• No results found

Archeologie in De Marne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologie in De Marne"

Copied!
157
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Archeologie in De Marne

Omgang met ons erfgoed

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3 1.1 Probleemstelling 4 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 5 2. Kritische benadering 7 2.1 Gemeente De Marne 7

Monumentenzorg gemeente De Marne

2.2 Verenigingen 11

Archeologische werkgemeenschap voor Nederland 11

Kerkhistorische Kring Ulrum 13

Vereniging Groninger Dorpen 14

Vereniging Historische Kring De Marne 15

Vereniging Stad en Lande 17

Vereniging Vrienden Borg Verhildersum (zie stichting Borg Verhildersum) 23

Vereniging Wierde en Dijk 20

2.3 Stichtingen 23

Stichting Borg Verhildersum 23

Stichting Historische Kring Eenrum 25

Stichting Historische Visserij Zoutkamp 26

Stichting Het Groninger Landschap 28

Stichting Het Groninger Molenhuis/ Het Museumhuis 31

Stichting Industrieel Erfgoed Noord-Nederland 33

Stichting Landschapsbeheer Groningen 35

Stichting Libau Welstands en Monumentenzorg Groningen 39

Stichting Marnelandschap 46

Stichting Oude Groninger Kerken 48

Stichting Pieterburen en Omgeving 50

Stichting tot behoud van het hotel 't Gemeentehuis en andere historische panden in Eenrum 50

Stichting Verdronken Geschiedenis 50

2.4 Andere instellingen 55

Staatsbosbeheer Lauwersmeer 55

Staatsbosbeheer Midwolda 57

Waterschap Noorderzijlvest 59

3. Kaart van het bereik van de verschillende actieve organisaties 60

(3)

2 t' Is de lucht achter Oethoezen,

t’ Is t’ torentje van Spiek, t’ Is de weg van Lains noar Klooster,

En deur Westpolder langs de diek. t’ Binnen de meulens en de moaren,

t’ Binnen de kerken en de börgen, t’ Is t’ laand woar ik as kind, Nog niks begreep van pien of zörgen. Dat is mien laand, mien Hoogelaand...

t’ Is n’ doevetil, n’ dörpsstroat, t’ Is n’ olde bakkerij

t’ Binnen de grote boerenploatsen, Van Waarvum, Oskerd, zo noar Mij.

t’ Is de waait, t’ is de hoaver, t’ Is t’ koolzoad in de blui, t’ Is de horizon bie Roanum,

Vlak noa n’ dunderbui

Dat is mien laand, mien Hoogelaand... t’ Is n’ mooie oavend in maai, n’ Kou houst doeknekt in t’ gruinlaand,

Ik heb veur d'eerste moal verkeren, En vuil de vonken van dien haand.

De wilde plannen dij ik haar, Komt sikkom niks meer van terecht,

Totdat de nacht van t’ Hoogelaand, n’ Donker klaid over ons legt, Dat is mien laand, mien Hoogelaand...

(4)

3

1. Inleiding

Als Hoogelandse werd ik door Henny Groenendijk, provinciaal archeoloog van Groningen gewezen op de mogelijkheid om mijn studie archeologie af te sluiten met een Masterscriptie onderzoek naar hoe er met archeologie wordt omgegaan in het gebied waar ik ben opgegroeid, de gemeente De Marne. Deze gemeente ligt in het noordwesten van de provincie Groningen en telt 21 dorpen en ongeveer 11.000 inwoners. In totaal beslaat het grondgebied van de gemeente De Marne ongeveer 24.000 hectare en beschikt de gemeente over ruim 150 rijksmonumenten, wat relatief veel is. Ik ben mede daardoor reeds op verschillende manieren in aanraking gekomen met enkele van de organisaties die hier actief zijn op het gebied van erfgoed en cultuurhistorie, tevens omdat veel van de inwoners van het gebied in deze organisaties actief zijn. Maar ook door mijn nieuwsgierigheid en voorliefde voor archeologie,

cultuurhistorie en erfgoed en de omgang daarmee in onder andere de provincie Groningen. Gezien het onderzoeksgebied en het onderzoeksthema dus mijn volledige interesse heeft, leek het mij een mooi thema voor mijn afstudeerscriptie.

Het onderzoek komt voort uit het probleem dat een deel van ons archeologisch erfgoed

onzichtbaar in de bodem aanwezig is, waardoor we niet weten waar het zich precies bevindt en in welke staat het verkeert. Een ander probleem dat deze onzichtbaarheid met zich meebrengt is dat mensen zich niet bewust zijn van de aanwezigheid ervan en het dus als het ware vergeten wordt. Hierdoor wordt er dus geen bescherming geboden waardoor de resten een grotere kans hebben op afbraak door zowel natuurlijke als antropogene processen. De zichtbare archeologie is tevens onderhevig aan natuurlijke en antropogene afbraak. Laatstgenoemde is in het geval van zichtbare archeologie van grote omvang geweest. Zo heeft in de 19e eeuw de grootschalige exploitatie van wierdegrond plaatsgevonden waarbij grote delen van en soms volledige wierden werden afgegraven. Naast genoemd nadeel heeft

zichtbaarheid er ook toe geleid dat deze vorm van archeologie sterk vertegenwoordigd wordt door belangengroepen (zie interviews H. 2). Hierdoor vormt deze categorie het grootste deel van de wettelijk beschermde monumenten. Aangezien dit geen goede onderverdeling is over het daadwerkelijk

aanwezige archeologische erfgoed zal er meer bekend (gemaakt) moeten worden over de onzichtbare archeologie waardoor deze niet meer het ‘ondergeschoven kindje’ blijft. Moderne onderzoeksmethoden maken inzicht in deze categorie archeologie voor een groot deel mogelijk zonder het materiaal aan te tasten of uit zijn context te hoeven halen.

Met dit onderzoek wil ik achterhalen waar de verschillende verenigingen, stichtingen en andere organisaties die actief zijn in het onderzoeksgebied zich mee bezig houden. Op die manier kan ik in kaart brengen wat er over het hoofd wordt gezien en waarom. Als bron hiervoor heb ik met de experts van zoveel mogelijk organisaties een interview gehouden. Deze gegevens heb ik verwerkt en bijgevoegd in de bijlage. Vervolgens zal ik ik hoofdstuk 2 de gegevens van de interviews kritisch benaderen en vergelijken en aanvullen met de gegevens die ze aan het publiek brengen. Om een overzicht te krijgen wil ik in hoofdstuk 3 een kaart presenteren. Hierop wil ik het gebied waarin de organisaties actief zijn en indien aanwezig, het eigendom en de projecten van de verschillende organisaties weergeven. In

(5)

4

1.1 Probleemstelling

In de archeologie is een duidelijke tweedeling zichtbaar. Deze tweedeling betreft enerzijds de zichtbare en anderzijds de onzichtbare archeologie. Onder zichtbare archeologie verstaan we onder andere erfgoed met een landschappelijke cultuurhistorische waarde zoals resterende grachten van

borgterreinen, wierden, oude rivierlopen en dijken maar ook gebouwd cultuurhistorisch erfgoed zoals hunebedden, steenhuizen, vestigingswerken en dergelijke. Met onzichtbare archeologische waarden worden de resten van oude nederzettingen, boerderijen, kloosters en steenhuizen maar ook akkers, begraafplaatsen, graven, haardkuilen, waterputten en andere resten van de mens en zijn leefomgeving bedoeld die zich nog in de ondergrond bevinden en daarom niet direct zichtbaar zijn. Van deze laatste vorm van archeologie heeft men niet altijd evenveel informatie waardoor het onduidelijk kan zijn waar het zich bevindt, of men weet überhaupt niet van de aanwezigheid ervan. Om deze reden wordt er niet altijd evenveel rekening mee gehouden en wordt het aanvragen van een vergunning voor het verrichten van grond- of baggerwerkzaamheden wel eens achterwege gelaten. Als er wel een aanlegvergunning wordt aangevraagd bij de gemeente (in dit geval De Marne) wordt het desbetreffende gebied

onderzocht aan de hand van archeologische verwachtingskaarten zoals de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), de archeologische verwachtingskaart noord en de Indicatieve Kaart Archeologische

Waarden (IKAW). Deze kaarten vormen de onderlegger bij het beoordelen van plannen, wat in het verlengde ligt van de bedoeling van het Europese Verdrag van Malta (website gemeente De Marne; Alkermade et al. 2009, 32). Als uit de kaarten blijkt dat de werkzaamheden plaats zullen vinden op archeologisch waardevolle terreinen kan de gemeente er voor kiezen een bouwverbod op te leggen of de verstoorder er op wijzen dat er archeologisch onderzoek uitgevoerd zal moeten worden of dat er archeologische begeleiding bij de werkzaamheden aanwezig zal moeten zijn etc. Als er geen aanleg- of bouwvergunning wordt aangevraagd heeft de gemeente dus geen kennis van geplande werkzaamheden en bestaat er de mogelijheid dat er bij de werkzaamheden archeologische waarden worden vernietigd. De zichtbare archeologie heeft wat dat betreft een voorsprong omdat men kan zien hoe het ermee gesteld is. De zichtbaarheid van complexen vergroot de ontdekkingskans en daarmee de mogelijkheid om ze op de archeologische monumenten kaart (AMK) te zetten. Bovendien spreken zichtbare

complexen meer tot de verbeelding dan onzichtbare complexen (Erfgoedbalans 2009, 28). Hierdoor zijn er door de jaren heen allerlei belangenverenigingen en stichtingen opgestaan die zich hard maken tegen het verval van (een bepaalde categorie) cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed zoals kerken,

(6)

5 sinds 2002 absoluut meer gestegen dan de onzichtbare wettelijk beschermde monumenten; het aandeel zichtbare monumenten dat wettelijk is beschermd, is evenwel toch iets gedaald. De wettelijke

bescherming is daarmee niet evenredig verdeeld over zichtbare en onzichtbare complexen”

(Erfgoedbalans 2009, 28). Echter brengt deze zichtbaarheidsfactor van archeologische monumenten ook negatieve elementen met zich mee. Zo zijn deze monumenten zowel aan natuurlijke als anthropogene degradatie onderhevig. Natuurlijke degradatie kan veroorzaakt worden door onder andere de

blootstelling aan zuurstof, verbruining van bodems en/of door andere natuurlijke processen.

