hoe- wel het vernieuwingsstreven van de nvb na de bevrijding op veel enthousi- asme kon rekenen, ebde de geestdrift algauw weg. In antirevolutionaire kring had Zijlstra zich met klem uitgesproken voor de vernieuwing. In het christelijk-sociale dagblad Nieuw Nederland had hij in november 1945 op- geroepen tot een fusie van arp en chu en de onmiddellijke modernisering van het sociaal-economische denken. De ‘oude ballast van zoogenaamd christelijke beginselen’ moest overboord, schreef Zijlstra in zijn ingezonden brief. Hij doelde vooral op de principiële afkeer van overheidsingrijpen. Dat de partijtop teruggreep op een antirevolutionair relict uit het tijdperk-Co- lijn achtte Zijlstra onbegrijpelijk. Partijleider Schouten keerde zich echter

luidkeels tegen iedere verandering. Hetzelfde gold voor andere boegbeel- den van de partij, zoals oud-minister Jacob de Wilde.

Het leek weer niets te worden, constateerde Zijlstra mismoedig in zijn ingezonden stuk. Vooral in sociaal-economisch opzicht sloegen de man- nenbroeders de plank helemaal mis. De nieuwe inzichten die binnen de arp met argwaan werden bekeken, stemden hem juist hoopvol en optimis- tisch. Overheidsingrijpen in de economie was geen zonde, maar een dringen- de noodzaak. Dat hadden de crisisjaren en de totalitaire verschrikkingen die uit de economische malaise waren voortgekomen pijnlijk aangetoond. Overheids- ingrijpen was geen politieke keuze, had Zijlstra van professor De Vries geleerd, maar een eis van de moderne tijd. Schouten en De Wilde zagen in elke stap richting overheidsingrijpen echter het gevaar van staatssocialisme, waarte- gen de arp principieel ten strijde moest trekken. Het antirevolutionaire denken was daarmee niets meer dan een christelijke vlag op klassiek-libe- rale dogma’s, concludeerde Zijlstra giftig. ‘Afgedaan en uit den tijd moet hierover het vernietigend vonnis luiden.’33

Zijlstra eiste modernisering, anders zou de partij haar greep op hem en andere ar-jongeren verliezen. Hij stond in zijn woede en vernieuwings- drang niet alleen. Vele Nederlanders hoopten definitief af te rekenen met de vooroorlogse verzuiling en de bekrompen hokjesgeest. Ook in protes- tants-christelijke kring leefde deze doorbraakgedachte en vergaarde de nvb aanhang. Begin 1946 ging de beweging op in de nieuwe Partij van de Arbeid (PvdA), waarin naast de oude sdap ook kleinere middenpartijen als de Vrijzinnig Democratische Bond en de Christelijk-Democratische Unie op- gingen. Onder leiding van bevlogen dominees als Willem Banning werd het religieus-socialisme binnen de PvdA een stroming van belang. Promi- nente chu’ers als Lieftinck, Zijlstra’s vroegere docent die minister van Fi- nanciën was geworden, sloten zich bij de doorbraak van de PvdA aan. Ook ssr-studenten sympathiseerden met de nvb en de PvdA. In Amsterdam trad de jonge Den Uyl tot de nieuwe partij toe en in Rotterdam werd deze weg bewandeld door amice Jan van der Ploeg. Van der Ploeg was landelijk secretaris van de nvb geweest en maakte vervolgens als PvdA-lid carrière in de Rotterdamse gemeentepolitiek.

Terwijl binnen de krappe kaders van de arp het vernieuwingsstreven gauw was uitgedoofd, bevond de Rotterdamse ssr zich buiten het schootsveld van de partijtop. Zijlstra, Van der Ploeg en andere Rotterdammers konden als buitenstaanders vrijelijk hun denken vormgeven. Het wetenschappelijke stempel van hun economieopleiding had hierop grote invloed. Anders dan op de Vrije Universiteit werden de studenten niet doorkneed in een principi- ele benadering van de wetenschap. Kennis en geloof waren gescheiden werel-

den, klonk het op de neh. Dit was het leerstuk van professor De Vries, dat de hoeksteen vormde van de Rotterdamse School. Het was de intellectuele ach- tergrond bij de boodschap die Zijlstra zijn verenigingsgenoten in zijn af- scheidsbrief ook had voorgehouden. ‘Ik eindig met de hoop uit te spreken dat de R’damse afdeling steeds met beide benen op haar calvinistische grondslag mag blijven staan; daarbij dat calvinisme zo realistisch mogelijk interprete- rend.’34 De Rotterdamse ssr was gereformeerd, maar bleef ver van de dogma- tische strengheid van ssr-afdelingen elders in het land, bijvoorbeeld in Utrecht. Het was een zakelijk calvinisme dat pragmatisch omsprong met de ogenschijnlijk rotsvaste antirevolutionaire en Bijbelse principes.35

Daar kwam de controverse over het economische denken overheen. In Rotterdam maakten de economiestudenten kennis met Keynes en moderne denkbeelden over belastingheffing, overheidsfinanciën en conjunctuurbe- leid. Er was een nieuwe tijd aangebroken, waarin overheden op basis van specialistische kennis van de economie een fiasco als in de jaren dertig de- finitief wilden voorkomen. ‘Een economische crisis was dus niet meer iets zoals vroeger een longontsteking, toen je maar moest afwachten of de pati-