• No results found

Een journalistenstreek

't Is 's morgens, tusschen elf en twaalf uur.

De heer Blommers 2e Redacteur binnenland, van 't Morgenblad, is zooeven opgestaan en komt in chamberclaok en op pantoffels, langzaam uit de alkoof in de voorkamer die, vroolijk verlicht door de helder schijnende zon, een allerprettigsten indruk maakt. 't Is half Maart en en de grillige maand toont nog haar vroolijkst gelaat.

- Wat is 't hier toch een aangename kamer, denkt hij, terwijl hij voor 't venster gaat staan en, zich in de reeds vrij krachtige zonnestralen koesterend, op straat ziet,

- 'n Mooi uitzicht hier op de Heerengracht! Hè, 't zonnetje doet mij goed. Hij rekt zich behagelijk een paar malen uit en gaat eindelijk bij de ronde tafel zitten, om het ontbijt, dat reeds eenigen tijd op hem heeft staan wachten, te gebruiken.

Nauwelijks heeft hij zijn eerste kopje thee ingeschonken en een kadetje, met een vlugheid, als ware het een telegram, opengesneden of er wordt aan zijn kamerdeur geklopt.

- Binnen!

Juffrouw Albers, de eerzame matrone, die, gemeubileerde kamers verhurend, door 't leven sukkelt, treedt binnen.

- Morgen meneer, wèl gerust?

- Dank je juffrouw, 't schikt vrij wel, - u komt zeker 't week-boekje brengen? - Dat juistement niet, meneer Blommers, - hm! hm!... De wed. Albers hoest en kucht een paar malen verlegen, strijkt haar zwart merinos boezelaar herhaaldelijk glad, ziet haar commensaal iet of wat schuchter van ter zijde aan en zegt eindelijk: - 'k wou u eigenlijk ereis over iets gesproken hebben.

- Zóó juffrouw, komaan! dan treft u het - ik ben thuis op 't oogenblik.

Grinnikend antwoordt de juffrouw: - U is toch altijd even komiekig; ja! ja! die heeren krantenschrijvers hebben altijd zoo iets over zich. Ik kwam eigenlijk, weet u? - ik zou.... ik wou u zeggen dat, - 't spijt me warempel dat ik 't zeggen moet, maar u

be-grijpt, een mensch moet op zijn eigen voordeel bedacht zijn en als verstandig man, zal u kunnen denken dat... Een verschrikkelijk vermoeden rijst in Blommers ziel: ze wil mijn kamerhuur opslaan. Hij monstert de juffrouw met een blik en denkt: -Hebzuchtige matrone, hoeveel dan? maar hij antwoordt zeer zoetsappig:

- Natuurlijk juffrouw; maar 't komt mij toch voor dat ik....

Verder komt hij niet, want plotseling overstelpt hem juffrouw Albers' welsprekendheid, als zij vervolgt:

- U woont nu circa 4 jaar hier en tot mijn genoegen, dat moet ik eerlijk zeggen; 'k, heb zie dat niet zij brengt den nagel van haar rechterduim even aan den mond -op u aan te merken. Dat u soms erg laat thuis komt, nou dat is tot daaraantoe, dat is de nachtdienst, dat brengt uw vak mee en u is altijd bekwaam in huis gekomen, daar dus niet van, maar....

- Groote hemel! denkt Blommers, 't is erger dan ik dacht; ze zal mij de huur opzeggen, en daarom valt hij haar in de rede met de vraag: - Wil je mij soms laten verhuizen?

- Guns nog toe meneer, ik zou er waarentig niet aan denken wanneer u me zelf niet op die gedachte had gebracht.

- Ik, juffrouw? Blommers oogen worden grooter.

- Ja, meneer! zeker, u schreef verleden week zoo'n mooi stuk in de krant over de aanstaande tentoonstelling en de woningsnood die er dan heerschen zal, dat ik dacht....

- Wat dacht je?

- Ik las zoo van die hotels, weet u! Dat hier in de stad eigenlijk veel te weinig kamers en bedden zijn en zóóveel vreemdelingen komen, en dat er apperentie op is, dat ze op straat zullen moeten bivakkeeren en daarom....

Blommers huivert, hij begrijpt reeds allles.

- En daarom, vervolgt de matrone, dacht ik: deze kamer is zoo riant gelegen, ik heb ze verleden najaar pas laten schilderen en behangen....

- Daar heb ik den last van gehad, denkt Blommers.

- Ik geloof dat ik goed gedaan heb, haar aan 't Vreemdelingen-Bureau als disponibel op te geven; er is op die manier nog wel eens een extraatje te verdienen.

- Gisteren zijn er, toen u uit was, een paar heeren geweest zoo'n soortement makelaars, die hebben me dadelijk getaxeerd op 1e klasse, ƒ9 per dag met ontbijt. En daarom, begrijpt u zou ik u wel beleefd willen verzoeken met Mei te verhuizen. Ik ben een weduwvrouw en dus....

Blommers verslikt zich aan zijn kopje thee en roept eensklaps: - Harpagon in vrouwenkleeren!

- Wat blieft u?

- Geen woord meer, juffrouw! of...

- Heere mensch! maak u niet boos meneer, u hebt nog redelijk een maand tijd om naar een andere kamer uit te zien, ik waarschuw u fatsoenlijk vooruit en....