Anthropogene degradatie kan veroorzaakt worden door bouwwerkzaamheden, egalisatie, ploegen en afgravingen zoals de massale afgraving van wierden in de 19e eeuw. Deze opgeworpen woonplaatsen zijn in de meeste gevallen nog wel herkenbaar in het landschap maar zijn in werkelijkheid zwaar aangetast. Zo wordt sinds enige decennia het behoud van zichtbare archeologische monumenten gestimuleerd vanuit de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en wordt het sinds 1993 in de praktijk gebracht door de Stichting Archeologische Monumentenwacht Nederland (AMW). Hierbij staan consolidatie van de toestand waarin het monument verkeerde op het tijdstip van bescherming en voorkomen en herstel van beschadigingen voorop (Boogert et al. 2006, 3).

Omdat de onzichtbare archeologie aan het oog onttrokken is, zijn er weinig tot geen mensen bewust van de aanwezigheid ervan, laat staan van de staat waarin het verkeert. Hierdoor wordt de onzichtbare archeologie als het ware vergeten, een ‘ondergeschoven kindje’ en wordt er ondanks de wetgeving rondom archeologie niet altijd rekening mee gehouden bij werkzaamheden. Hierom is het belangrijk dat gemeenten voorzien in informatie over deze waarden, erop toezien dat de wet wordt nageleefd en er daadwerkelijk vergunningen worden aangevraagd voor werkzaamheden zodat bedreigende (grond-)werkzaamheden (ontgrondingen, bouw- en aanlegwerkzaamheden, verbouwingen etc.) voor zowel het archeologische als het monumentale erfgoed zoveel mogelijk onder controle gehouden kunnen worden en zo nodig voorkomen kunnen worden.

1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is het vinden van vormen van archeologie die als het ware een

‘ondergeschoven kindje’ zijn. Dit zijn vormen van archeologie die slecht of niet bekend zijn onder het publiek. Dit kan veroorzaakt worden door verschillende zaken. Bijvoorbeeld omdat de betreffende vorm van archeologie geen belangengroep heeft om deze onder de aandacht van het publiek te brengen, of geen (goede) beheerder om het te onderhouden. Slechte zichtbaarheid, vanwege de situering onder de grond of sterk verval kan daarvan een reden zijn. Immers, als men niet weet dat het aanwezig is of het niet duidelijk is dat iets als een bult aarde of stenen een grafheuvel of een gebouw geweest is, wordt er geen waarde aan gehecht en daardoor minder tot geen rekening mee gehouden. Om er achter te komen welke vormen van archeologie dit betreft zal ik de actieve verenigingen, stichtingen en

(7)

6 aandacht van het publiek gebracht kan worden om minder en het liefst niet meer op de achtergrond te verdwijnen.

De onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd: ‘Welke categorieën monumenten, (archeologisch) erfgoed

en andere archeologische waarden die zich bevinden in de gemeente De Marne zijn niet voorzien van een belangenclub, organisatie, stichting of vereniging die deze beheert, beschermd en/of onder de aandacht van het publiek brengt?’. Kortom, welke zichtbare en/of onzichtbare archeologische waarden vallen

tussen wal en schip? Wat is hier de oorzaak van en is er een oplossing voor?

Onderstaande deelvragen dienen ter benadering van de belangengroepen/organisaties:

- Welke monumenten, (archeologisch) erfgoed en archeologische waarden worden er beheerd door desbetreffende organisatie?

- Hoe groot is het beheergebied van de desbetreffende vereniging/stichting/ belangengroep? - Is er sprake van een speciaal interessegebied (bv. oude gemeente) of een bepaalde periode (bv.

alleen de middeleeuwen)?

- Hoe brengt de organisatie de monumenten, (archeologisch) erfgoed en archeologische waarden die zij beheert onder de aandacht van het publiek?

- Wat doet de belangengroep daadwerkelijk aan publieksbereik?

- Sluiten de werkzaamheden van de belangengroep aan bij het beeld dat de groep naar buiten brengt over diens werkzaamheden?

- Welke motivatie is er voor het beheren van de zichtbare monumenten en niet van meerdere of andere aansluitende monumentgroepen (bv. zowel het zichtbare als het onzichtbare van desbetreffende categorie erfgoed aan het publiek brengen: waarom wel een landgoed met een steenhuis maar waarom geen oude borgstede zonder steenhuis en duidelijk karakteristieke zichtbare elementen?

- Waarom wordt er relatief weinig aandacht besteed aan het onzichtbare archeologische erfgoed in tegenstelling tot de zichtbare?

- Hoe gaat de gemeente om met archeologie?

(8)

7

2. Kritische benadering

2.1 Gemeente De Marne

Monumentenzorg gemeente De Marne

Naar het interview met Berdien Bartelds, juridisch beleidsmedewerker ruimtelijke ordening en monumenten bij de gemeente De Marne

De gemeente De Marne is volgens mevrouw Bartelds zelf niet actief met monumenten bezig. De reden die de gemeente daarvoor volgens Bartelds ‘aandraagt’ is een tekort aan tijd en geld. Zo heeft de gemeente naast 150 rijksmonumenten en één beschermd dorpsgezicht geen gemeentelijke

monumenten aangewezen. Deze 150 rijksmonumenten betreffen echter enkel gebouwde monumenten en geen archeologische waarden of terreinen. De gemeente is nu bezig om de waarden die op de archeologische verwachtingskaart staan te beschermen middels een vergunningenstelsel of het

aanwijzen van gemeentemonumenten. Maar zoals Bartelds zelf al aangeeft heeft het huidige college die ambitie niet zozeer, mede vanwege de bezuinigingen waardoor andere zaken prioriteit krijgen. Dat volgens haar ‘de archeologie wel wordt geregeld’ is omdat dit wettelijk bepaald is en ze dus wel moeten. Barelds geeft echter aan dat er in De Marne bijna geen beleid is voor het opnemen van archeologie in beleids- en bestemmingsplannen maar dat ze dit wel doen. De opname van archeologie in dit soort plannen is erg belangrijk aangezien feitelijke bescherming pas is geregeld wanneer in

bestemmingsplannen gebieden als ‘archeologische waarde’ worden aangegeven en in de regels van het bestemmingsplan voorwaarden zijn opgenomen voor de bescherming van die archeologische waarde (Rijdt, van de- Van de Ven, T., 2011, 4). Veel mensen denken dat de archeologie door de Wamz nu overal beschermd is, maar dat is niet het geval. De bescherming gaat pas van kracht wanneer deze in

bestemmingsplannen is vastgelegd (Rijdt, van de- Van de Ven, T., 2011, 5). Om die reden is het dus erg van belang dat archeologie inderdaad wordt opgenomen in dit soort plannen. Aangezien er volgens Bartelds bijna geen beleid is rondom de opname van archeologie in bestemmings- en beleidsplannen is het misschien raadzaam het beleid dat er is rondom deze opname aan te dikken of te verscherpen zodat de gemeente dit beter en vollediger kan verwezenlijken en weet waar ze aan toe is.

Verder geeft Bartelds aan dat er ‘waardevolle’ panden zijn opgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat omschreven dat de gevels van deze gebouwen ‘liever niet aangepast of

afgebroken moeten worden’ maar dat is volgens haar niet genoeg om ze deze panden waterdicht te beschermen tegen verbouwingen of afbraak. Daarvoor moeten zij eerst een monumentenstatus krijgen. Kortom, de bescherming van archeologische waarden die niet in een bestemmingsplan zijn opgenomen is ondanks de wettelijke bescherming van de Wamz net zo fragiel als voor een pand zonder officiële monumentenstatus die enkel in het bestemmingsplan is opgenomen. Ook wil Bartelds voor de toekomst de archeologische verwachtingskaart verwerken in het bestemmingsplan en de nu nog oude

monumentenverordening veranderen in een erfgoedverordening. Hieruit moet ik opmaken dat deze zaken dus nog niet zijn geregeld. Dit vermoeden lijkt te kloppen aangezien de archeologische

(9)

8 getoetst worden. De IKAW en de AMK worden daarentegen wel in dat verband genoemd

(https://gemeentewinkel.demarne.nl/producten/monument_aanwijzing).

De gemeente beschermt de archeologie op het moment door middel van het verplicht stellen van een aanlegvergunning op archeologisch waardevolle terreinen. Zo kan men zo nodig een bouwverbod instellen of ontheffing verlenen. Als men geen vergunning aanvraagt zal er volgens Bartelds gehandhaaft worden waarbij er op wordt aangedrongen dat men alsnog een vergunning aanvraagt voor geplande werkzaamheden. Deze aanvraag zal dan vervolgens worden geweigerd. Men moet dan maar hopen dat dit afdoende is om een landeigenaar tegen te houden de werkzaamheden alsnog uit te voeren. Het land is immers ‘zijn bezit’ en zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd kan men niet meer terug. De

archeologische waarden zijn dan voor eeuwig vernietigd. Uit het interview blijkt dan ook dat de gemeente in het verleden vaak problemen heeft gehad met het illegaal egaliseren van wierden. Door middel van het informeren van grondverzetbedrijven en een informatief artikel in de krant wordt er nu vaker een vergunning aangevraagd voor dit soort werkzaamheden maar dus nog niet altijd. Om deze reden ben ik van mening dat de gemeente een strenger beleid moet gaan voeren. Als de gemeente een hoge boete zet op het uitvoeren van egalisatiewerkzaamheden zonder vergunning en daarop streng gaat handhaven zal men dit niet gauw meer doen. Echter heb ik vernomen dat er bij handhaving ook problemen heersen. De heer Woltjes, rayonarchitect van Libau gaf aan dat door de ingewikkeldheid van de huidige bouwbesluiten er heel veel tijd nodig is voor het toetsen van de bouwvergunning. Ruimtelijke ordening is daarom heel ingewikkeld geworden waardoor ambtenaren geen tijd meer hebben om de werkzaamheden te controleren. Men gaat er dus gewoon van uit dat men zich aan de regels houdt. Ik ben van mening dat archeologie (maar zeker ook de veiligheid van constructies) geen zaken zijn die men aan het toeval en de ‘goedheid’ van de mens over kan laten.

