• No results found

De Kaap was op het eerste gezicht niet de meest ideale plek voor een kolonie. Hoewel de baai een natuurlijke haven vormde was deze door het onstuimige weer niet gedurende het hele jaar toegankelijk. Het was ook niet de meest vruchtbare omgeving: achter de groene Tafelvallei en het Kaapse Schiereiland begon al snel de droge en zanderige Kaapse Vlakte. De meeste Nederlandse schepen die van en naar de Oost voeren maakten dan ook liever een tussenstop op St. Helena, een eiland middenin de Atlantische Oceaan. Dit verversingsstation was door het intensieve gebruik echter uitgeput en had zijn langste tijd gehad. De Compagnie moest nu op zoek naar een nieuwe waterplaats voor de Indiëvaarders.188

Het nieuws dat de bemanning van de Haerlem met succes wisten te overleven op de Kaap bood mogelijkheden. Bij terugkeer in de Republiek werd Janszen en zijn medeofficier Nicolaas Proot dan ook gevraagd een aanbeveling te schrijven over de mogelijkheid om op de Kaap een 186 Willem Lodewijcksz, D’eerste boeck. Historie van Indien, waer inne verhaelt is de avonturen die de Hollantsche schepen bejeghent zijn (Amsterdam 1598).

187 Gerret Pieter Rouffaer en Jan Willem IJzerman, De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman, 1595-1597. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht, Deel I (Den Haag 1915), 7.

188 Ad Biewenga, De Kaap de Goede Hoop. Een Nederlandse vestigingskolonie, 1680-1730 (Amsterdam 1999), 19-20.

permanente kolonie te stichten. Op 26 juli 1649 overhandigden de heren hun Remonstrantie189

aan de Heren XVII, waarin ze de Kaap als verversingspost aanbevolen. Ze zagen in de Kaap de ideale verversingspost vanwege de strategische locatie, de vruchtbaarheid van het land, overvloed aan vis en als belangrijkste, de vriendelijke houding van de oorspronkelijke bewoners ten opzichte van nieuwkomers. Dit hadden de zeelui aan den lijve ondervonden: mede dankzij de ruilhandel met de veehoudende Khoikhoi hadden zij zich in leven weten te houden.190

Janszen en Proot waren er van overtuigd dat er met niet al te hoge kosten een kleine kolonie gesticht zou kunnen worden, bestaande uit een ‘Fortresse en Plantagie’. Een bezetting van ongeveer zeventig man zou voldoende zijn om het nieuw te bouwen fort te bemannen en een compagniestuin aan te leggen en te onderhouden. Omdat vee goedkoop geruild kon worden met de Khoikhoi kon men ook relatief makkelijk aan boter en kaas komen. Bovendien had de route via de Kaap ook financiële voordelen: er zou ongeveer een week op de reis bespaard worden door de kortere route ten opzichte van de route via St. Helena.191

Hier zag een uit de gratie geraakte VOC-dienaar zijn kans schoon. De Nederlandse chirurgijn en koopman Jan van Riebeeck (1619-1677) was aan boord van de vloot die de schipbreukelingen van de Haerlem had gered. Na een bliksemcarrière binnen de gelederen van de Compagnie, waarbij hij onder andere op Deshima, Tonquin (het huidige Vietnam) en Batavia gestationeerd was werd Van Riebeeck in 1648 ontheven uit zijn functie wegens privéhandel in goederen waar de Compagnie monopolie op had. Op de weg terug was hij aan boord van de vloo die de bemanning van het ongelukkige schip Haerlem oppikte. Tijdens deze stop bracht Van Riebeeck achttien dagen door aan het vaste land van de Kaap. Eenmaal terug in de Republiek zette hij zijn zinnen op een nieuwe carrièrestap: het commandeurschap van een nog te stichten kolonie aan de Kaap. Om zijn voornemen kracht bij te zetten presenteerde Van Riebeeck een reactie op de

Remonstrantie van Janszen en Proot. Met zijn Nader Consideratie wist Van Riebeeck de

Compagnie blijkbaar te overtuigen van zijn leiderschapskwaliteiten, want hij werd aangewezen als bevelhebber over de expeditie die in 1651 vanuit de Republiek vertrok om een kolonie te stichten op de Kaap.192

In december 1651 vertrok Van Riebeeck met zijn gezin en zo’n tweehonderd kolonisten richting de Kaap. Op 7 april 1652 zette de bevelhebber voet aan wal, waarmee de kolonisatie van de Kaap definitief begonnen was. Het rooskleurige beeld dat zowel Janszen en Proot als Van Riebeeck zelf van het leven aan de Kaap schetsten, bleek in praktijk toch iets weerbarstiger. De 189 De Remonstrantie wordt gezien als een van de oudste publieke Zuid-Afrikaanse documenten, en wordt bewaard in de archieven van Kaapstad.

