• No results found

Kaart van het bereik van de verschillende actieve instanties, verenigingen en stichtingen

In document Archeologie in De Marne (pagina 61-72)

61 In bovenstaande kaart is het onderzoeksgebied rood omlijnd. Rechts van de kaart is een kleine legenda zichtbaar van de ondergrond van de kaart. Links onder de kaart staat een de namen van organisaties die in het onderzoeksgebied verschillende objecten bezitten en beheren. De drie in het midden genoemde organisaties beheren en onderhouden de genoemde en geselecteerde gebieden. De SHVZ en Stad en Lande omvatten een andere categorie. Zo richt de SHVZ zich voornamelijk op omleind gebied waar zij tevens objecten restaureert en bouwt. De Vereniging Stad en Lande is in de gehele provincie actief, maar heeft enkele restauraties gedaan in het onderzoeksgebied die tevens op de kaart staan

aangegeven. De gekleurde cirkel die voor de naam van de organisatie staat, kan men terugvinden om de locatie van desbetreffende eigendommen. Rechts onderaan staan nog twee organisaties die zich

specifiek op een bepaald gebied in De Marne richten. Desbetreffend gebied is tevens met de kleur van de cirkel die voor de naam van de organisatie staat omlijnd. Verder worden een paar organisaties enkel vernoemd omdat zij zich op de gehele gemeente De Marne richten of daar actief zijn, en geen

bezittingen hebben. Dit betreft de volgende organisaties: de AWN, de vereniging Historische Kring De Marne, Wierde en dijk, Groninger Dorpen, Het Molenhuis/ Het Museumhuis, Marnelandschap, Stichting Verdronken Geschiedenis en Libau.

Uit de kaart wordt duidelijk dat de meeste organisaties zich richten op een bepaalde categorie zichtbare monumenten. De organisaties die objecten en tereinen in hun beheer en bezit hebben richten zich tevens op het reeds zichtbare, en zetten zich in voor het behoud daarvan. Zoals zichtbaar is in de legenda van de kaart (rechts in beeld) bevinden er zich wel degelijk terreinen met een zeer hoge archeologische waarde in het gebied, maar zijn deze niet beschermd. Wat daarom nog mist is een organisatie die zich richt op het beschermen en behouden van deze onzichtbare archeologische waarden en terreinen.

62

5. Conclusie

Uit de interviews, de kaart van het bereik van de verschillende actieve organisaties en de kritische benadering blijkt dat van de achttien benaderde organisaties (Stichting tot behoud van het hotel, Stichting Pieterburen en omgeving, Libau, gemeente De Marne, Staatsbosbeheer en het waterschap niet meegerekend) twaalf in verschillende mate aandacht besteden aan de archeologie en dat ook aan het publiek brengen. Hiervan zijn er slechts drie die zich specifiek op de onzichtbare archeologie richten. Dit zijn de AWN afdeling Noord-Nederland, de archeologische werkgroep van de vereniging Historische Kring De Marne en de Stichting Verdronken Geschiedenis. De SHVZ en Het Museumhuis Groningen houden zich ook in enige mate met de onzichtbare archeologie bezig, maar doen dit voornamelijk met betrekking tot een project. Zo heeft de SHVZ een project rondom het zichtbaar maken van de oude vestingwal van Zoutkamp. Het Museumhuis heeft een project in samenwerking met de stichting

Verdronken Geschiedenis om aan de hand van burgerparticipatie de ondergrond van Groningen beter in kaart te brengen. Verder brengt de vereniging Stad en Lande de onzichtbare archeologie wel onder de aandacht van het publiek maar doet zij bijvoorbeeld niet aan veldverkenningen. Hiernaast zijn er verschillende stichtingen die zich onder andere richten op het wederom herkenbaar maken en restaureren van archeologische- en cultuurhistorische waarden in het landschap. Dit geldt voor de Stichting Oude Groninger Kerken, Landschapsbeheer Groningen en Het Groninger Landschap. Organisaties als Het Molenhuis, SIEN-N, borg Verhildersum en de stichting Historische Kring Eenrum richten zich voornamelijk op de nog bestaande cultuurhistorische objecten en gebouwen, maar

beschikken wel over de documentatie van de reeds afgebroken objecten. Als onafhankelijk adviesorgaan voor ruimtelijke kwaliteit richt Libau zich voornamelijk op het adviseren van gemeenten over hoe zij de monumenten en de archeolgie in het gebied beleidsmatig het beste kunnen beschermen. Zij brengt zelf de archeologische waarden en monumenten niet onder het publiek. Het Libau Steunpunt

monumentenzorg adviseert wel de eigenaren en/of beheerders van gebouwde monumenten en bieden een platform waar deze eigenaren en beheerders jaarlijks samenkomen.