In het integraal ruimtelijk handhavingsbleid 2008-2011 staat te lezen dat de gemeente

onderscheid maakt tussen preventief en repressief handhaven. Onder preventief handhaven wordt het geven van voorlichting aan bijvoorbeeld burgers met een (integraal) bouwvoornemen bedoeld of ondernemers die een bedrijf starten of uitbreiden. Het bestaat tevens uit het controleren van een aanvraag tot het verlenen van een bouw-, gebruiks-, sloop- of milieuvergunning (gemeente De Marne 2008, 6). Met deze preventieve controle wordt volgens de gemeente bevorderd dat een voorgenomen activiteit ook daadwerkelijk overeenkomstig de regelgeving wordt uitgevoerd. Het instrument van de vergunning is daarvoor volgens de gemeente van aanmerkelijk belang (gemeente De Marne 2008, 6). De gemeente De Marne beschikt voor preventieve handhaving over enkele middelen, te noemen:

vooroverleg aangaande een gebruikswijziging, bouw- of aanlegvoornemen; het controleren en verlenen van diverse ruimtelijke aanvragen/vergunningen; actualisering van bestemmingsplannen (verbeterde handhaafbaarheid); goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan burgers en bedrijven. De repressieve handhavingstaak bestaat uit het houden van toezicht op de naleving van de genoemde vergunningen in de praktijk en zonodig het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals toepassing van bestuursdwang of de oplegging van een dwangsom. Bij het toezicht op de naleving gaat het zowel om controle tijdens en direct na het bouwen of slopen als om controle op de staat en het gebruik gedurende de gehele levensduur van een bouwwerk. Onder repressieve handhaving valt ook de

(10)

9 met zowel Berdien Bartelds als met Renso Woltjes blijkt dat er aardig wat haken en ogen zitten aan het preventieve handhaven van gemeente De Marne. Zo informeert de gemeente haar burgers niet goed genoeg over de mogelijkheden en verplichten die ze hebben als ze iets willen (ver-)bouwen met als gevolg dat er lang niet altijd een vergunning wordt aangevraagd voor bouw- of aanlegwerkzaamheden. Volgens Woltjes heeft de gemeente daar helemaal geen tijd voor en gaan ze er als het ware van uit dat beheerorganisaties zoveel liefde voor hun bezit hebben dat dat wel goed komt. Dit is lang niet altijd het geval blijkt uit de praktijk. Ook de repressieve handhaving blijkt niet optimaal te werken. Zo handhaaft de gemeente soms heel strikt en laat ze de andere keer op zich wachten. Dit zou tevens te wijten kunnen zijn aan de bezuinigingen. Door de bezuinigingen zijn er dusdanig veel ambtenaren ontslagen dat de werknemers die nog in dienst zijn meerdere taken moeten dragen. Op die manier zou er een tijd tekort zijn ontstaan. Zo zijn er bij de gemeente De Marne voor het gehele gebied maar twee mensen aangesteld om de taak van handhaving op zich te nemen. Misschien is het daarom dat blijkt dat de handhaving, hoe goed deze ook mag klinken in het rapport, in de praktijk niet (altijd) wordt uitgevoerd. Ik noem hierbij het voorbeeld met het kerkepad te Houwerzijl (zie interview Marnelandschap) en de problemen die de gemeente had met het illegaal uitvoeren van graafwerkzaamheden. Gezien het hier belangrijke zaken betreft is handhaving niet iets waarop de gemeente (veel) moet (willen) bezuinigen. Want zoals de gemeente zelf al benoemd (gemeente De Marne 2008, 9) is het stellen van regels niet voldoende, wanneer de regels niet worden gehandhaafd zijn ze feitelijk zonder praktische betekenis. Kortom, zonder handhaving kan en zal er minder vaak een vergunning worden aangevraagd met als gevolg voor de archeologie dat er veel erfgoed wordt vernietigd. Het is dus zaak dat de gemeente erop toeziet dat de handhaving beter/ vollediger wordt uitgevoerd.

Behalve het invoeren van hoge geldboetes voor illegale (zonder vergunning uitvoeren van)

grondwerkzaamheden, is er de mogelijkheid om vrijwilligers aan te nemen om te helpen met de zowel preventieve als regressieve handhaving. Zo zouden zij informatieavonden kunnen organiseren om mensen te informeren over de regelgeving omtrent bouwen e.d. Ook het informeren van burgers over de archeologie bij hun in de omgeving zal het belang van het aanvragen van aanlegvergunningen verduidelijken. Ik ben namelijk van mening dat je met het informeren van mensen een zeker draagvlak creëert (‘informeren is draagvlak creëeren’). Het is namelijk vaak het geval dat men niet veel weet van de geschiedenis, laat staan de aanwezige archeologie in hun eigen gebied. Als men deze mensen hierover informeert, zullen ze beter begrijpen waarvoor alle regels rondom bouwen, grondverzet en archeologie zijn opgesteld. Als men hiernaast een plaats creëert waar burgers terecht kunnen met tips over de uitvoering van illegale werkzaamheden en de locatie van eventuele archeologische vindplaatsen wordt de burger meer betrokken bij de archeologie en is er in enige mate sprake van sociale controle en een sociaal draagvlak. Op die manier worden de handhavers van de gemeente tevens aangesterkt met informatie waarnaar zij vervolgens kunnen gaan handelen. Ook zoud men meer manschappen kunnen creëeren die controles kunnen uitvoeren. Zo zouden mensen met een uitkering onder begeleiding en na afsluiting van een soortement van handhavingscursus controles kunnen gaan uitvoeren om de

(11)

10 een ZZP-ers (zelfstandige zonder personeel) die kennis van handhaving hebben. Echter kan de gemeente waarschijnlijk geen extra mensen meer in dienst nemen vanwege de bezuinigingen waardoor we

waarschijnlijk bij de kern van de zaak belanden. Immers, als de gemeente meer geld had gehad waren er misschien meer mensen aangenomen om de handhaving uit te voeren.

De gemeente voorziet in enige mate in de informatieverstrekking over de opengestelde gebouwde monumenten naar het publiek. Dit gebeurt middels een monumentenboekje waar de geschiedenis van die panden in wordt behandeld. Verder is Bartelds niet op de hoogte van andere

informatieverstrekkingsinitiatieven vanuit de gemeente. Ik ben daarover van mening dat degene die gaat over de monumenten in de gemeente op de hoogte moet zijn van eventuele initiatieven die er vanuit de gemeente zijn in de voorlichting daarover. In mijn opzicht zou er dus beter gecommuniceerd moeten worden zodat men zeker is van de stand van zaken. Ook geeft Bartelds aan zelf nog nooit iets met een vereniging of stichting georganiseerd te hebben. Het lijkt haar wel een goed idee om met deze organisaties bijeen te komen om belangen en activiteiten etc. met elkaar uit te wisselen. Echter de reden dat dit niet gebeurt is omdat de gemeente een regisserende gemeente wil worden. Dit houdt in dat de gemeente als gevolg van de bezuinigingen meer initiatieven buiten moet neerleggen omdat zij niet alles meer met de aanwezige middelen (te weinig tijd en geld) kunnen doen. Als gevolg hiervan moeten verenigingen en stichtingen zelf meer initiatief nemen. Maar naar mijn inzien is het echter vrij moeilijk voor een regisseur om een ‘spel’ te regisseren als hij niet (het wel en wee van) alle

meespelende acteurs kent.

Het feit dat de gemeente een website heeft en zich heeft aangesloten bij de sociale mediagroep ‘Twitter’ maakt dat haar zaken toegankelijker zijn voor burgers waardoor ze haar burgers ook meer bij haar bezigheden betrekt. Dit vind ik een zeer goede zaak. Zo kunnen burgers op de website van de gemeente (http://www.demarne.nl/) onder andere projecten, notulen, besluiten en het aanbod van diensten inzien. Echter vind ik de website wat summier op het gebied van informatieverstrekking rondom bijvoorbeeld het aanvragen van bouw- of aanlegvergunningen. Op ‘Twitter’ geeft de gemeente een notificatie van evenementen waar burgers aan kunnen participeren, zaken als dat de nieuwe raadsagenda en raadsstukken op de website staan, dat er leden voor de bezwarencommissie (BMW) gezocht worden en nog veel meer. Beide webpagina’s geven inzicht in de bezigheden van de gemeente en stellen burgers in staat om hier op een makkelijke en laagdrempelige manier op te kunnen

(12)

11

2.2 Verenigingen

Archeologische werkgemeenschap voor Nederland

Naar het e-mailcontact met landelijk secretaris van de AWN, Fred G. van den Beemt

De AWN is een landelijke vereniging die vrijwilligers verenigt en ondersteunt in de archeologie. Zo zetten AWN-leden zich op vrijwillige basis in voor het bijdragen aan kennis over het archeologisch erfgoed, het uitdragen van die kennis en het bevorderen van betrokkenheid van de bevolking en voor de belangenbehartiging van het bodemarchief. De AWN doet dit volgens de toekomstvisie (AWN 2011, 2) aanvullend op de rol en de verantwoordelijkheden van de overheden (met name de gemeentelijke overheid) en de professionele archeologie. Voor het realiseren van de missie werken ze samen met andere landelijke en lokale vrijwilligersorganisaties op het gebied van cultureel erfgoed en met onderwijs, erfgoedhuizen en museale instellingen (AWN 2011, 2).