190 Wilson en Thompson, A history of South Africa, 187-190.

191 Math Verstegen, De Indische Zeeherberg. De stichting van Zuid-Afrika door de VOC (Zaltbommel 2001), 23-24.

192 W.P. van Ledden, Jan van Riebeeck tussen wal en schip. Een onderzoek naar de beeldvorming over Jan van Riebeeck in Nederland en Zuid-Afrika omstreeks 1900, 1950 en 2000 (Hilversum 2006), 17-19. Proot werd eerst benaderd om de expeditie te leiden maar bedankte om onbekende reden.

omstandigheden waren zwaar: het klimaat was onstuimig en de zeeën rondom de Kaap moeilijk te bevaren. De kolonisten kregen achtereenvolgens te kampen met droogte en overstromingen, waardoor de eerste oogsten mislukten. Desondanks werd in oktober 1652 de eerste maaltijd van Kaapse producten geserveerd in de jonge kolonie. Een jaar later was ook de vesting, die de nederzetting moest beschermen van aanvallen van buitenaf, gereed.193 De wederwaardigheden

van Van Riebeeck en zijn kolonisten zijn tot in detail bekend door een journaal dat de commandeur van de kolonie bijhield. In zijn Dagverhaal194 beschreef Van Riebeeck de tien jaar

die hij totaal in de kolonie zou doorbrengen.

In hetzelfde jaar dat Van Riebeeck zijn jonge kolonie probeerde op te bouwen, verscheen in de Republiek de eerste redelijk uitgebreide gedrukte beschrijving van Kaap de Goede Hoop. De

Klare besgryving van Cabo de Bona Esperança195 van onbekende auteur werd uitgegeven door de

uitgever en cartograaf Jodocus Hondius, die in Amsterdam gevestigd was. Wie de auteur of samensteller ook was, belezen was hij zeker. De Klare besgryving is vrijwel geheel gebaseerd op het werk van anderen. De auteur putte uit eerdere reis- en landbeschrijvingen van onder andere Portugese, Engelse en Franse auteurs. Daarnaast gebruikte hij de journalen van Indiëreizigers als Van Linschoten, verslagen als die van Lodewijcksz over de ‘Eerste Schipvaart’, en waarschijnlijk ook de (mondelinge) verslagen van de schepelingen van de Haerlem. Wellicht was Hondius zelf de samensteller van het werk, en putte hij (eventueel met hulp van anderen) uit zijn grote kennis van reisverhalen om Klare besgryving te publiceren.196

Klare besgryving is de eerste tekst met een wervend karakter die we tegenkomen over de

Kaap. Vóór 1652 was er immers nog geen kolonie om kolonisten voor te werven. Ook gingen er, in tegenstelling tot Nieuw-Nederland en de Wilde kust, geen decennia van kolonisatiepogingen door particuliere gelukszoekers en compagnieën aan de stichting van de officiële kolonie vooraf. Het boekje van Hondius is een typische vroege koloniale beschrijving zoals we die ook in de eerdere hoofdstukken hebben gezien, waarbij veel aandacht werd besteed aan het beschrijven van de flora, fauna en oorspronkelijke bewoners van de kolonie. Ook heeft de auteur eraan gedacht de omgeving, kustlijn en wateren rondom de Kaap goed te beschrijven, om zo de reis voor eventuele avonturiers en kolonisten gemakkelijker te maken. De auteur schetste een idyllisch beeld van de kolonie:

193 Ledden, Jan van Riebeeck, 20-21.

194 Jan van Riebeeck, Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop (Utrecht 1884-1893). Het dagverhaal van Van Riebeeck geeft een zeldzaam en interessant inkijkje in de vroege geschiedenis van de Kaap. Het werd echter pas aan het eind van de negentiende eeuw gepubliceerd. Ik heb het daarom niet meegenomen in de analyse van propagandamateriaal over de Kaap, aangezien het in de zeventiende en achttiende eeuw nog niet bij een groter publiek bekend was.

