• No results found

4. De afdeling longstay in het licht van het EVRM

4.3. Jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot artikel 3 EVRM 43

In de afgelopen decennia heeft het Hof zich meerdere malen gebogen over de vraag of de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf mogelijk in strijd kan zijn met artikel 3 EVRM. Het verblijf in een detentiecentrum of op een longstay-afdeling zal in veel gevallen een element van lijden en vernedering in de zin van artikel 3 EVRM met zich mee kunnen brengen. De vraag is of dit lijden ook daadwerkelijk in strijd is met het verdrag. In de volgende paragraaf zal de levenslange gevangenisstraf in Nederland worden besproken en verschillende uitspraken van het Hof en hoe deze zich verhouden tot artikel 3 EVRM.

Het opleggen van een straf, de strafmaat en de straftoemeting zijn bevoegdheden die toebehoren aan de lidstaten.235

De levenslange gevangenisstraf is in Nederland ingevoerd in 1870 en is eeuwenlang zeer spaarzaam toegepast. Na 1990 is hier duidelijk verandering ingekomen. Steeds vaker wordt deze straf opgelegd als gevolg van een ‘verhardende’ maatschappij.236 De levenslange straf werd ingevoerd ter vervanging van de doodstraf. Ten aanzien van de doodstraf waren te grote principiële twijfels gerezen. Hierdoor vond de uitvoer ervan nauwelijks meer plaats.237

232

EHRM (GK), 17 januari 2012, nr. 36760/06 (Stanev t. Bulgaria), par. 132. 233

EHRM, 3 april 2001, Keenan t. UK, nr. 27229/95. 234

EHRM, 3 april 2001, Keenan t. UK, nr. 27229/95, par. 113. 235 Gerards e.a., p. 104. 236 Claessen en Meijer, p. 114. 237 Van Laanen 2006, p. 971.

Het doeleinde van een levenslange gevangenisstraf is het toevoegen van leed, vergelding en een speciale preventie (beveiliging van de samenleving tegen de dader).238 De tenuitvoerlegging van deze straf is in principe eeuwigdurend.239 Als met verdere tenuitvoerlegging van de straf echter geen redelijk doel wordt gediend is er mogelijkheid om een gratieverzoek in te dienen. Aan dit verzoek hangt een zwaarwegend advies van de rechter en het Openbaar Ministerie vast. Indien deze beide besluiten dat de straf geen doel meer dient kan met Koninklijk Besluit gratie worden verleend. 240

Dat dit nauwelijks voorkomt lijkt samen te hangen met de ernst van de misdrijven die aanleiding gaven tot het opleggen van de straf. Vaak zijn deze misdrijven van dien aard dat ze door de jaren heen hun immorele en ernstige karakter niet hebben verloren waardoor de wens van vergelding en beveiliging overeind blijft.241

4.3.1. Kotälla

Door de levenslange aard van de straf wordt deze als uitzichtloos beschouwd. Immers, los van de mogelijkheid van een gratieverzoek zal deze straf, zoals haar naam doet vermoeden, levenslang zijn. De vraag of dit karakter van de straf in strijd is met artikel 3 EVRM staat centraal in de civiele zaak van de Hoge Raad, het Kotälla-arrest.242 In deze zaak ging het om een kampbeul uit de Tweede Wereldoorlog die een levenslange straf kreeg opgelegd. Kotälla, die een zeer zwakke gezondheid had, stelde dat de staat, door het opleggen van deze straf een onrechtmatige daad beging nu “in een rechtstaat zoals het onze (....) in het algemeen geen straf mag worden ten uitvoer gelegd op een onmenselijke wijze; het executeren van een levenslange gevangenisstraf tot de dood erop volgt is onmenselijk en onwaardig.”243

De Hoge raad oordeelde als volgt:

“Dat er geen sprake van foltering of onmenselijk(e) of vernederende behandeling of straf in de zin van artikel 3 Verdrag (EVRM), wanneer de Staat bij ernstige achteruitgang van deze gezondheidstoestand van de veroordeelde voortgaat met de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf, mits hem een passende medische verzorging wordt verstrekt.”244

238 De Bont en Meijer, p. 120 239 Artikel 10 lid 1 WvSr. 240 Van Laanen 2006, p. 971/972. 241 Van Laanen 2006, p. 972 242 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 225. 243 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 225. 244

Met deze uitspraak oordeelde de Hoge Raad dat de Staat geen onrechtmatige daad jegens de heer Kotälla had begaan. Kotälla, die het niet eens was met deze uitspraak, zette zijn zaak voort bij het EHRM.245 Ook deze stelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM. Wel riep het Hof de lidstaten op om de mogelijkheid van een (onvoorwaardelijke) invrijheidstelling met een levenslang karakter regelmatig te onderwerpen aan een onderzoek omtrent de overwegingen tot het opleggen van de straf en dit juridisch toetsbaar te maken.246