De vereniging is opgedeelt in verschillende afdelingen waarbij het onderzoeksgebied De Marne valt onder de afdeling Noord-Nederland die de provincies Groningen, Friesland en Drenthe beslaat. Deze afdeling bestaat uit ongeveer 125 leden. De inzet en de productiviteit van vrijwilligers in is volgens de heer van den Beemt gebonden aan de gemotiveerdheid van de leden en of er trekkers in een gebied woonachtig zijn. In veel gebieden zoals Brabant, Alblasserwaard, de Rijnstreek, Arnhem, Nijmegen en Deventer e.o. zijn zeer actieve afdelingen die gemeenten en archeogische bedrijven adviseren bij het tot stand brengen van een archeologische verwachtingskaart, en indien nodig procedures aangaat met gemeenten als archeologisch waardevolle sites dreigen te verdwijnen. Ook helpen ze wel mee bij opgravingen of bij veldverkenningen. Een voorbeeld van dit laatste zijn volgens Van den Beemt de veldverkenningen van Marcel Niekus. De heer Niekus is in het noorden adviseur van de AWN afdeling en laat vrijwilligers participeren. Al met al zet de AWN zich landelijk dus erg actief in voor (het behoud van) de archeologie.

De afdeling Noord-Nederland is volgende de webpagina van de afdeling

(13)

12 Veenkoloniën en in zuid Drenthe. Aangezien hij noord-Groningen daarbij niet noemt ga ik er van uit dat daar op het moment, behalve de penningmeester van de AWN niet zoveel leden actief zijn. Zo heeft van den Beemt in zijn e-mails al vermeld dat er in dit gebied voornamelijk archeologische ‘schriftgeleerden’ zijn die zich niet in de praktijk bezighouden met de archeologie van de streek. Wel kon de heer van den Beemt mij de contactgegevens verstrekken van een actief lid in het noorden namelijk Ben Westerink, maar deze meldde dat hij zich voornamelijk op de gemeente Winsum richt. Echter is mij uit de website (http://www.marnelandschap.nl/) en het interview met mevrouw Bos van Marnelandschap bekend geworden dat de heer Westerink in het verleden (2003-2004) aldaar weleens een lezing heeft verzorgd genaamd ‘De Marne, een landschap op kwelderwallen’ hetgeen dus wel degelijk het onderzoeksgebied betreft. In de gemeente De Marne zijn op dit moment dus geen actieve AWN-leden die het aldaar opnemen voor de archeologie. Hierdoor zal de inzet en de productiviteit van vrijwilligers, die volgens van den Beemt gebonden is aan de gemotiveerdheid van de leden en of er trekkers in een gebied woonachtig zijn, ook niet optimaal zijn.

De heer van den Beemt zelf heeft binnen de afdeling Noord-Nederland contact met een aantal Drentse gemeenten en met de provinciaal archeoloog van de provincie Drenthe; Wijnand van der Sanden. Zo heeft J. Bosch contact gelegd met de heer H.A. Groenendijk, provinciaal archeoloog van Groningen. Verder zijn er warme en adviserende contacten van een paar leden uit Friesland met de provincie Fryslan en met een aantal Friese gemeenten. Er zit volgens de heer van den Beemt inmiddels al wel meer leven in de AWN afdeling Noord-Nederland dan een jaar geleden. Aangezien er in Groningen volgens de heer van den Beemt alleen contact onderhouden wordt met de provinciaal archeoloog van de provincie gebeurt er relatief gezien in Groningen op dit moment dus het minst, laat staan in

gemeente De Marne. Misschien is het daarom een idee om een kleine campagne te gaan voeren in het noorden van de provincie om aldaar aan meer leden te komen die het gebied actief kunnen gaan betrekken bij de activiteiten van de AWN. Dit zouden zij kunnen doen door middel van het informeren van mensen over het bestaan van de AWN middels het plaatsen van een advertentie in het Dagblad van het Noorden maar ook door middel van het staan op informatiemarktjes en evenementen in het gebied die gerelateerd zijn aan erfgoed en/of cultuurhistorie. Ook zou de vereniging contact op kunnen nemen met de archeologische werkgroep van de Vereniging Historische Kring De Marne om samen de

archeologie in het gebied wat meer in het licht te zetten door middel van bijvoorbeeld het organiseren van een evenement of activiteiten aangaande de archeologie in het gebied.

Verder organiseerd de AWN ook gastlessen en excursies voor basisscholen, alleen wordt dit op het moment nog vanuit de eigen onderneming van de heer van den Beemt geregeld

(http://www.archeogidsen.nl/). Van den Beemt geeft aan dat zodra er meer AWN-leden zijn die zich actief willen inzetten, ook naar het onderwijs, deze activiteiten ondergebracht zullen worden bij de AWN. Zo moet de afdeling Noord-Nederland zich volgens van den Beemt de komende tijd gaan bewijzen met het geven van gastlessen op basisscholen en het rondleiden van basisschoolleerlingen in

(14)

13 van eventuele gastdocenten of wanneer zij op een excursie gaan. Op die manier krijgen zowel de ouders als kinderen kennis van de aanwezigheid van archeologische waarden in het gebied maar ook van het bestaan van de AWN. Op die manier kan hun nieuwsgierigheid gewekt worden waardoor ze zich in de toekomst misschien wel actief in willen gaan zetten voor de archeologie in het gebied en hopelijk ook voor de AWN afdeling Noord-Nederland.

De vereniging beschikt zoals eerdergenoemd over een eigen website http://www.awn-nederland.nl/ waarop de activiteiten, doelstellingen, hoe je lid kan worden en met wie de vereniging samenwerk uiteengezet wordt en zoals eerder genoemd de afdeling Noord-Nederland een eigen pagina heeft. Ook is er een promotiefilmpje van de AWN te aanschouwen dat tevens op ‘youtube’ staat. Hiernaast staat op de website dat de vereniging beschikt over een verenigingsblad genaamd ‘Westerheem’ dat elke twee maanden verschijnt. In het blad wordt volgens de website uitvoerig stilgestaan bij de resultaten van recent archeologisch onderzoek, literatuur en nieuwtjes. Tevens beschikt de vereniging volgens de website over een eigen uitgebreide, voor iedereen te raadplegen bibliotheek. Deze is gevestigd in de Atheneumbibliotheek te Deventer. Ook organiseert de vereniging voor degenen die zich verder willen verdiepen in de archeologie studiedagen en graafweken waarbij volgens de website (http://www.awn-nederland.nl/OverAWN/Watdoenwe.aspx) de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de

Geschiedenis (NJBG) een belangrijke partner is. De vereniging beschikt dus zeker over de middelen om het publiek te bereiken. Ik mis echter wel een informatie folder waarin de website, de inhoud van een lidmaatschap en de doelstellingen van de AWN worden geformuleerd. Deze zouden zij bijvoorbeeld per afdeling kunnen maken en verspreiden over onder andere de VVV’s in het gebied. Op die manier worden mensen ook op een niet-digitale manier attent gemaakt op het bestaan van de vereniging. Het kan namelijk zo zijn dat er wel meer geïnteresseerden in het gebied zijn maar dat deze niet beschikken over internet of de website niet kennen waardoor ze niet op de hoogte zijn van het bestaan van de vereniging.

Kerkhistorische Kring Ulrum

Naar het interview met Dominee K.G. Pieterman, voorzitter van de kerkhistorische kring Ulrum

De kerkhistorische kring Ulrum doet historisch onderzoek naar kerk-gerelateerde zaken. Dit betreft onderwerpen zoals inventarisaties van kerkhoven of zaken als het verhaal achter de gevelsteen van de kerk van Niekerk. Deze inventarisaties en historische gegevens zijn van groot belang voor de

reconstructie van de geschiedenis van de streek. De inventarisatie van een kerkhof dat niet meer in gebruik is, kan bij later onderzoek zeer te pas komen, gezien deze graven vaak niet meer worden onderhouden door familieleden van de overledene en daarom verwaarlozen. Door middel van de inventarisaties blijven de gegevens bewaard en worden hiaten in de kennis van de graven opgevuld. Deze gegevens kunnen andere historici en geïnteresseerde burgers weer gebruiken voor het aanvullen van hun kennis over de streek. Ik vind het echter jammer dat de kerkhistorische kring niet beschikt over een website waar ze haar gegevens en artikelen beschikbaar stelt voor belanghebbenden en

(15)

14 de interesse voor deze vorm van onderzoek afkomstig ben uit Zoutkamp dat niet ver van Ulrum vandaan ligt. De keuze van de kring om zich enkel te richten op Ulrum wat betreft het plaatsen van notificaties en publicaties in d’Ollerommer zal gebaseerd zijn op de lokale oprichting van de kring. Echter richt het onderzoek dat de kring verricht zich niet alleen op Ulrum waardoor ik van mening ben dat de bewoners van de dorpen in de omgeving ook de kans moeten krijgen om te weten hoe en of ze lid kunnen worden van de Kerkhistorische kring Ulrum. Je hoeft echter geen lid te zijn van de kring wil je de inventarisaties en andere artikelen van de heer Pieterman inzien. Deze zijn namelijk onder andere beschikbaar in zowel de Universiteitsbibliotheek als in de Openbare Bibliotheek. Ook staat de vereniging wel op de

‘Mernedag’ met een standje. Deze dag wordt om het jaar georganiseerd door de Historische Kring De Marne. Op het programma van de Mernedag staan volgens de website van de Historische Kring De Marne presentaties, lezingen, een historische markt en activiteiten van allerlei aard die deels betrekking hebben op het dorp en deels op de streekgeschiedenis. Zo heeft de heer Pieterman ook een keer een lezing gehouden over het belang van streekhistorici toen de Mernedag in Eenrum plaatsvond. En de laatste keer gaf hij een lezing in Ulrum. Op deze manier presenteert de kerkhistorische kring zich toch nog in enige mate naar de omgeving. Uit het interview blijkt tevens dat Pieterman als voorzitter een aardig netwerk heeft opgebouwd met andere actieve personen op het gebied van historie, kerken en godsdienstwetenschappen. De samenwerking van de kring met andere verenigingen in de omgeving is naar mijn inzien ook redelijk goed. Zo wordt de kring betrokken bij het organiseren van de Mernedag en zet de heer Pieterman zich naast zijn voorzitterswerk in voor andere historisch gerelateerde zaken zoals Ulrum 1830. Al met al is de kring dus vrij actief maar zou zij naar mijn inzicht zichzelf nog beter naar het publiek kunnen presenteren aan de hand van een folder en een website.