195 Anoniem, Klare besgryving van Cabo de Bona Esperança (1652).

196 Marijke Louise Barend-van Haeften en Albertus Nicolaas Paasman, De Kaap. Goede Hoop halverwege Indië. Bloemlezing van Kaapteksten uit de Compagniestijd (Hilversum 2003), 35.

‘Aan deser Gewesen is de Aerde op sommige plaatsen hel Goed om te bezaeyen, ende is seer Bekwaam en Nut om te bewoonen, ende alderhande Vrughten te winnen. […] De valleyen sijn groen bewassen met Gras en Cuyden van seer goeden reuk.[…] Het Water is daer overvloedigh inde valeyen, dat van’t gebergte af valt, zijnde zeer goed ende zoet water, ’t welk de valeyen zeer vrugtbaar ende aangenaam maakt. […] In somma deze Landsdouwen zijn sghoon ende zeer Aangenaem.’197

Hij waarschuwde wel: ‘In ’t Sayzoen van October, November, en December dan heeft men om deezen hoek gestadige Zuyder felle Storm-winden, en zoo koud als in Nederland den Noord- oosten wind.’ Maar dat mocht de pret niet drukken, want: ‘De Lugt is hier zeer gezond ende wel gematigt, vermids daar bekwame hitte en koude regeren, en om dat het onder een zeer middelmatigh Climaat gelegen is.’ 198 De auteur besteedde veel aandacht aan de overvloedige

fauna die men aan de Kaap vond:

‘Onder de Beesten so is daar overvloedigh veel Vee: te weten: Ossen, Koeyen, en Kalveren, Sghapen, herten en Rheén; Steen-dassen, en Steen-bokken, Hazen en Konijnen, en Sghild-padden, en den Rhenosserus ook veel: Iakhalzen, Yser-verkens, Wolven, Tygers, voords Honden, Elanden, Lupaarden, en veel Leeuwen. Daa sijn veel Vogelen namelijk sgholfers, Pinguyns, en Meewwen; als ook Patryzen, Rot-Ganzen, Berg-Eenden, Slobben, Pylsterten, Smienten, Taelinghen en Sneppe: Voorders ook Krop-ganzen, Meerkoeten, Ried-voghels, en ook eenighe weynighe Honigh- byen: Daar sijn ook Struysvogels, wilde Paauwen, Lepellaars, Reyghers, Kranen, Ravens, Exters, Flamengos overvloedigh veel meeuwen, ende tot een kwellinge veel grote Paarde-Vlieghen.’199

Bijzonder aan het werkje is de grote uitklapbare kaart op de laatste pagina. De kaart geeft een groot deel van de zuidelijke Afrikaanse kust weer, met details van de Kaap de Goede Hoop en de Vleesbaai, zo genoemd vanwege de Hottentotse kuddes runderen die hier weidden. De kaart werd vergezeld van een gedicht, geschreven door ene J.J. Wissink. Het is zonder meer een van de oudste bewaarde gedichten die over de Kaap is geschreven. Het gedicht is te lang om hier in zijn geheel af te drukken, maar de laatste strofen luiden als volgt:

‘Dat blykt aan deeze Togt, men doet vol Goede Hope De Kaap van Goede hoop, als zonder zorgen aan, En sgoon daar duyzenden van Mensgen-Eters lope: Zy eten slegs malkaar, wy zyn gereed tot slaan. Ik zi het ingewand der hoge Bergen zoekken, Op hoop van puyk Metaal. Den Hottento verbaast, Di sidderend ende lild, ja sgynd de Tyd te vloekken, Omdat ons Donder-bus tot lof van Holland raast. Men trek te Landwaards in doorsnuff’lend alle hoekken, Men vind een beter Aard van Mensen, stel u sgrap,

Man-moedig Neer-lands volk, gy vind door lang te soekken, Gy hebt u ’s Heeren wensg, dat ’s puyk van Koopmansgap.200

De dichter stelde een grimmig landschap voor, waar ‘duyzenden van Mensgen-Eters lope’. De Nederlandse kolonisten hoefden zich daar echter geen zorgen om te maken, want ‘Zy eten slegs malkaar’ en bovendien, ‘wy zyn gereed tot slaan’.

