• No results found

Het verschil met de hbs was groot, dat begreep Van Hinte maar al te goed. ‘De vrijheid die je nu hebt,’ schreef hij Zijlstra na een halfjaar studietijd in Rotterdam, ‘is eigenlijk nog een grootere gebondenheid dan die van de hbs.’ Studeren moest op eigen houtje, zonder schoolse grenzen en begeleiding. Gelukkig was zijn oud-leerling een ‘studievos’ van het type ‘dat heel wat op zijn schouders kan nemen’.1 Alles was anders geworden toen Zijlstra zich in oktober 1937 inschreef voor de studie economie.2 Het kleine Oosterbierum verschilde als dag en nacht van de grote Maasstad. Het was een enorme stap. Onder al het oude was vastberaden een streep gezet. Studie en studen- tenvereniging boden houvast, al bleven de mores van de Hollandse studen- tenwereld voor een dorpse Fries wennen. Vooral het begin viel hem zwaar, maar ook later als ouderejaars moest hij strijden tegen sombere gevoelens en eenzaamheid.3 Tegelijkertijd was de Rotterdamse studietijd voor Zijlstra een periode van ruimer zicht, van ontwikkeling en ontplooiing. Hij werkte hard, voor een betere toekomst en om zich staande te houden. De jaren werden bovendien getekend door oorlogsdreiging en de daaropvolgende bezetting. Het bruisende studentenleven ging als een nachtkaars uit, waar- op een stille tijd in Dordrecht volgde. En een onderduikperiode in Fries- land, die eigenlijk heel mooi was.

In een herlevend Rotterdam

Na zes lange, moeilijke crisisjaren gloorde voor de trotse havenstad Rotter- dam eindelijk hoop aan de horizon. Langzaam trok de handel weer aan. Het comité Herlevend Rotterdam beeldde het nieuwe vertrouwen uit met een tien meter hoog rad op het Calandplein. ‘Laat de machine weer draaien!’ luidde de slagzin.4 Ook in het stadsbestuur was het besef groot mee te moe- ten in de vaart der volkeren. Rotterdam moderniseren was noodzakelijk. In het oude centrum vol grachten, volkse buurtjes en kriskrasstraatjes klonk de sloophamer. De nieuwe tijd vereiste wijde verkeersaders en kantoorpan- den.5 Het havengebied werd uitgebreid. In de zomer van 1937 begon de bouw van de Maastunnel, de eerste voor autoverkeer geschikte tunnel in Nederland. Het bouwproject symboliseerde Rotterdamse ondernemingszin en durf.6 De stad waar Zijlstra in de nazomer van 1937 zijn eerste schreden zette, was geen typische universiteitsstad zoals Leiden, Groningen of Delft.

Het was een stad van arbeid en handel, waar bezwete gezichten van haven- arbeiders en hoge hoeden van deftige bankiers het beeld bepaalden. De tengere, jongensachtige Zijlstra, met een rond brilletje en een serieu- ze oogopslag, ging wonen aan de ’s-Gravendijkwal.7 De ruime laan was de toegangsweg van de Maastunnel en zou spoedig in een bouwput verande- ren. Hij zat ‘en pension’ en huurde een ingerichte zit- en slaapkamer waar een hospita het avondeten verzorgde.8 Dit kostte ongeveer 45 gulden per maand, bekostigd uit de jaarlijkse studiebeurs van duizend gulden.9 Drie- maal per jaar werd de huur opgezegd en vertrok Zijlstra voor kerst, zomer of voorjaarsvakantie naar het Noorden. In januari 1938 woonde hij alweer bij een nieuwe hospita op de Schermlaan in Rotterdam-West.10 Het was de wijk waar het studentenleven zich afspeelde, dicht bij de Hogeschool, die aan de Pieter de Hoochweg lag, nabij de Maas. De Nederlandsche Handels-

Pasfoto, ca. 1939.

hogeschool (nhh) was in 1913 opgericht door een groep rijke zakenlieden. Waar praktische scholing aanvankelijk centraal had gestaan, ontwikkelde de nhh zich algauw tot een theoretische economieopleiding. Lange tijd werd economie als een aanhangsel van de rechtenstudie beschouwd en de wettelijke erkenning van haar wetenschappelijke status volgde pas in 1939. Toen doopte de Handelshogeschool zich om tot Nederlandse Economische Hogeschool (neh). Van de oorspronkelijke oriëntatie op de handel was na jaren onderzoek en onderwijs weinig meer over, al bleef het imago van de Rotterdamse ijver en realiteitszin bestaan.11