Vereniging Groninger Dorpen

Naar het e-mail contact met mevrouw Wijnalda, secretaresse van de vereniging

Genoemde vereniging gaf per e-mail aan de link tussen archeologie en de vereniging oude Groninger dorpen niet te zien “Aangezien wij niets doen met monumenten, archeologische waarden of

(archeologisch) erfgoed, heeft een interview onzes inziens geen zin” aldus mevrouw Wijnalda,

secretaresse van de vereniging) en vond daarom een interview niet nodig. Echter zag ik op donderdag 30 juni op de website dat ze wel degelijk iets met erfgoed doen namelijk in de vorm van wandelingen door de provincie genaamd ‘Groningen Loopt’

(http://www.groningenloopt.nl/index.php?category=groningenloopt). Op deze website staat te lezen dat er verschillende wandelroutes te volgen zijn in onder andere de gemeente De Marne waarbij de mensen bijvoorbeeld ‘de historie van water en kerken’ (om en nabij Ulrum) kunnen aanschouwen of kunnen ‘ruiken aan de nostalgie van visserij, vesting en kerken’ (rondom Zoutkamp en Vierhuizen). Naar mijn mening gaan deze zaken wel degelijk over erfgoed. Tevens vind ik dat dorpen op zich niet alleen erfgoed betreft maar ook nauw vervlochten zijn met de archeologie. Daarom zou het niet vreemd zijn als de vereniging hier wat meer aandacht aan zou besteden. Zo zag ik op de website

(16)

15 misschien een idee een symposium te organiseren gericht op Groninger dorpen waarbij de

ontwikkelingsgeschiedenis van een paar belangrijke en nostalgische Groningse dorpen aan bod komt waarbij de vertaling naar het heden ook aan bod komt. Zo brengt het wonen in een beschermd

dorpsgezicht of het wonen op een wierde (beschermings-)regels en wetenswaardigheden met zich mee waar mensen zich misschien helemaal niet bewust van zijn. Door de mensen hierover in te lichten wordt de link tussen Groninger dorpen en erfgoed, monumenten en archeologische waarden misschien wat beter belicht zodat men hier voor de toekomst ook wat mee kan.

Vereniging Historische Kring De Marne

Naar het telefonisch interview met mevrouw E. Gesink-Netjes

De website van de historische kring De Marne geeft een goed beeld van de activiteiten die de vereniging organiseert. Hierop heb ik meerdere zaken ontdekt die in het telefonische interview niet aan bod zijn gekomen. Ik heb bij het telefoongesprek aangeboden om een afspraak te maken voor een interview maar volgens geïnterviewde kon het ook meteen wel via de telefoon. Achteraf blijkt echter dat hierdoor niet alle informatie is overgebracht. Zo biedt de vereniging naast de in het interview genoemde lezingen en excursies ook cursussen aan en organiseren ze eens in de twee jaar de Mernedag. Zoals eerder aan de orde is gekomen worden op deze dag presentaties en lezingen gehouden en vinden er een

historische markt en activiteiten van allerlei aard plaats die deels betrekking hebben op het dorp en deels op de streekgeschiedenis. Verder blijkt uit de website dat de vereniging ook informatie geeft over de cultuurhistorie aan particulieren, organisaties en scholen. Tevens brengt de vereniging publicaties uit waaronder het bulletin ‘de Merne’ en boeken. Op de webpagina die de vereniging heeft op de website van ‘het verhaal van Groningen’ (http://www.hetverhaalvangroningen.nl/organisation/97) geeft men aan dat leden deze publicaties in de verzamelmap ‘de Mernemap’ op kunnen nemen. Deze map wordt vervolgens jaarlijks aangevuld. Verder staat op deze webpagina vermeld dat de vereniging een

documentatiecentrum en bibliotheek instand houdt en uitbreidt. In het interview was enkel vermeld dat de vereniging in het bezit is van een archief dat zich bevind op het gemeentehuis te Leens. Verder werken ze volgens genoemde website samen met verwante organisaties als het gaat om het behouden van cultureel-historisch erfgoed. Dat de vereniging inderdaad samenwerkt met verwant organisaties wordt bevestigd door de Kerkhistorische Kring Ulrum en blijkt uit het interview met Albert Buursma van de stichting Stad en Lande. De vereniging heeft zich in het verleden inderdaad ingezet voor het behoud van cultureel-historisch erfgoed. Zo hebben zij volgens mevrouw Netjes aandacht gevraagd voor de luchtwachttoren in Warfhuizen maar ook voor het behoudt van oude tegeltableaus op huizen in Ulrum en Westernieland. Behalve door middel van de website voorziet de vereniging haar leden ook nog door middel van de post in een programma, gezien niet alle leden beschikken over een computer of internet. Ik vind dit een goede zaak gezien men er tegenwoordig maar van uitgaat dat iedereen over deze

(17)

16 moeite om de mensen zonder deze middelen te bereiken. Dit vind ik een zeer goede zaak. Ook doet de vereniging projectmatig onderzoek naar verschillende historische zaken. Dit doet zij aan de hand van werkgroepen. Uit het interview leek het maar één werkgroep te betreffen die onderzoek doet naar zaken als hoeveel bakkers, smederijen e.d. er in de dorpen van De Marne gezeten hebben en naar oude graven en de scheepvaart. De website van de vereniging toont echter dat dit niet het geval is.

Zo staat er op de website dat de Vereniging Historische Kring De Marne beschikt over een

archeologische werkgroep. Ondanks dat ik mevrouw Netjes heb uitgelegd dat ik archeologie studente ben en dat ik te weten wil komen hoe en welke monumenten, archeologische waarden en

(archeologisch) erfgoed door de verschillende verenigingen en stichtingen onder de aandacht van het publiek worden gebracht, is dit er bij ingeschoten. Terwijl dit zeker ook een manier betreft waarop de vereniging archeologisch erfgoed en archeologische waarden naar het publiek brengt. Volgens de website zoekt de werkgroep met speciale apparatuur op daarvoor in aanmerking komende terreinen naar voorwerpen en resten uit lang vervlogen tijden. Uit het e-mail contact met de heer Kadijk blijkt echter dat zij op dit moment voornamelijk op papier actief zijn. In het verleden heeft de werkgroep volgens de heer Kadijk ook wel meegewerkt aan archeologische opgravingen in De Marne maar komt dat momenteel niet meer zo vaak voor. Het werk dat de werkgroep doet bestaat voornamelijk uit het doen van waarnemingen in het veld en het op papier zetten van zaken bij een opgraving maar ook bij particuliere meldingen. Zo vermeldt de website van de vereniging dat de werkgroep zowel op afroep als op eigen initiatief op zoek gaat naar genoemde voorwerpen en resten. Hiervan heeft de heer Kadijk geen kennis gegeven. Hij geeft aan dat ze geen specifieke projecten hebben en dat dat ook niet de bedoeling is. De werkgroep is volgens de website van de vereniging ook bereid om informatie en

voorlichting te geven over archeologie en zaken die daarmee verband houden. Dit zouden zij zowel voor scholen als voor andere groepen doen. Volgens de heer Kadijk doet de werkgroep niet aan lezingen en zorgt de vereniging Historische Kring De Marne meestal voor sprekers. Of dit dan specifiek over archeologische zaken gaat is nog de vraag. Het kan zo zijn dat de werkgroep kennis geeft van zaken die door een spreker worden verwerkt in een groter historisch kader en dat als desbetreffende voordracht plaatsvind er archeologische vondsten worden getoond. Zo zou de werkgroep volgens de website op Mernedagen regelmatig tonen wat zij zoal hebben gevonden en verzameld in het gebied. Ook zou de werkgroep contacten onderhouden met de provinciaal archeoloog en met instanties zoals het

Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis en het museum Wierdenland in Ezinge. De heer Kadijk gaf in het e-mail contact aan inderdaad zelf medewerker te zijn bij het museum Wierdenland en de contacten met o.a. H.A. Groenendijk, de provinciaal archeoloog van Groningen te onderhouden. Verder zou de

werkgroep volgens de website nog uit vier personen bestaan terwijl de heer Kadijk aangaf dat er inmiddels een persoon de vereniging heeft verlaten wat maakt dat de informatie op de site enigszins gedateerd is. Al met al heeft het bestaan en het werk van de archeologische werkgroep mij getoond en bewezen dat er mensen in De Marne zijn met hart voor de archeologie, die uit eigen initiatief met de ‘professionele’ archeologen meekijken. Dit is naar mijn mening zeer waardevol.