4.3.2. Einhorn

In 2001 oordeelde het Europese Hof in de zaak Einhorn t. Frankrijk over de levenslange gevangenisstraf in het licht van artikel 3 EVRM. De heer Einhorn was een Amerikaanse staatsburger die in Frankrijk was veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens de moord op zijn vriendin. De heer Einhorn voerde bij het Hof onder andere aan dat indien hij zijn straf zou uitzitten in de Verenigde Staten de kans groot zou zijn dat hij een levenslange gevangenisstraf zou moeten ondergaan zonder enig zicht of mogelijkheid tot invrijheidstelling. Volgens Einhorn was dit een vorm van een onmenselijke straf en dus in strijd met artikel 3 van het EVRM.247

Het Hof volgde deze redenering niet. Zij stelde dat de levenslange gevangenisstraf, welke de heer Einhorn in de Verenigde Staten zou moeten uitzitten, niet per definitie in strijd is met artikel 3 EVRM nu in de Verenigde Staten levenslange gevangenisstraffen kunnen worden omgezet naar een tijdelijke gevangenisstraf. Als kanttekening stelde het Hof wel dat indien deze mogelijkheid niet bestaat en er dus geen enkele mogelijkheid tot invrijheidstelling wordt geboden, de kans op een schending van artikel 3 EVRM ontstaat.248

4.3.3. Léger

In de zaak Léger t. Frankrijk ging het om de heer Léger die op 27-jarige leeftijd een elfjarig jongetje zou hebben vermoord.249 Hij werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf maar kwam na vijftien jaar in aanmerking voor het omzetten van de levenslange straf naar een tijdelijke versie. Alle ingediende verzoeken van Léger werden echter om verschillende redenen geweigerd. Léger stapte uiteindelijk naar het Hof en voerde daar aan dat de opeenvolgende afwijzingen van zijn verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling neerkwamen op een levenslange, niet te bekorten gevangenisstraf en dus strijdigheid

245

EHRM 6 mei 1978, appl. no 7994/77, (Kotalla t. Nederland). 246

Van Laanen 2006, p. 974. 247

EHRM 16 oktober 2001, appl. no. 71555/0, (Einhorn t. Frankrijk). 248

EHRM 16 oktober 2001, appl. no. 71555/0, (Einhorn t. Frankrijk), par. 27. 249

opleverden met artikel 3 EVRM. Tevens voerde hij aan dat hij tijdens zijn detentie extra leed had ondervonden doordat hij steeds in onzekerheid verkeerde of hij al dan niet in vrijheid zou worden gesteld. Het Hof oordeelde echter dat Léger vanaf 1979 met enige regelmaat om voorwaardelijke invrijheidstelling kon verzoeken en in dat verband procedurele waarborgen had waardoor er de facto en de jure geen strijd was met artikel 3 EVRM. 250

Ten aanzien van de onzekerheid die Léger als onmenselijk had ervaren stelde het Hof dat hoe zwaar een levenslange gevangenisstraf ook kan voelen, deze onzekerheid eigen is aan het leven in de gevangenis en bijgevolg geen leed veroorzaakt dat in strijd is met artikel 3 EVRM.251

4.3.4. Vinter

Een recentere zaak betreffende de toetsing van artikel 3 EVRM aan de levenslange gevangenisstraf is het arrest Vinter t. UK.252 In deze kwestie ging het om drie mannen die elk afzonderlijk een ‘whole life order’ kregen opgelegd. Dit betekent onder Brits recht dat de rechter de verdachte veroordeelt tot een levenlange gevangenisstraf. De enige mogelijkheid tot omzetting van de straf of gratie is een besluit van de Minister van Justitie. Aan zo een besluit moeten zeer zwaarwegende belangen ten grondslag liggen, zoals een terminaal zieke gedetineerde of een andere behartenswaardige situatie.253

De drie veroordeelden stapten naar het Hof nu zij van mening waren dat deze gang van zaken in strijd zou zijn met de uitgangspunten van artikel 3 EVRM.

De Grote Kamer van het Hof onderstreepte allereerst de ‘margin of appreciation’ van de lidstaten:

“… Contracting States must be allowed a margin of appreciation in deciding on the appropriate length of prison sentences for particular crimes. As the Court has stated, it is not its role to decide what is the appropriate term of detention applicable to a particular offence or to pronounce on the appropriate length of detention or other sentence which should be served by a person after conviction by a competent court (...).” 254

In de daaropvolgende paragraaf oordeelde het Hof dat de levenslange gevangenisstraf niet per definitie in strijd hoefde te zijn met het verdrag. Het Hof acht staten vrij om levenslange