197 Klare besgryving, 17, 24-25. 198 Klare besgryving, 21. 199 Klare besgryving, 18.

Klare besgryving lijkt enerzijds vooral bedoeld als overzichtswerk. De auteur heeft duidelijk

geprobeerd alle op dat moment beschikbare informatie te bundelen in één publicatie. Anderzijds was het doel was misschien niet expliciet om kolonisten te werven, maar wel om op zijn minst interesse in de kolonie op te wekken. De Kaap werd neergezet als niet de makkelijkste kolonie, maar zeker eentje die de moeite waard was. Het ego van het Nederlands ‘puyk van Koopmansgap’ werd danig gestreeld door hen af te schilderen als ‘Man-moedig Neer-lands volk’, dappere kolonisten en avonturiers die het aandurfden de Kaap de koloniseren ter meerder glorie van hun vaderland. Dat de publicatie op enige manier samenhangt met de hernieuwde interesse van de VOC in de Kaap, lijkt mij logisch. Met de stichting van een nieuwe kolonie zal interesse van het publiek in de Kaap ook zijn toegenomen: wie was er ten slotte nou niet benieuwd naar een nieuwe uithoek het steeds uitdijende Nederlandse koloniale rijk? Hondius speelde hier met de publicatie van Klare besgryving handig op in.

Opvallend is echter wel dat met de publicatie van Klare besgryving bijna twee decennia radiostilte ingaan als het op publicaties over de Kaap aankomt. Op een enkel krantenbericht over schepen die de Kaap als tussenpost van en naar de Oost-Indische koloniën aandoen na, zijn er geen specifieke publicaties over de Kaap uit de jaren zestig en zeventig van de zeventiende eeuw bekend. In vergelijking met Nieuw-Nederland en de Wilde Kust, hebben we van de Kaap ook betrekkelijk weinig informatie over het proces van werving van kolonisten in deze periode. Op een enkel krantenbericht en pamflet na, die hier onder besproken zullen worden, zijn er eigenlijk nauwelijks tekenen te vinden van een gerichte wervingscampagne voor kolonisten voor de Kaap. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat Kaap de Goede Hoop lange tijd niet als echte vestigtingskolonie werd gezien. Daarnaast zou ook kunnen zijn dat wervende pamfletten er wel waren, maar dat ze in de loop der eeuwen verloren zijn gegaan, of we ze tegenwoordig simpelweg niet meer kennen.

Dit gebrek aan publicaties hangt wellicht ook samen met de moeizame tijd die de jonge kolonie in de eerste decennia van haar bestaan doormaakte. Na een al niet te flitsende start hadden de kolonisten lange tijd de grootste moeite om het hoofd boven water te houden. Hoewel de Kaap bedoeld was als verversingspost en dus een surplus aan agrarische producten zou moeten produceren, kon de kolonie haar eigen monden maar nauwelijks voeden. Misoogsten, mismanagement en voortdurende conflicten tussen de kolonisten en het koloniaal bestuur maakten van de Kaap een hoofdpijndossier voor de Heren XVII. De Compagnie leed flinke verliezen op de kolonie, die herhaaldelijk leveringen van rijst nodig had om te overleven. Dat was een tegenvaller: de Heren XVII hadden immers gehoopt met betrekkelijk weinig investeringen een bloeiende en zelfvoorzienende kolonie te stichten, die als herberg voor de Indiëvaarders zou dienen.201

Hoewel Jan van Riebeeck nooit van plan was geweest zich permanent op de Kaap te vestigen, zag hij ook wel in dat voor een succesvolle kolonie kolonisten nodig waren. In 1655 schreef hij dan ook aan zijn bazen dat er in de kolonie land was ‘voor wel duizend huisgezinnen’.202 Dat er

niet expliciet geworven werd om deze gezinnen naar de kolonie te lokken, zegt iets over de manier waarop de VOC de Kaap bekeek. In plaats van een makkelijk te onderhouden zee-herberg bleek de Kaapkolonie een geldverslindende onderneming te zijn. Van Riebeeck mocht dan wel aandringen op de werving van meer kolonisten: dit was de VOC waarschijnlijk gewoon te kostbaar.