In deze wereldse handelsstad was de gereformeerde studentenvereni- ging Societas Studiosorum Reformatorum (ssr) een calvinistisch bolwerk dat zoonlief of dochter moest beschermen tegen de verlokkingen van het stadse studentenleven.12 Het was een landelijke vereniging, maar de Rotter- damse afdeling was klein en beschikte niet over een eigen sociëteit. Voor vergaderingen week de ssr daarom uit naar chique gelegenheden in het centrum. Verder speelde het verenigingsleven zich grotendeels bij de leden thuis af, ‘op de kast’. Als ‘noviet’ maakte Zijlstra op 7 oktober zijn eerste le- denvergadering mee. In hotel-restaurant Weimar, op de hoek van de Spaan- se Kade en het Haringvliet, waar de kleine veertig leden zich hadden verza- meld. Het nieuwe academisch jaar begon en voor welgeteld zeven nieuwelingen brak de ontgroeningperiode aan. De novieten moesten flau- we opdrachten uitvoeren, zoals met jas binnenstebuiten boodschappen doen en met pannendeksels het Wilhelmus ten gehore brengen.13 Na een maand zat de groentijd erop en werden Zijlstra en zijn zes lotgenoten één

voor één binnengeleid bij de vergadering. Bij kaarslicht zetten ze ‘plechtig en stijlvol’ een handtekening in het boek, waarmee ze geïnstalleerd waren als lid van ssr.14

De vergaderingen in Weimar, Fürstenberg of hotel Central verliepen steeds volgens hetzelfde patroon. Opening met gebed en Bijbel, banierzang en vervolgens een lezing door een gastspreker. Na een discussieronde werd afgesloten met opnieuw gebed en dankwoord. Geheel sober en serieus bleef het niet. Tussen de bedrijven door werd stevig gedronken.15 Feesten vonden plaats tijdens de dies natalis van de vereniging, een lustrum, of wanneer met een andere vereniging een ‘bierjool’ werd georganiseerd. Ook in de steile kring der gereformeerden bruiste het studentenleven.16 Kern van het ssr-leven waren de disputen. Zijlstra werd lid van Ucriges en hield op 17 november meteen zijn eerste spreekbeurt. Kijkend in een felle leeslamp, met twaalf ‘Ucrigeten’ onder zijn gehoor, sprak hij over ‘de stoelgang in de loop der tijden’. Hij had zich goed voorbereid en droeg zes pagina’s deftige volzinnen voor. ‘Tenslotte, als kroon op de ontwikkeling, als een revolutie op wc-gebied, kwam het closet zijn zegevierende intocht doen.’ Een potsier- lijk verhaal dat ongetwijfeld tot grote hilariteit leidde.17

Oefening in presenteren en argumenteren was goed gebruik in de stu- dentenwereld. In de jaren hierna sneed Zijlstra serieuzere onderwerpen aan. Zo hield hij in maart 1938 een referaat over de Oxfordgroep, een religi- euze opwekkingsbeweging die het ware christelijke leven nastreefde en was overgewaaid uit Engeland en Amerika.18 Zorgvuldig schetste hij eerst de ontstaansgeschiedenis, plaatste als trouw economiestudent pluspunten aan de ‘creditzijde’ en sloot af met het ‘debet’: de punten van kritiek. Zijlstra stond sceptisch tegenover de mystieke aspecten en het gewicht dat aan de individuele ervaring werd toegedicht. Daarin verschilde de Oxfordgroep van die andere vernieuwende stroom in het protestantisme, aldus Zijlstra. Hij doelde op de theologie van Karl Barth, waarin zowel de almacht Gods als ‘de absolute nietigheid en onbekwaamheid van de mens’ centraal stond.19 Diepgravende bespiegelingen over het geloof speelden een belangrijke rol binnen ssr. Hoe werd religie persoonlijk beleefd en in welke relatie stond zij tot hun vakgebied, de economie? Het waren moeilijke vragen waar de gereformeerde studenten in Rotterdam tegenaan liepen. Waarschuwend had dominee D.J. Couvée hier tijdens Zijlstra’s eerste ssr-vergadering al over gesproken. Het waren de plotselinge vrijheden van de studie en de grote nadruk op ‘het intellect’ die het ‘intuïtieve leven’ van het geloof gauw gingen bedreigen, aldus de dominee. In Rotterdam liepen de studenten zelfs bijzonder gevaar, volgens Couvée, aangezien de economieopleiding van de neh ‘zeer materialistisch is, en geen plaats open laat voor de hoogen waarden in ons leven’.20