Uit bovenstaande blijkt dat er in het onderzoeksgebied wel degelijk interesse is voor archeologie. De reden dat de (onzichtbare) archeologie niet actief wordt gedragen, wordt naar mijn mening veroorzaakt doordat er geen actieve trekker in het gebied aanwezig is die het opneemt voor de archeologie en het als doel stelt deze onder het publiek te brengen, waardoor er ook onder de burgers initiatief gecreëert wordt om deze actief te beschermen. Aangezien de gemeente ook een passieve houding heeft ten aanzien van de archeologie en enkel daar waar het een wettelijke vereiste is enige inzet toont, geeft zij ook niet bepaald het goede voorbeeld voor de bewoners van het gebied. Zo heeft de gemeente geen beschermde archeologische terreinen en ook geen gemeentemonumenten aangewezen.

De gemeente heeft als aanspreekpunt wat betreft welstands, monumentenzorg, archeologie, landschap en ruimtelijke plannen de adviesorganisatie stichting Libau. De geïnterviewden van deze stichting benadrukten dat ze de gemeente wel stimuleren om gemeentemonumenten aan te wijzen, maar dat de keuze uiteindelijk aan de gemeente zelf is om dat ook op te pakken. Het argument van de gemeente De Marne dat zij geen tijd en geld zou hebben voor enig initiatief met betrekking tot het aanwijzen van gemeentemonumenten en beschermde archeologische terreinen vind ik zeer zwak. Zij stellen hier, zoals kenbaar werd uit het interview met mevrouw Bartelds gewoonweg geen

63 (politieke)prioriteit aan. Naar mijn mening is dit een grote zonde en een gemiste kans aangezien de gemeente De Marne niet alleen over veel gebouwde monumenten beschikt maar ook over veel archeologisch interessante en waardevolle terreinen waar zij klaarblijkelijk niets mee doen. Als De Marne zelf het belang van het behoud van de archeologie actief uit zou dragen en daarnaar zou handelen door deze niet alleen in het bestemmingsplan op te nemen maar ook door middel van het aanwijzen van beschermde archeologische terreinen, zal het belang van de archeologie voor de burgers ook duidelijk worden en als een stimulans gaan werken wat betreft de burgerparticipatie. De gemeente lijkt de archeologie echter meer te beschouwen als een opgelegde formaliteit die nu eenmaal bij wet geregeld moet worden en niet als een waardevol bodemarchief dat van groot belang is voor het reconstrueren en vervolledigen van de historie van het gebied. Op die manier motiveert zij haar bewoners ook niet om dat wel te doen waardoor er nog regelmatig geen aanlegvergunning wordt aangevraagd, terwijl een grondverzetbedrijf bijvoorbeeld wel degelijk weet wanneer de werkzaamheden op een archeologisch waardevol terrein plaatsvinden. Als de gemeente daarentegen meer aandacht zou schenken aan het belang van het behoud van de archeologie, kan zij burgers bewust maken van het feit dat er nog veel moet gebeuren in het gebied voordat de archeologie optimaal beschermd is. Op die manier stimuleer je inwoners om op te staan als ambassadeur voor de archeologie en het behoud van archeologische waarden. Het spreekt namelijk voor zich dat als inwoners niet weten dat er een probleem is met de bescherming van archeologische waarden in het gebied, zij zich ook niet kunnen inzetten om voor het bodemarchief op te komen. Kortom, de gemeente schiet tekort in haar

informatieve en voorlichtende functie. Zo moet juist zij er op toezien dat de burgers goed geïnformeerd worden over zowel de archeologische waarden in het gebied als over de wetgeving daaromheen, zodat het voor de bevolking duidelijk is welke regels er gelden als zij bijvoorbeeld willen bouwen op een archeologisch waardevol terrein en wat de risico’s en gevolgen ervan kunnen zijn als er geen aanleg- of bouwvergunning wordt aangevraagd.