Vrijburgers en hugenoten

Een deel van de kolonisatie van de Kaap kwam voort uit het natuurlijk verloop van het VOC- personeel. Binnen het koloniale rijk van de Compagnie was een voortdurende stroom van zeelieden, die zich in dienst van de VOC (al dan niet voor langere tijd) in een van de koloniën vestigden. Een deel van hen kwam ook, zonder expliciet geworven te worden, aan de Kaap terecht. Omdat vrijwel elke Indiëvaarder zowel op de heen- als terugreis de Kaap aandeed, was het niet meer dan logisch dat een deel van de opvarenden hier bleef hangen.203

De VOC zocht de oplossing voor haar Kaapse probleem in privatisering en schaalvergroting. In de eerste jaren was de kolonie afhankelijk van de Compagniestuin die onderhouden werd door het Compagniepersoneel. Vanaf 1657 mocht voormalig Compagniepersoneel zich voortaan ook vestigen in de kolonie. Deze zogenaamde ‘vrijburgers’ kregen een stuk land toegewezen waarop ze vooraf vastgestelde gewassen mochten verbouwen, die vervolgens aan de Compagnie verkocht moesten worden. Hoewel deze eerste Kaapse boeren niet meer in dienst waren van de VOC, moesten ze de Compagnie nog wel trouw zweren en waren ze aan strenge regels gebonden. Deze autoritaire houding van de Compagnie zou in later jaren voor veel problemen zorgen.204

Vanaf de jaren zeventig werd steeds duidelijker dat er zonder behoorlijke investeringen niet veel van de Kaapse kolonie terecht zou komen. In de directe omgeving van Kaapstad, de eerste vestiging aan de Kaap, was niet heel veel geschikte landbouwgrond te vinden. De Compagnie vreesde dat de kolonie zonder uitbreiding van het grondgebied nooit zelfvoorzienend zou worden. Daarom werd in deze periode een eerste echte poging ondernomen om kolonisten te werven. Op 2 september 1670 verscheen in de Amsterdamse Courant een ‘Acte van Notificatie’:

‘De Bewinthebberen vande Generale Geoctroyeerde Oostindische Compagnie, ter Vergaderingh van de Seventhiene, maeke een ieder bekent, dat alle die gene die, ’t zy alleen of met sijn familie, nae Oostindien soue mogen soecken te gaen op een van de schepen van de aenstaende quippagie, passagie derwaerts sal werden geaccordeert, en dat om buyten kosten of lasten overgebracht te 202 Verstegen, De Indische Zeeherberg, 41.

203 Kerry Ward, Networks of empire. Forced migration in the Dutch East India Company (Cambridge 2009), 149.

worden, ‘t sy nae de Cabo de Bonne Esperance, ’t Eylant Mauritius, Batavia of Ceylon, nae ieders genegentheyt soude mogen strecken, verstaende op soodanigen reglement als aen de Cameren van de gemelte Compagnie tot Amsterdam, tot Middelburgh, tot Delft, Rotterdam, Hoorn en Enckhuysen is te sien, aen de welcke sich ieder een gheneghentheydt hebbende om nae oostindien te gaen, sal konnen addressieren.’205

De advertentie verscheen op dezelfde dag ook in de Oprechte Haerlemsche Courant, en vier dagen later nog eens in die laatste krant. Een uitgebreider pamflet met dezelfde strekking verscheen even tevoren op 23 augustus. Hierin werden de reglementen voor kolonisten die zich in de Oost wilden vestigen, uiteengezet. De kolonisten kregen een gratis overtocht, ‘mits doende den Eedt van getrouwigheydt aende gemelte Compagnie’. Een ieder die zich in de kolonie op landbouw zou toeleggen, kreeg ‘soo veel landt in Eygendom kunnen bekomen, als hy eenighsints sal konnen beheren’. Het pamflet werd gedrukt door ‘Paulus Matthysz, Drucker van d’E Heeren Bewinthebberen vande Oost-Indische Compagnie’. 206 Hoewel zowel de advertenties in de krant

als het pamflet zich niet exclusief op kolonisten voor de Kaap richtten (ook kolonisten voor ‘ ’t Eylandt Mauritius, Batavia, of Ceylon werden opgeroepen zich te melden), was het al heel wat dat er überhaupt kolonisten voor de Kaap geworven werden. Dat was in de voorgaande jaren, voor zover we kunnen nagaan, niet voorgekomen.

Voor wie emigratie overwoog en wilde weten hoe het leven op de Kaap er echt aan toe ging, kon het werk van schrijver en levensgenieter Aernout van Overbeke (1632-1674) lezen. In 1668 trad hij als advocaat-fiscaal in dienst van de VOC, later werd hij president van de Raad van Justitie te Batavia. Van Overbeke werd bekend door de geestige brieven die hij over zijn verblijf in de Oost schreef. Deze circuleerden in de late jaren zestig door de Republiek, en werden in 1671 onder de titel Geestige en vermaeckelijcke reys-beschryving naer Oost-Indien207 uitgegeven