(18)

17 onderzoek trekt over het algemeen bijvoorbeeld veel aandacht waardoor als men dit meer belicht de site nog wat aantrekkelijker wordt. Ook zou de vereniging online haar artikelen aan kunnen bieden of wat achtergrond informatie bij de artikelen die ze uitgeeft verschaffen. Ik vind over het algemeen de website van de vereniging namelijk wat kaal. Er zou wat dieper op sommige zaken zoals de bezigheden van de vereniging ingegaan mogen worden. Zo zouden foto’s van Mernedagen of andere activiteiten van de vereniging de site sieren. Er staan wel fotomappen op de website maar deze hebben (behalve één foto) geen direct verband met de informatie die op de pagina staat. Ook vind ik dat de homepage erg kaal en weinig uitnodigend overkomt terwijl deze pagina als het ware je visitekaartje is. Ook de tekst die uitlegt waar de vereniging voor staat is wat moeilijk geformuleerd waardoor het niet makkelijk leest. De vereniging doet naar mijn mening goed werk en zou dat nog beter kunnen tonen door aan genoemde elementen wat meer aandacht te besteden.

Vereniging Vrienden Borg Verhildersum

zie stichting Borg Verhildersum

Vereniging Stad en Lande

Naar het interview met Albert Buursma, secretaris van Stad en Lande

De vereniging Stad en Lande is een provinciale vereniging die zich richt op het aanwakkeren van de belangstelling voor de geschiedenis van Groningen in brede zin. Zo zet de vereniging zich volgens de heer Buursma in voor de cultuurhistorie en kijkt ze of ze aanjager kunnen zijn voor bepaalde projecten. Stad en Lande heeft op dit moment een kleine duizend leden. Ze hopen dit jaar de duizend te halen, waar zij dan veel aandacht aan willen besteden om zo hopelijk nog meer leden te werven. Volgens Buursma zijn ze maar een kleine vereniging en maken ze veel gebruik van van de Groninger Archieven en de faciliteiten aldaar. Verder beschikt de vereniging over een eigen tijdschrift en een jaarboek. Dit tijdschrift is niet alleen voor leden maar ligt ook gewoon in de winkels. De vereniging heeft sinds dit jaar een nieuwe uitgever die wat meer kan op het gebied van distributie dan de vorige laat Buursma weten. Op die manier komt het tijdschrift hopelijk meer onder de mensen waardoor de vereniging meer geld binnen krijgt en daardoor ook weer meer kan doen en alles een beetje draaiende kan houden. Dit vind ik een zeer goed initiatief aangezien hoe beter het tijdschrift wordt verspreidt, hoe meer mensen aan het tijdschrift kunnen komen en daardoor kennis maken met de vereniging en diens werk en

interessegebied.

(19)

18 benieuwd of er in de categorie archeologie ook verenigingen zoals de AWN afdeling Noord-Nederland of stichtingen zoals Monument en Materiaal zijn die zich presenteren op de informatiemarkt van de ‘Dag van de Groninger Geschiedenis’, of dat deze categorie niet wordt vertegenwoordigd. Verder heeft de vereniging een project gehad met het Museumhuis Groningen dat ging over het Waddengebied genaamd ‘Waddenland Groningen’ en hebben ze een project gehad genaamd ‘Bouwen in baksteen’. Laatstgenoemde ging over alle baksteenbouw die je hebt van de Romaanse kerken tot steenhuizen en de Amsterdamse schoolstijl aan toe. Hierbij werden bijvoorbeeld ook de borgen van Groningen

betrokken en is er een speciaal nummer uitgegeven van het Tijdschrift Stad en Lande waaraan allemaal mensen met een bouwhistorische en archeologische achtergrond hebben meegewerkt. Uit de projecten van de vereniging wordt duidelijk dat de vereniging zich op diverse manieren inzet om de mensen uit de provincie actief te betrekken bij de geschiedenis van het gebied en dat dit door het publiek ook wordt gewaardeerd. Hiernaast besteed zij in haar project ‘Bouwen in baksteen’ ook aandacht aan de

archeologische kant van het onderwerp wat ik zeer goed vind aangezien dit deel van de verschillende cultuurhistorische aspecten en onderwerpen vaak onderbelicht blijft.

In De Marne kent Stad en Lande alleen de Vereniging Historische Kring De Marne maar zij onderhouden geen officieel contact laat Buursma weten. Onlangs heeft Stad en Lande in het kader van een excursie wel samengewerkt met een historische vereniging namelijk die van Menterwolde. Ze hebben toen een bustocht gehouden langs verdronken gebieden. De excursie was tevens in samenwerking met het Museumhuis Groningen die voor de bus had gezorgd. Hiernaast organiseerd Stad en Lande zelf ook een paar lezingen per jaar waaronder ook themalezingen. Dit doen zij volgens Buursma ondere andere in samenwerking met de Groninger Archieven en de Nederlandse genologische vereniging. De thema’s van de themalezingen waaronder bijvoorbeeld land, water, oorlog, vrede of religie zijn meestal

afkomstig van ‘De Geschiedenisweek’. Op deze lezingen komen volgens Buursma altijd heel veel mensen af. Stad en Lande organiseerd twee maal per jaar, in het voor- en najaar een excursie en eventueel ook nog een in ‘De Geschiedenisweek’, laat Buursma weten of als er iets anders leuks is dat ze kunnen combineren. Verder laat Buursma weten dat de vereniging ook wel op beurzen en dergelijke verschijnt om zich aan het grotere publiek te presenteren. Ik heb echter geen promotie materiaal zoals een informatiefolder aangetroffen op de website, en heb deze ook niet ontvangen van de heer Buursma. Misschien is dit ook wel niet noodzakelijk geacht aangezien de vereniging haar tijdschrift eigenlijk ook al voor die functie kan gebruiken gezien deze volgens Buursma ook in de winkels wordt aangeboden.

(20)

19 geschiedenis van hun provincie. De vereniging richt zich dus niet alleen op het volwassen publiek maar trekt ook de aandacht van de jeugd voor de historie van de provincie Groningen.

Ook beschikt Stad en Lande sinds 1964 over een eigen monumentenfonds. Met het monumentenfonds willen ze kleinschalige restauraties voor de wat bescheidere monumenten bekostigen. Aan een

restauratieproject zijn echter wel enkele voorwaarden verbonden. Zo wil de vereniging dat het

desbetreffende monument openbaar toegankelijk is en dat het zichtbaar/ herkenbaar is. Op die manier kan de vereniging haar leden ook tonen waar hun geld naartoe gaat. Op de website van Stad en Lande staat er tevens een tabblad voor het monumentenfonds. Hieronder krijgt men een kleine introductie en een lijst met reeds gerestaureerde objecten. Volgens Buursma waren er geen restauraties gedaan in de gemeente De Marne. Echter staan er in genoemde lijst wel degelijk objecten genoemd die zich in De Marne bevinden. Zo is in 1970 een schilderstuk van Jan Collenius, dat te bezichtigen is op borg

Verhildersum in Leens gerestaureerd en in 1972 zijn een schoorsteenstuk en de schoorsteenmantel van het theehuis op borg Verhildersum en tevens een beschilderde deur plus panelen aldaar gerestaureerd. De lijst is echter nog niet geheel ‘up to date’ aangezien de laatste restauratie die genoemd wordt reeds in 2009 heeft plaatsgevonden terwijl Buursma liet weten dat de vereniging laatst nog een kanselbijbel in Leens heeft laten restaureren. Stad en Lande beheert verder niets laat Buursma weten. Verder laat de vereniging haar leden wel weten wat ze hebben gerestaureerd met het monumentenfonds maar doet dat volgens Buursma niet heel uitgebreid. Zo maken ze altijd een verantwoording voor de leden over de dingen die ze laten restaureren. Daarin zet de vereniging uiteen welke projecten ze dat jaar gedaan hebben, welke er nog lopen en wat voor bestemming ze hebben gevonden voor het geld van komend jaar. Op die manier houden ze hun leden op de hoogte van de activiteiten die ze ondernemen. De vereniging richt zich niet op een bepaalde periode in de geschiedenis maar kijkt volgens Buursma heel breed. Zo heeft de vereniging op het moment dat ze doorkregen dat veel artikelen in hun tijdschrift over onderwerpen uit de negentiende- en twintigste eeuw gingen, aangegeven dat ze meer artikelen wilden zien over andere perioden en onderwerpen zoals de zeventiende- en achtiende eeuw, de middeleeuwen maar ook over archeologie. Volgens de heer Buursma zit er in het jaarboek van de vereniging een kroniek waarin archeologie tevens aan bod komt. Dit betreft volgens Buursma een bijdrage van de provinciaal archeoloog van Groningen, H.A. Groenendijk. Op de website van de vereniging (http://www.stad-lande.nl/nl/Publicaties/) staat dat het jaarboek zelf ook een rubriek Cultureel Erfgoed bevat met een keuze uit activiteiten op het gebied van archeologie, landschap en bouwhistorie in de provincie Groningen. Hiernaast dient het jaarboek volgens de website als een podium voor onderzoekers om hun onderzoek aan een breder publiek te presenteren. Verder probeert de vereniging in hun tijdschrift ook wat te doen met archeologie. Zo hebben ze sinds kort een rubriek genaamd ‘De Vondst’ waarin volgens Buursma wordt besproken wat nou een bijzondere archeologische vondst is. Zo hebben ze volgens Buursma in het meest recente tijdschrift een artikel van de

(21)

20 er ook regelmatig aandacht aan besteed wat ik een goede zaak vind, aangezien archeologie een van de grootste bronnen voor (onder andere) de geschiedschrijving is. De heer Buursma geeft dan ook aan dat de vereniging graag die link heeft met de archeologie. Wat dit misschien vermakkelijkt is dat de meeste mensen in de vereniging de archeologie een warm hart toedragen, waaronder ook de redactie van het tijdschrift. Zo zit de archeoloog Egge Knol ook in de redactie. Buursma geeft aan niet alleen via het jaarboek en het tijdschrift maar ook wel bij lezingen aandacht te schenken aan de archeologie. Al met al laat de vereniging de archeologie dus zeker niet op de achtergrond verdwijnen aangezien zij er zowel schriftelijk als bij lezingen wel degelijk aandacht aan schenken.