In de gemeente De Marne hebben we te maken met drie instellingen, te weten Staatsbosbeheer Midwolda, Staatsbosbeheer Lauwersmeer en het waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap doet van deze drie groepen het minste aan de archeologie. Zij houdt zich wel aan het verdrag van Malta maar doet wat betreft archeologie niet aan publieksvoorlichting. Staatsbosbeheer Lauwersmeer doet ook niet veel met archeologie, mede veroorzaakt door het feit dat er waarschijnlijk reeds veel archeologische waarden zijn vergaan. Het Nationaal Park Lauwersmeer, waarvan Staatsbosbeheer beheerder is biedt op haar website daarentegen wel archeologische informatie aan over het gebied. Zo wordt onder andere de bewoningsgeschiedenis van het gebied kort besproken. Staatsbosbeheer Midwolda beschikt op haar terreinen wel over zichtbare archeologische waarden en onderhoudt deze veelal in samenwerking met Landschapsbeheer Groningen. Ook zij brengt deze waarden nauwelijks onder de aandacht van het publiek.

Veel van de twaalf stichtingen en verenigingen die enigszins wat aan archeologie doen zijn in het verleden actiever geweest op het gebied van archeologie. Zo is de archeologische werkgroep van de vereniging Historische Kring De Marne op het moment voornamelijk actief op papier. Ook Wierde en Dijk gaf aan in het verleden een wierdenproject gehad te hebben, waarbij de provincie de trekkersrol vervulde. Hieruit blijkt wederom dat er wel degelijk animo onder de verenigingen en stichtingen is om

64 aandacht te besteden aan de archeologie maar dat er daarvoor een trekker nodig is die hun hierbij bijstaat. Als een (overheids-)instelling ergens haar naam aan verbindt of ergens aan meewerkt, verschaft dat mijns inziens de benodigde status waardoor de informatie die wordt verstrekt een bepaalde

meerwaarde krijgt. Met die steun krijgt een organisatie vaak makkelijker zaken geregeld dan wanneer zij zelf een project trekt. Uit bovenstaande wordt duidelijk dat de verenigingen en stichtingen in De Marne voornamelijk zelfstandig de initiatieven nemen op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Dit kan ik zeker waarderen. Toch denk ik dat zij in samenwerking met (overheids-)instellingen veel meer, en in mijn ogen belangrijker werk zouden kunnen verzetten. Zo zou een vereniging of stichting in

samenwerking met bijvoorbeeld Staatsbosbeheer of het waterschap tot goede initiatieven kunnen komen ten behoeve van een archeologisch terrein dat in het beheer/bezit is van laatstgenoemde. Dat dit inderdaad mogelijk is, is gebleken uit het project dat de stichting Verdronken Geschiedenis in samenwerking met Staatsbosbeheer op de Engelsmanplaat heeft uitgevoerd. Daarbij heeft Staatsbosbeheer de stichting niet alleen financieel gesteund, maar heeft zij ook haar

terreinbeschrijvingen beschikbaar gesteld. Door dit soort initiatieven en samenwerkingsprojecten kunnen instellingen als Staatsbosbeheer zich veel actiever inzetten ten behoeve van de archeologische waarden in hun gebieden en verkrijgen zij tevens nieuwe informatie over deze waarden waarmee zij de komst van een geïnteresseerd publiek naar het gebied kunnen stimuleren.

Ook de gemeente De Marne zou er baat bij hebben om met de verschillende organisaties in het gebied te gaan samenwerken. Het is danwel niet de taak van overheden om initiatieven te nemen maar ze zouden zich wel wat beter op kunnen stellen. Zo zouden zij initiatieven kunnen stimuleren en tevens enigszins sturen door contacten met deze organisaties te onderhouden. Op deze manier blijven de betrokken partijen op de hoogte van wat er onderling speelt. Gemeente De Marne geeft echter aan in de toekomst juist veel meer initiatieven ‘buiten de deur’ neer te willen leggen en meer een regisserende gemeente te willen worden. Ik ben van mening dat zij dit niet kan zonder een goed contact met de actieve organisaties in het gebied te onderhouden. Hoe kan je immers een gebied regisseren als je de spelers niet kent?