De Rotterdamse school

Het onderwijs aan de neh was verdeeld in een kandidaats- en doctoraalfa- se. In de eerste jaren werden zes verplichte vakken gevolgd, waaronder eco- nomie, bedrijfsleer, privaatrecht en economische geschiedenis.21 De profes- soren waren deftige heren, met wie de studenten alleen persoonlijk contact hadden tijdens de mondelinge tentamens. Uitzondering op de regel was Jan Tinbergen, ‘een kwieke jongeman zonder hoed, met borstelig haar’, herin- nerde Zijlstra zich later. De jeugdige Tinbergen, wiens internationale repu- tatie razendsnel groeide, gaf eerstejaarsstudenten het allersimpelste onder- wijs in de statistiek.22 Het vak was voor de oorlog een ondergeschoven kindje. ‘Je kon maanden college lopen zonder een cijfer te horen.’23 Geld-, krediet- en bankwezen werd onderwezen door Piet Lieftinck, die na de oor- log minister van Financiën zou worden. Traag metselde Lieftinck in zijn colleges aan een intellectueel bouwwerk, al mocht het van Zijlstra wel wat sneller.24 Zijn keuzevak was economische aardrijkskunde, dat gedoceerd werd door W.E. Boerman. De uitvoerige beschrijvingen van ontwikkelin- gen in de Tunesische veeteelt vielen matig in de smaak. Van Hinte kon zich dit goed voorstellen. ‘Hij is naar mijne meening ook geen geleerde,’ schreef hij in een brief aan zijn pupil. Het waren colleges die werden overgeslagen en om het examen toch te halen werd van de stof een samenvatting ge- kocht.25

Colleges van professor F. de Vries vielen bij Zijlstra beter in de smaak. De Vries was een ‘kanjer’, bevestigde ook Van Hinte.26 De éminence grise van de neh was een rijzige gestalte en een indrukwekkend geleerde. ‘Als prof. De Vries de collegezaal binnenkwam dan daalde het ontzag op ons neer nog voordat hij een woord had gesproken.’27 Hij doceerde het kernvak economie en was de centrale figuur in Zijlstra’s kandidaatsfase. In vele schriften maak- te hij ijverig aantekeningen van de strak doortimmerde colleges. Prijsvor- ming, marktverhoudingen en economische orde passeerden dat eerste jaar de revue. De Vries vertelde het verhaal van de economische wetenschap en leidde zijn studenten stap voor stap door de materie. Langs de prijsleer van Smith en Ricardo naar de ‘marginale revolutie’ van Karl Menger, Leon Wal- ras en William Stanley Jevons. Hij eindigde bij kartelvorming, productdif- ferentiatie en fusies, ontwikkelingen die de markt diepgaand bepaalden en de vrije concurrentie deden verbleken.

Het waren driewekelijkse colleges waarin Zijlstra en zijn medestudenten werden doordrongen van de basisprincipes van de economie. Lang was De Vries een orthodox denker geweest, overtuigd van het evenwichtig functio- neren van de markt en de heilzame laisser-fairepolitiek. ‘Het scheen zo een- voudig nog niet lang geleden,’ schreef De Vries in 1935 in Regeling of vrij-

heid. Totdat de crisisjaren lieten zien dat zo veel mogelijk marktvrijheid niet automatisch gunstig uitpakte. Het had De Vries fundamenteel van inzicht doen veranderen. Van een klassiek liberaal was hij een vurige pleitbezorger van actief overheidsingrijpen in de economie geworden. Een ‘dweepzieke drijver’, noemde bankier Ernst Heldring hem.28 De transformatie kwam voort uit de depressie van de jaren dertig, maar stoelde eveneens op een nieuwe kijk op marktwerking. Werden economie en de vrije markt zorgvul- dig bestudeerd, dan bleek volledige concurrentie haast nergens meer te be- staan. De Vries schetste in zijn colleges daarentegen een beeld van gediffe- rentieerde deelmarkten waarop steeds grotere bedrijven zich in feite als monopolist gedroegen. De hedendaagse economie werd gekarakteriseerd door monopolistische concurrentie. ‘De verdere uitwerking van deze theo- rie staat nog aan het begin van (haar) ontwikkeling,’ kreeg Zijlstra in het college te horen. Waar ‘laisser-faire’ in de negentiende eeuw de politiek voor vrije markten had kunnen zijn, was dit recept voor de monopolistische markten van de twintigste eeuw onbruikbaar. ‘De gehele ontwikkeling dwingt tot regeling,’ noteerde Zijlstra in zijn aantekeningen. Vrijheid of marktingrijpen was volgens De Vries een schijntegenstelling. ‘De questie is veel meer: regeling door de partijen zelf; of regeling door de Overheid.’29