Vereniging Wierde en Dijk

Interview met Trudy van Wijk, projectmedewerker van Wierde en Dijk

Wierde en Dijk richt zich op agrarisch natuur- en landschapsbeheer in noord-Groningen. Dit doet de vereniging door middel van projecten. De naam van de vereniging is de voornaamste link tussen (archeologisch-)erfgoed, monumenten en de vereniging. Deze twee elementen zijn karakteristieke landschapselementen voor het noord-Groningse gebied maar op dit moment lopen er volgens mevrouw van Wijk geen projecten op deze onderwerpen. Het behoud van deze elementen is volgens Van Wijk al vastgelegd in regelgeving. Ze hebben wel gekeken of ze meer met wierden en dijken kunnnen doen maar die mogelijkheden bleken volgens Van Wijk maar heel beperkt. In het verleden zou de vereniging zich wel bezig gehouden hebben met een project genaamd ‘Kansen voor Wierden’. Dit was in een periode waarin de provincie daar zelf ook mee bezig was. Zo zijn de boeren toendertijd geïnformeerd over het eroderen van wierden door ploegen en is ze geadviseerd om oppervlakkig en niet naar beneden te ploegen. Zo heeft onder andere de provinciaal archeoloog H.A. Groenendijk in 2006 gesproken op een thema avond over wierden. Naar mijn mening is dit een zeer goed en informatief project, echter pakt de vereniging dit thema op het moment niet op. De vereniging richt zich momenteel voornamelijk op agrarisch natuurbehoud waarbij aandacht wordt gevraagd voor verschillende soorten vogels. Zo proberen ze boeren te stimuleren meer natuurlijke elementen te behouden zoals rietsloten om bijvoorbeeld meer rietvogels aan te trekken. De vereniging richt zich dus niet echt op het behoud van bijvoorbeeld dijken maar ze kijken wel naar hoe ze een dijk bij natuurontwikkeling en passend in het landschap kunnen gebruiken. Verder kijken ze ook naar de toegankelijkheid van dijken voor bewoners en toeristen wat ik erg belangrijk vind vanwege het belang om het erfgoed met elkaar te delen en niet dat het alleen toegankelijk is voor mensen die dat erfgoed in hun bezit hebben. Volgens de folder van de vereniging uit 2008 spande de vereniging wel degelijk in om cultuurhistorische en naar mijn mening archeologische elementen in het landschap als wierden, dijken, dobben en kolken te beschermen. Zo zou er een plan zijn gemaakt voor het herstel van wierden en voor een aangepast gebruik van in

agrarisch land gelegen wierden. Ook staat er in genoemde folder te lezen dat in de gemeente De Marne ‘enige jaren geleden’ samen met anderen een vijftiental dobben en kolken zijn hersteld. Verder zouden een aantal leden van de vereniging mee doen aan projecten voor natuurvriendelijk dijkbeheer zoals een mooie dijkvegetatie. Met laatstgenoemd project houdt de vereniging zich volgens het interview

hedentendage nog steeds mee bezig. Ook heeft de vereniging zich in de jaren 2001-2002 bezig gehouden met een project genaamd ‘agrarisch landschappelijk bouwen’. Hierbij hebben ze

(22)

21 die manier wilden ze boeren stimuleren kenmerkende schuren te plaatsen die in het Groninger

landschap passen in plaats van de moderne blik-achtige gebouwen. Hiervan zijn er ook een paar echt gerealiseerd. De vereniging zet zich dus tevens in voor het behoud van de karakteristieken van het Groninger landschap. Echter is dit project vanwege de meerkosten die eraan verbonden waren een beetje doodgelopen. De vereniging is wel druk bezig geweest om fondsen te vinden voor het project want ze willen er wel graag mee doorgaan. Uit genoemde projecten die dus voornamelijk plaatsvonden in het verleden kan ik concluderen dat de vereniging zich vroeger meer bezig hield met cultuurhistorie en archeolgische waarden dan hedentendage. Wel is mevrouw van Wijk van mening dat als er iemand met een idee komt dat er wat gedaan moet worden met het thema wierden, ze dat wel weer op zouden pakken. Ik ben dan ook van mening dat er vanuit de archeologie een hand uitgereikt kan worden naar deze vereniging om ze hierbij te stimuleren. Zo hebben de boeren die lid zijn van de vereniging ongetwijffeld te maken gekregen met archeologie. Mijn eigen ervaring is dan ook dat zij hier over het algemeen gezien ook vrij geïnteresseerd in zijn. Als die interesse vanuit de archeologie wordt

aangewakkerd door bijvoorbeeld het geven van een lezing of informatieavond afgestemd op de leden lijkt het mij zeer waarschijnlijk dat daaruit een vorm van samenwerking en misschien zelfs enkele projecten ontstaan. Mevrouw van Wijk geeft aan dat de vereniging zelf naar haar weten nog nooit in aanraking is gekomen met archeologische waarden in de bodem.

De vereniging Wierde en Dijk voorziet haar leden van informatie door middel van een nieuwsbrief die ieder half jaar verschijnt, en de website http://www.wierde-en-dijk.nl/. Deze website voorziet in goede informatie over het werk van de vereniging en de evenementen die er worden gehouden. Hierbij wordt volop voorzien in beeldmateriaal wat het een leuk en informatief geheel maakt. Verder doet de

vereniging onderzoek naar hoe zaken anders of beter kunnen. Deze informatie verstrekken ze

vervolgens aan hun leden. Zo worden er persberichten rondgestuurd en krijgen de mensen die verder kunnen met deze informatie de rapporten toegezonden. Verder geeft de vereniging informatieavonden voor haar leden maar biedt zij haar leden ook cursussen aan over thema’s als plantenherkenning en dergelijke. Ten gelegenheid van het tienjarige bestaan van de vereniging hebben ze tevens een

symposium georganiseerd en een boekje uitgegeven over de projecten die zij in die tijd hebben gedaan. Op die manier voorziet ze haar leden volop met kennis over de ondernomen activiteiten van de

(23)

22 zaak. Het is dus duidelijk dat men elkaar wel weet te vinden. De vereniging werkt verder veel samen met de gemeente De Marne en andere overheden zoals waterschappen en terreinbeheerders zoals

Staatsbosbeheer, Groninger Landschap en Natuurmonumenten. Ook houdt Wierde en Dijk zich volgens mevrouw van Wijk bezig met wandelpaden langs boerenland maar op de website staan ook een paar wandelingen aangekondigd die cultuurhistorisch georiënteerd zijn zoals een wandeling naar de

eendenkooi ‘nieuw onrust’. Sommige van die wandelingen worden voorzien van een informatiefolder en andere van borden die door kunstenaars zijn gemaakt. Ook is de vereniging bezig om samen met de Stichting Oude Groninger Kerken een wandelroute rondom Wierhuizen van meer informatie te voorzien. De wandelroute bestond al maar door deze samenwerking is de vereniging in staat bestaande

informatieborden tevens te verduurzamen. Al met al zet de vereniging zich toch vrij goed in voor de cultuurhistorie en diens elementen. Aangezien ze de aanwezigheid van landschapskenmerken als wierden, dijken, open polders, kwelder- en oeverwallen tevens benadrukt op haar website en het werkgebied beschouwd als het oudste, nog grotendeels intact zijnde cultuurlandschap van Noordwest Europa ben ik van mening dat ze de geschiedenis van die elementen wat meer zouden kunnen

(24)

23

2.3 Stichtingen

Stichting Borg Verhildersum

Naar het telefonisch interview met Hans Kosmeier, hoofd interne dienst

Stichting borg Verhildersum en vereniging vrienden van borg Verhildersum hebben hetzelfde bestuur, het zijn dus twee instanties onder dezelfde paraplu. De vereniging bestaat ongeveer 55 jaar en zorgt met zijn leden voor enige inkomsten. De vereniging heeft hiernaast enkele collecties in haar bezit die tevens tentoon worden gesteld in de museumboerderij. De stichting is voornamelijk voor het

onderhoud, de personeelsaansturing en het regelen van tentoonstellingen maar zorgt ook voor het maken van begrotingen en het opstellen van een ondernemersplan. De stichting heeft tevens de mogelijkheid om subsidies aan te vragen. Verder heeft de stichting honderdveertig vrijwilligers en twee-en-een-half personeelsleden die bovengenoemde zaken regelen. De stichting streeft er volgens de heer Kosmeier naar zichzelf de uitstraling te geven van een landgoed en heeft dan ook 30 hectare grond in haar bezit waarvan zij enkele hectaren pacht van Staatsbosbeheer. Verder bezit de stichting de Borg zelf, het koetshuis waarin de kantoren en een expositieruimte zijn gevestigd, het restaurant en de

museumboerderij. In de laatste wordt tal van activiteiten georganiseerd waaronder volgens de website (http://verhildersum.nl/landgoed/museumboerderij/) verschillende exposities. Tot de bezittingen van de borg behoren ook wat kleinere zaken zoals een arbeidershuisje, een boomgaard, een duiventil, een dierenwijde, vee en standbeelden. Verder is de borg opgenomen in de cultuurnota maar door de huidige bezuinigingen is de borg 65% van de subsidies kwijt. Hierdoor moeten er goede afwegingen gemaakt worden voor het aannemen van een nieuw project op de borg.