250

EHRM 11 april 2006, appl. no. 19324/02, (Léger t. Frankrijk), par. 92. 251

EHRM 11 april 2006, appl. no. 19324/02, (Léger t. Frankrijk), par. 93. 252

EHRM (GK) 9 juli 2013, 66069/09 (Vinter e.a. t. UK). 253

Gerards e.a., p. 104. 254

gevangenisstraffen aan meerderjarige veroordeelden op te leggen. Zeker indien het gaat om ernstige misdrijven zoals moord.255 Het Hof stelde echter dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf slechts aanvaardbaar is onder artikel 3 EVRM indien er een

mogelijkheid bestaat tot vervroegde vrijlating.256 Dit houdt in dat er sprake moet zijn van een mogelijkheid tot herbeoordeling van de strafuitvoering. Het Hof achtte het van zeer groot belang dat de klemtoon van de detentie gericht moet zijn op rehabilitatie. Dit geldt, aldus het Hof, voor alle gedetineerden, zo ook voor de levenslang gedetineerden. Zou dit niet zo zijn dan zouden gevangenisstraffen niet verenigbaar zijn met artikel 3 EVRM.257

Tevens stelde het Hof dat een veroordeelde bij het opleggen van zijn straf op de hoogte zou moeten worden gesteld onder welke voorwaarden hij een mogelijkheid heeft tot het indienen van een verzoek tot vervroegde vrijlating of gratie, en hoe dit verzoek wordt beoordeeld. Onder deze omstandigheden oordeelde het Hof dat de mogelijkheden tot vervroegde vrijlating of gratie voor de levenslang (‘whole life order’) gedetineerde in het Verenigd Koninkrijk te restrictief waren en dat er geen afdoende herzieningsmogelijkheden bestonden en dus in strijd waren met artikel 3 EVRM.258

4.3.5. Magyar

Tot slot de zaak Laszlo Magyar t. Hongarije uit 2014. De heer Magyar was veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf in Hongarije. Zijn klacht bij het Hof hield - evenals bij de voorgaande zaken - in dat zijn levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vervroegde vrijlating een schending van artikel 3 EVRM opleverde.259 Het Hof oordeelde dat de Hongaarse wet levenslang gedetineerde onvoldoende informeerde wat de mogelijkheden waren om in aanmerking te komen voor vrijlating en onder welke voorwaarden zij een verzoek konden indienen. Tevens bood de wet geen garanties om te kunnen resocialiseren. Dit leverde, aldus het Hof, een schending op ten aanzien van artikel 3 EVRM.260

Teneinde een goede uitvoering te geven aan deze recente uitspraak dient Hongarije, volgens het Hof, haar systeem van herziening van de levenslange gevangenisstraf te hervormen zodat er niet alleen gegarandeerd kan worden dat de levenslange straf nog

255

EHRM (GK) 9 juli 2013, 66069/09 (Vinter e.a. t. UK), par. 106. 256 Gerards e.a., p. 105. 257 Gerards e.a., p. 105. 258 Van Hattum, p. 1959. 259

EHRM 20 mei 2014, nr. 73593/10 (Laszlo Magyar t. Hongarije). 260

gerechtvaardigd is maar ook dient Hongarije de procedure tot het instellen van een verzoek tot vervroegde vrijlating aan haar gedetineerde kenbaar te maken.261

Nu de uitspraken van het Hof in individuele zaken niet direct een erga omnes-werking hebben is het de vraag of andere landen hier gevolgen aan moeten verbinden. In Nederland kunnen personen die zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, net als in het Verenigd Koninkrijk, een gratieverzoek indienen.262 Een gratieverzoek kan in Nederland worden verleend indien het strafrechtelijke doel, de vergelding en de preventie, niet meer in redelijkheid kan worden gediend.263

Anders dan in het Verenigd Koninkrijk is het niet noodzakelijk dat de gedetineerde terminaal ziek is of dat er een andere prangende reden aan het verzoek ten grondslag ligt.264

Relevant is in dit kader, volgens het Hof, dat het simpele feit dat een levenslange gevangenisstraf in de praktijk volledig moet worden uitgezeten, niet betekent dat de straf niet meer “irreducible” is.265 Hoe de lidstaten deze mogelijkheid uitvoeren acht het Hof, gelet op de beoordelingsvrijheid, een taak van de staten zelf en niet van het Hof.266

Hoewel de levenslange gevangenisstraf in Nederland steeds vaker wordt opgelegd en er een ‘verhard’ systeem in de afgelopen jaren lijkt te zijn ontstaan waarin de kans op een positieve beslissing ten aanzien van een gratieverzoek nihil is, stelde de Hoge Raad in juni 2009 dat er onvoldoende grond is om tot het oordeel te komen dat het omzetten van een levenslange gevangenisstraf naar een tijdelijke gevangenisstraf de facto illusionair is.267 Hiermee oordeelde de Hoge Raad dat het Nederlandse beleid rondom de levenslange gevangenisstraf de jure niet in strijd is met het Europese recht. De Hoge Raad voegde aan dit oordeel wel toe dat indien een korting nooit wordt toegepast het Nederlandse gratiebeleid alsnog in strijd kan zijn met artikel 3 EVRM. 268