Begin oktober 1938 brak het tweede collegejaar voor Zijlstra aan en bij De Vries stond methodologie centraal. Welk doel en welke werkwijze had de economie en wat maakte haar tot een wetenschap?30 Nu kwamen de leer- stukken op tafel waar dominee Couvée voor had gewaarschuwd. Theorie was een abstractie, doceerde De Vries en fundamenteel anders dan de prak- tische werkelijkheid. Wetenschap ging om logisch verklaren en causale ver- banden. Door deze analyse ontstond theorie, die ‘neutraal, objectief en on- partijdig’ was. Toepassing en toetsing in de praktijk was van een geheel andere orde. Daar gingen waardeoordeel en politiek een rol spelen. ‘Onze levensbeschouwing beslist hier,’ noteerde Zijlstra. De Vries bracht een strikt waardevrije visie op de economische wetenschap over op zijn studenten. De ‘profeet’ werd hij in de wandelgangen genoemd. Economie en ethiek waren ‘scherp te scheiden’, luidde zijn belangrijkste gebod.31 Toch was De Vries geen theoreticus die de vernieuwing in het vakgebied zelf vormgaf. Zijn vakken doceerde hij doordacht en degelijk en het afscheid van het oude denken werd door hem gesignaleerd. Nieuwe denkbeelden van economen als Keynes bleven echter buiten beschouwing. De Vries legde een funda- ment. Naast geschiedenis van het economisch denken werden een analyti- sche houding en de waardevrijheid op unieke wijze ingeprent.32

In de Werturteilstreit was deze positivistische visie begin twintigste eeuw inzet geweest van een diepgaande wetenschappelijke controverse. Max We-

ber had in dit hoofdzakelijk Duitse debat de waardevrije beoefening van sociale wetenschappen verdedigd tegenover de normatieve visie van Gustav von Schmoller en de Historische School. In Nederland werd de waardevrije leer van De Vries nog altijd bekritiseerd door met name confessionele we- tenschappers. Doortrilde Gods wil niet het gehele leven? En moest de we- tenschap niet op de vaste grond van levensbeschouwing en religie worden gefundeerd? Op de Vrije Universiteit (vu) van Abraham Kuyper en de Ka- tholieke Economische Hogeschool van Tilburg werd de theorie niet losge- koppeld van het geloof. Er werd juist getracht de economie vorm te geven als een inherent normatieve wetenschap.33

Geen rechte lijn, maar een cirkel

‘Ik werk me om zo te zeggen, blauw,’ schreef Zijlstra in mei 1939 aan Heintje Bloksma. Een tentamen lag in het verschiet en dat betekende hard studeren. ‘Ik ga altijd over twaalven naar bed; vaak is het bijna één uur. Deze zomer zal ik het ook erg druk hebben; aan de ene kant is dat wel jammer; want als ik van de zomer veel tijd had, zouden we ook vaker samen kunnen zijn. Maar dat is nu één keer niet anders.’ Zijlstra nam zijn studie serieus en wilde zo snel mo- gelijk zijn kandidaatsexamen doen. ‘Ja, je hebt je wat op de hals gehaald,’ kreeg Heintje te horen, ‘dat zie je maar weer. Iemand, die ’t grootste deel van ’t jaar niet thuis is en àls hij thuis is de meeste tijd aan zijn boeken moet beste- den. Bedenk je goed of de lichtzijden wel tegen de schaduwzijden opwegen.’34 Anderhalf jaar nadat het uitging tussen Zijlstra en zijn Sexbierumse schone was het weer aan. Hij was Heintje nooit vergeten en had de eerste kerst van zijn studententijd al naar haar gezocht. De ‘hartjesjagerij’ leverde toen geen resultaat op. Een jaar later had hij kort een relatie met een ander meisje uit Friesland gehad. Dus toch geen slimme Rotterdamse dame, dacht Heintje toen ze dit hoorde. In de voorjaarsvakantie, toen Zijlstra weer in Oosterbie- rum was, won ze hem terug. Zijn ambitie sprak haar aan. Ze was naar eigen zeggen ‘een zwerfkatje’: sociaal, nieuwsgierig en avontuurlijk ingesteld.35 Het Friese dorpje Berlikum, waar een van Heintjes broers woonde, werd hun be- devaartsoord. ‘Wat een vreemde en toch mooie avond is dat geweest,’ blikte Zijlstra terug op de avond dat het weer aanging. ‘Ik zie me nog fietsen, ’s morgens half vier, toen de melkwagens al over de wegen ratelden. En daar- na al dat heerlijke, dat al maar mooier en heerlijker wordt. Ik heb er heel veel van verwacht, toen ik je opwachtte die Paasmaandag, maar dat het zoveel zou zijn, had ik nooit kunnen of durven vermoeden.’36