De borg organiseert verschillende grote evenementen waaronder De Textieldagen, De Historische Dagen en een Fruitdag. Verder neemt de borg deel aan verschillende andere evenementen waaronder Monumentendag, de Museumdagen, de Dag van de Geschiedenis, de Tuintiendagen etc. Om het publiek te bereiken worden er folders uitgegeven en is er nu tevens een radiospotje te horen op radio Noord. Ook is er een nieuwe website gemaakt en wordt er regelmatig geadverteerd in de krant. Borg

Verhildersum doet verder nog weinig met de nieuwe media maar daar zal in de toekomst (als daar geld voor is) hoogstwaarschijnlijk verandering in komen. De borg geeft als de situatie zich (financieel) aandient tevens informatieboekjes uit. Zo is er niet lang geleden een boekje uitgebracht over de tentoonstelling over mode en het Groninger platteland die in het koetshuis van de borg wordt

gehouden. Verder speelt de borg in op de vraag van klanten. Zo worden er bedrijfsuitjes georganiseerd op het landgoed en bij grote excursies waarbij de borg onder een van de bezienswaardigheden behoort wordt door het personeel van het landgoed een inleiding gegeven over de historie van de borg maar ook over de huidige bezigheden op de borg. Of daar ook enige archeologische zaken bij worden besproken zoals bijvoorbeeld de restanten van de verschillende vormen en functies die de borg heeft gekend en eventuele vondsten die zijn gedaan bij het uitbaggeren van de gracht is onduidelijk.

Op de website (http://verhildersum.nl/home/) is verder niets te vinden over archeologische zaken omtrent de borg. Echter weet ik via een oud-werknemer van de borg J. van der Veen, dat er

(25)

24 van het vernieuwen van de boudoir vloer een hele hoop puin onder de borg weggehaald. Op de vloer van die ruimte ontdekten de werknemers die aan deze werkzaamheden meewerken, waaronder de heer van der Veen nog plavuizen en ook kloostermoppen. Om deze reden dachten de werknemers hier te maken te hebben met een soortement van balzaal. In dezelfde ruimte werd vervolgens een deurtje aangetroffen. Uit nieuwsgierigheid heeft men deze geopend waarna men in de kelder van de borg, die in het heden nog steeds tentoongesteld wordt aan het publiek terecht kwam. De ontruimde ruimte naast de kelder is een paar jaar geleden nog een tijdje opengesteld geweest voor het publiek. Op die manier hebben ze het publiek in het verleden dus wel voorzien van enige archeologische informatie over de borg. Verder hebben werknemers van de borg volgens van der Veen vanwege een hol geluid onder de keldervloer de plavuizen aldaar weggehaald. Hieronder ontdekten zij een waterput die waarschijnlijk op een wel stond. Deze hebben zij vervolgens leeggepompt om te kijken wat er in lag maar zij ontdekten enkel een paar planken die zij weer hebben teruggegooid alvorens de put weer met de plavuizen af te dekken. Ik vind het jammer dat de borg op dit moment de genoemde archeologische waarden niet meer met het publiek deelt. Zo zou ze er aandacht aan kunnen schenken op de website en bij rondleidingen. Echter ga ik er van uit dat dat laatste wel gebeurt. Ook zou de stichting deze kennis kunnen delen met het publiek door middel van het plaatsen van genoemde archeologische informatie in hun folder en plattegrond van de borg die men bij binnenkomst volgens de heer van der Veen ( die onder andere kaartverkopen was), ontvangt om zo de kennis over de borg en diens voormalige vormen en functies te vervolmaken.

De website van borg Verhildersum biedt een overzicht van de reeds door Kosmeier genoemde

evenementen en activiteiten die rondom en in de borg georganiseerd worden. Verder is er een pagina (http://verhildersum.nl/jeugd/) gewijd aan activiteiten die de borg speciaal voor kinderen organiseerd om ze spelenderwij het landgoed te laten ontdekken. Zo hebben ze een speciale kinderspeurtocht ontwikkeld voor in de borg. Hiernaast worden er volgens de website regelmatig activiteiten

georganiseerd met verschillende scholen uit de omgeving. Verder is er informatie te vinden op de site over de openingstijden en over hoe je vrijwilliger kan worden op de borg. Ook kunnen mensen vriend worden van de borg waarbij je lid wordt van de vereniging Vrienden Borg Verhildersum. Op de website van de borg staat te lezen dat men bij een lidmaatschap onder andere gratis toegang ontvangt voor de activiteiten van de borg en het informatiebulletin ontvangt. Dit is naar mijn mening een erg aantrekkelijk aanbod aangezien de borg vele interessante activiteiten organiseert waarover men bij een lidmaatschap ook nog eens informatie krijgt toegestuurd. Op die manier houdt zij haar leden goed op de hoogte van de activiteiten en evenementen die op de borg plaatsvinden waardoor men hier actief aan deel kan nemen. Door middel van de website en zoals Kosmeier liet weten met behulp van de krant en de radio houdt zij het regionale publiek op de hoogte van de evenementen en activiteiten. Verder biedt de borg volgens de website ook arrangementen aan voor groepen.Kortom, de stichting zet zich dus goed in om zichzelf op verschillende manieren aan een breed publiek te presenteren.

De borg biedt op de website tevens een korte inleiding over de borg en diens collectie aan. Hierin staat in het kort vermeld dat het huidige grondgebied van het landgoed niet meer overeenkomt met de landerijen van de oorspronkelijke borgheer en dat de gebouwen zelf ook verschillende

(26)

25 informatie die ik de borg aanraadt ook met het publiek te delen. Al met al is het een overzichtelijke site met genoeg beeld-en tekstmateriaal om het publiek een impressie te geven van het landgoed en diens bezigheden. Jammergenoeg laten zij daarbij de archeologie voor een belangrijk deel op de achtergrond. Stichting Historische Kring Eenrum

Naar het telefonisch interview met Lies staal, vicevoorzitter van de stichting Historische kring Eenrum

De stichting is volgens mevrouw Staal niet specifiek publieksgericht. Maar naast het organiseren van een donateursavond waar lezingen worden gehouden heeft de stichting wel een expositie over Robbenjacht gegeven. Daarnaast is zij bezig met het maken van een DVD over hoe het leven in de gemeente Eenrum vroeger was en gaat de stichting een boekje uitgeven van L.C. Willinge. Ook beschikt de stichting over een website waarop onder meer in het kort de doelstelling van de stichting wordt geformuleerd, de namen van de bestuursleden worden gepresenteerd en er wordt besproken wat de stichting in tien jaar van haar doelstellingen tot stand heeft gebracht. Zo is het jaarverslag van de stichting tevens in te zien waarin staat dat er in tien jaar (1994-2004) ook verschillende tentoonstellingen zijn gehouden met oude dorpsfoto’s, gebruiksvoorwerpen en lezingen. Daarnaast worden er foto’s van de Mernedag en

uitgevoerde werken getoond. Zo is de stichting tevens bezig met het digitaliseren van oude foto’s. Verder staat er heel kort vermeld voor welk bedrag je lid kan worden van de stichting en bij wie je je dan moet opgeven. Wat ik eigenlijk mis is informatie over wat ik kan verwachten van het lidmaatschap.

De doelstelling van de stichting is op de website geformuleerd als het bevorderen van het onderzoek en instandhouding van de historie van de voormalige gemeente Eenrum waaronder onder andere

Westernieland en Pieterburen vielen. Dit doel willen zij bereiken door middel van het bijeenbrengen van historische gegevens, het aanleggen van een archief, het verzorgen van publicaties, het beschikbaar stellen van gegevens, het bevorderen van de restauratie van waardevolle panden of delen daarvan en alle overige middelen welke aan het doel van de stichting bevorderlijk zijn. Onder de uitgevoerde werken behoren zoals eerder genoemd enkele oude waterpompen, een deel van de muur bij de kerk in Eenrum, oude graven en het toegangshek van de begraafplaats in Pieterburen. De stichting richt zich bij de restauratiewerken dus voornamelijk op objecten van de oude gemeente Eenrum die van

cultuurhistorische waarde zijn. Hiernaast probeert de stichting de historie en het leven in de oude gemeente Eenrum in beeld te brengen door middel van het vastleggen van interviews met oude bewoners op DVD. Een maal per jaar brengt de stichting een bulletin uit die volgens de website ‘de Mare’ heet. Op die manier laat zij haar leden zien wat er het afgelopen jaar is gedaan door de stichting. Verder beschikt de stichting over een eigen archief en als ik af mag gaan op de foto’s die op de website van de stichting (http://www.historischekringeenrum.nl/) staan, staat de Stichting Historische Kring Eenrum ook op de Mernedag waar zij zichzelf en haar bezigheden presenteert aan het publiek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vooral trouw aan die beslissende grondslagen van ons nationaal bezit, die ons volk verbinden met zijn geschiedenis. Wij blijven onszelf. Wij kennen onze plicht: Den

Door het gebruik van de babygebaren moeten ouders niet meer raden waarom hun baby weent, maar kan de baby het zelf duidelijk maken aan de hand van de aangeleerde gebaren.. Dit

Als bedrijfsarts wordt hij daar in staat gesteld zijn werk in de breedte uit te oefenen, dus met zowel aandacht voor het voorkómen van gezondheidsschade als voor de zorg voor behoud

aan de lange lellen der ooren twee kolossale brillanten, die haar hel bruskjes omschitterden en niet schenen te behooren bij haar toilet – de ruime flanellen zak – maar meer bij

Hij erkende het gezag van de heilige boeken en beschouwde de apocriefe boeken niet als gezaghebbend; dit wijst erop dat, hoewel deze boeken opgenomen waren in de Septuaginta

Het is alweer zondagavond en dat betekent natuurlijk weer een nieuwsbriefje :p Van de week lekker veel gedaan en daarom het weekend rustig aan gedaan. Ik ben van de week

De grote (onbeantwoorde) vraag die het boek van Chabot echter blijft oproepen is die van mogelijke niet beoogde neveneffecten: hoe kunnen we voor- komen dat het pleidooi voor

Ik ben het dus niet eens met het huidige standpunt van de JOVD en vind dat het confessionele onderwijs ook onder artikel23 Grondwet moet vallen.lk zie echter een veel groter