65

6. Aanbevelingen

Uit het onderzoek wordt duidelijk dat de onzichtbare archeologie niet actief wordt gedragen door de verschillende instanties in De Marne. Zo is er geen trekker of initiatiefnemer in het gebied aanwezig die het zichzelf als doel stelt de archeologie aan het publiek te brengen en zijn de drie organisaties die zich specifiek op de archeologie richten op het moment niet zo actief als dat ze ooit waren. Hierdoor wordt duidelijk dat er nieuwe manieren nodig zijn om het publiek te informeren over de archeologie met de middelen die beschikbaar zijn.

Zo ben ik van mening dat de archeologie door zowel de commerciële als de universitaire archeologen meer met het publiek gedeeld moet worden. Zo zou men een voorbeeld kunnen nemen aan Engeland, waar de publieke betrokkenheid bij de archeologie hoog in het vaandel staat. Zo worden er in Engeland verschillende festivals georganiseerd waarbij de archeologie in het middelpunt staat. Hier komen altijd veel mensen op af, waaronder zowel beroeps- als amateurarcheologen. Hiernaast zijn de

beroepsarcheologen in Engeland het erover eens dat zij niet de capaciteit hebben om alle

archeologische sites te controleren en zien het daarom als een groot voordeel dat dit werk ook gedaan wordt door amateurs, geïnteresseerden en lokale opgravers.

Hiernaast beschikt Engeland over een zeer grote (rondom de 10.000 leden) landelijke

archeologische vereniging de ‘Council for Britisch Archaeology’ (CBA) genaamd, waarbij instituten ook onder de leden behoren (http://www.britarch.ac.uk/supportus/funding). Als vergelijkbare vereniging in Nederland ken ik eigenlijk alleen de AWN die zich landelijk inzet om haar leden kennis te laten maken met archeologie. Zo werken zij onder andere mee aan opgravingen. In Nederland is er tevens een goed contact tussen de amateurarcheologen en de beroepsarcheologen. Zo wordt er de laatste jaren steeds meer aan burgerparticipatie gedaan bij archeologische projecten. Aangezien er in Engeland op grote schaal door burgers wordt deelgenomen aan onderzoek, en burgers tevens zelfstandig onderzoek uit mogen voeren biedt het CBA een plek om de gegevens die daarbij worden verkregen online te delen. Zo verkrijgen zij alsnog een zo volledig mogelijke data-set van het door zowel beroeps- als

amateurarcheologen uitgevoerde onderzoek. Zo beschikt de website over een ‘Community Archaeology Forum’ (http://www.britarch.ac.uk/caf/wikka.php?wakka=HomePage). Op deze manier kan iedereen goed op de hoogte blijven van alle projecten, huidige en vroegere evenementen. Ik stel daarom voor dat de gemeente De Marne ook een digitale plek ontwikkeld waar mensen uit de gemeente hun kennis en gegevens over de archeologie in het gebied kunnen delen. Zo zouden de archeologische schriftgeleerden die volgens de AWN in het gebied actief zijn hun publicaties op een website of forum kunnen plaatsen waar ook plek is om vondsten en waarnemingen te melden. Daarbij zou men ook moeten voorzien in gegevens over hoe men het beste een survey of veldverkennig uitvoert. Op die manier geef je burgers de kans om ook initiatieven te nemen ten behoeve van het behoud en het in kaart brengen van de aanwezige archeologische waarden.

Aangezien er geen archeologisch beschermde terreinen of beschermde archeologische

(rijks)monumenten in De Marne zijn aangewezen is het voor het publiek ook niet duidelijk dat er zich wel degelijk archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente bevinden. Als men gegevens over deze

66 waardevolle terreinen toegankelijk zou maken voor het publiek, op bijvoorbeeld een forum of website, zal het hen duidelijk worden dat de reden dat er geen beschermde archeologische terreinen zijn niet is omdat er geen waardevolle archeologische terreinen in het gebied aanwezig zijn, maar omdat er gewoonweg door niemand aandacht aan wordt geschonken.