De nieuwe weg die Zijlstra in september 1937 met zijn gang naar Rotter- dam was ingeslagen bleek geen rechte lijn, ‘maar een cirkel’. Toch bleven moeilijkheden bestaan voor het stel, zoals bleek uit de liefdesbrieven die

Zijlstra van april 1939 tot februari 1943 schreef. De afstand was een pro- bleem en ze misten elkaar, maar ook het verschil in opleiding kwam vaak ter sprake. Heintje had alleen de lagere school doorlopen en voelde zich daardoor onzeker. Van zijn kant probeerde Zijlstra haar gerust te stellen. Ze kon cursussen volgen en boeken lezen. Tegelijkertijd stoorden haar ‘gruwe- lijke taalfouten’ hem.37 Hij twijfelde soms, die eerste jaren van hun relatie, en sprak dit uit. ‘Als ik bij vrienden ben, die wellicht later onze kennissen zul- len worden, waar wij mee zullen moeten omgaan dan dringt zich wel eens de vraag bij mij op: Zou zìj hier mèe kunnen praten en hier passen? Je be- grijpt me toch wel, niet waar? Ik vraag je om vergeving dat ik je hiermee weer lastig val.’ Steevast eindigde hij dan met een aansporing. ‘Doe jij zoveel mogelijk je best en als we dan wat verder zijn zal ik proberen een andere omgeving voor je te vinden, waar je je zult kunnen leren aanpassen in an- dere kringen. Het zal je niet meevallen, ik weet het uit ervaring; ik heb het ook moeten doormaken, maar het doel is toch wel waard om er moeilijkhe- den voor te overwinnen.’38

Elke vrijdagavond schreef hij na een lange studieweek een brief. De post naar vader en moeder kwam vanaf dat moment op plek twee. Dat het stu- dentenleven invloed op hem had, bleek uit hun briefwisseling. Zijlstra ging naar de bioscoop en genoot met volle teugen. ‘Het is misschien wel niet zo Gereformeerd, maar ik zie nu eenmaal wat anders tegen die dingen aan.’ Voor Heintje was het verwarrend, maar Zijlstra legde uit dat het door zijn studie kwam. ‘Want studeren is eigenlijk anders niet dan altijd maar weer

vragen naar het “waarom” van de dingen.’ En was ontspanning een zonde? Zijlstra vond van niet.39 Was zijn blikveld op de Harlinger hbs al ruimer geworden, in Rotterdam ging hij vraagtekens zetten bij orthodoxe denk- beelden uit de gereformeerde kring. Langzaam werd Zijlstra kritischer op leefregels, principes en het geloof zelf.40 Rond hun eerste kerst samen, in 1939, sprak hij zich vrijelijk uit. ‘Jij weet veel meer van mij dan iemand an- ders,’ schreef Zijlstra over dit openhartige gesprek. ‘Van mijn grote moei- lijkheden met het geloof weet niemand iets af; ik spreek er nooit met ie- mand over; alleen met jou.’41

Kritische zin was net als toewijding een teken van de tijd. De crisisgene- ratie was gedreven en op de neh verstomden klachten over de studenten- schare. Het ‘louter genotzuchtige jongmensch’ was van zijn luister beroofd, merkte professor Nico Polak op. De studenten waren ‘degelijker, belangstel- lender, werkzamer’.42 Zijlstra was bij uitstek representatief voor deze hou- ding. Hij studeerde hard en zag enorm tegen zijn tentamens op. ‘Maar ja, dat is nu eenmaal zó; ik zit in het schuitje en zal dus wel moeten varen ook. Hoewel, ik heb het liever erg druk dan dat ik niets te doen heb.’ Steeds haal-