Vaak wordt de discussie gevoerd in hoeverre archeologische informatie gedeeld kan worden met het oog op eventuele schatgravers. Ik ben van mening dat zodra er meer informatie gedeeld wordt met het publiek waarbij de archeologie wordt neergezet als erfgoed van alle mensen en niet alleen van

archeologen, zij ook beter op zullen komen voor de belangen van het erfgoed. Zo zouden archeologen het publiek duidelijk moeten maken dat er een probleem is rondom het beschermen van archeologische waarden en dat zij burgers, als experts van hun gebied zien als goede partners om zich voor het behoud van het erfgoed in te zetten. In Zweden is om die reden artikel 9 van het verdrag van Valetta

opgenomen in de monumentenwet waardoor archeologen verplicht zijn om de informatie die zij verkrijgen te delen met het publiek. Door het publiek volop te betrekken en te informeren over het erfgoed dat zich in de bodem bevind, wordt er namelijk een breder draagvlak gecreëerd. Met dat idee zijn er zowel in Zweden als in Engeland projecten georganiseerd waarbij mensen die doorgaans niet in aanraking komen met de archeologie, de kans krijgen om een opgraving te doen. Zo werd bijvoorbeeld er een project gestart om daklozen in te zetten bij een opgraving op een stuk land die zij als een

soortement van ‘thuis’ beschouwden. Door het deelnemen aan die opgraving kwamen zij in contact met de historie van de plek die voor hun erg waardevol is . Op die manier werden ook zij zich bewust van de waarde van archeologie.

Een andere manier om kennis over de archeologie in De Marne aan het publiek te brengen is door middel van sociale media als Twitter en Facebook. Als zowel de academische als commerciële archeologen zich aan zouden sluiten bij een sociaal netwerk als Twitter stellen zij (kosteloos) het publiek in staat om een kijkje te nemen in het alledaagse werk van bijvoorbeeld een provinciaal archeoloog of commercieel archeologisch bedrijf. Op die manier zal niet alleen het bestaan van onzichtbare

archeologische waarden duidelijk worden maar zullen ook de problemen die er heersen in de archeologie kenbaar worden voor het publiek. Aangezien er bij sociale media ook ruimte is om te reageren zal er hopelijk een dialoog op gang komen die tot verschillende (samenwerkings-)initiatieven zal leiden. Aangezien het interview met boswachter Willems reeds uitwees dat er ook voor instellingen veel voordelen zitten aan het gebruik van deze vorm van sociale media, zie ik niet in waarom dat niet ook zou gelden voor de verschillende archeologische bedrijven en instituten.

Om een overzicht te krijgen van de actieve organisaties in de gemeente De Marne zou het naar mijn mening erg waardevol zijn als er een lijst wordt opgesteld waarop alle organisaties die actief zijn op het gebied van erfgoed staan vermeld. Op die manier krijgt de gemeente overzicht en is zij er makkelijker toe in staat om de organisaties een keer bij elkaar te roepen om de gang van zaken rondom het erfgoed in De Marne te bespreken. Het zou namelijk wenselijk zijn als de gemeente in de toekomst zou gaan fungeren als een platform waar de verschillende organisaties elkaar jaarlijks ontmoeten. Zo zou zij er ook makkelijker toe is staat zijn een regisserende gemeente te worden, aangezien zij dan weet wat er speelt en eventueel taken bij de verschillende organisaties neer kan leggen.

67

Nawoord

Ik wil bij deze alle geïnterviewden zeer bedanken. Ik vond het moeilijk om kritisch te moeten zijn op werk dat met zo veel liefde is en wordt gedaan. Niet alles ligt in het kunnen van de mens helaas maar het is mij erg duidelijk geworden dat er mensen zijn die hun hoofd boven het maaiveld uitsteken om op te komen voor hun geliefde vorm van erfgoed, archeologie en/of historie. Zo ben ik er achtergekomen

In document Archeologie in De Marne (pagina 61-72)