- 'k Was hier zoo naar mijn genoegen! klaagt Blommers plotseling weemoedig gestemd.

- Dat wil 'k waarlijk wel gelooven; 't is ook maar geen lieve kamer, kijk me zoo'n riant uitzicht eens aan, en wat een gemakken. Bijvoorbeeld, hier die hangkast - de juffrouw opent de deur er van - en dan zoo'n kostelijk buffet.

Blommers ziet haar, verwondert over die brutaliteit, in 't gelaat maar zwijgt. -Nooit last van rook, lekkasie of anderszins en zindelijk! - nou dat weet u zelf 't best.

- Hou op juffrouw!

- De makelaar zei gisteren dadelijk: die kamer is eerste klas, je kunt er op rekenen juffrouw, dat ze direct bezet wordt. Ik was erg in mijn schik. Och! als 'k zoo nadenk moet 'k zeggen: 't kan toch al raar in de wereld loopen. Dat ik nu juist door uw geschrijf op 't idee moest komen; 't is toch casuweel - en terwijl de juffrouw dit zegt, schudt ze het hoofd heen en weer en glimlacht vergenoegd. - Ik mag u nog wel bedanken, dat u er mij op hebt attent gemaakt.

- O fatum! o fatum! roept Blommers eensklaps zóó luid, dat juffrouw Albers een paar pas terug gaat en eenigszins haperend zegt: - Nou meneer, dat's dus afgesproken, met Mei verhuist u. - 't Spijt mij waarentig maar u begrijpt....

- Ik begrijp alles, lage ziel! barst de ongelukkige huurder eensklap uit en met 't beboterde mes in de hand opstaande en op de juffrouw toegaande, vervolgt hij: - Heb jk daarvoor vier jaar lang je onverkwikkelijke physionomie geduld en je oudbakken kadetjes helpen opeten!

- Wat zeit u daar? - oudbakken! antwoordt de verontwaardigde hospita. Ik zal hier op deze plaats dood blijven staan als...

- Dat gave de hemel! maar zoo barmhartig is hij niet. Ruk uit juffrouw, of je brengt me tot het uiterste. Nogmaals doet Blommers een pas vooruit en de matrone verdwijnt als met een tooverslag.

In de gang staande denkt ze: - Hij is toch niet zoo net en fatsoenlijk als ik dacht; 't is een geweldenaar; 'k ben eigenlijk blij, dat ik hem met Mei kwijt raak. Negen gulden per dag, 't is een kapitaal!

Handenwrijvend daalt zij de trappen af en gaat in haar keuken nog eens narekenen hoeveel de tentoonstelling haar wel op kan brengen, wanneer ze behalve meneer Blommers' kamer, ook de twee kleinere bovenkamers, die ze zelve bewoont, ter beschikking van het Vreemdelingen-Bureau stelt. - Ik kan wel een paar maanden in de keuken huizen, zegt ze in zich zelve. 't Is wel wat vochtig, maar in de zomer kan 't best.

Een paar dagen later begon de heer Blommers reeds uit te zien naar een geschikt verblijf, waar hij, na Mei, zijn vermoeid journalistenhoofd zou kunnen ter ruste leggen.

't Werd hem hoe langer hoe duidelijker, dat nog nooit een zijner artikelen zóóveel uitwerking op het publiek had gehad, want iedereen die kamers disponibel had, of tegen Mei dacht te hebben, aasde op den toevloed van vreemdelingen, die men tegen de zomermaanden verwachtte.

't Sprak vanzelf, dat hij er de man niet naar was om in de Goudsbloemstraat of Tuindwarsstraat te gaan wonen, of wel in de Jonker-of Ridderstraat een asyl te zoeken, en toch de gedachte bevestigde

zich bij hem meer en meer, dat hij ten slotte er toe zou moeten komen, wilde hij ten minste na Mei niet in de open lucht verblijf houden. Overal waar hij vermoeden kon dat kamers te huur waren, klopte hij aan, overal werd hem opengedaan, maar ook overal kreeg hij hetzelfde antwoord: met Mei? - neen meneer, daar treden we niet in, u begrijpt, met het oog op de aanstaande tentoonstelling hebben we onze kamers ter beschikking gesteld van... Gewoonlijk liet Blommers de menschen niet eens uitspreken, want de naam Vreemdelingen-Bureau begon hij te haten met al den haat, dien zijn, anders zoo vredelievend, journalistenhart kon voeden. Een paar maal reeds was hij in een hotel gegaan en had getracht den eigenaar voor een kamer te

verschalken, maar ontzetting greep hem aan bij 't hooren van den prijs, dien men voor een eenvoudige kamer met alkoof vorderde. Alles zou nog wel te schikken zijn, dacht hij, wanneer het Morgenblad ook naar rato de salarissen, gedurende den tentoonstellingstijd, verhoogde, maar daar was geen sprake van. Integendeel, de werkzaamheden zouden zeker toenemen en daardoor, indirect, de salarissen lager worden.

Hij begon de stad in alle richtingen te doorkruisen.

Zag hij hier of daar een bordje staan met 't opschrift: K a m e r s t e h u u r , dan kon hij ook zeker zijn, dat ze bij nader onderzoek slechts tot ultimo April te krijgen waren.

Zag hij een huis, dat verbouwd werd en vroeg hij: - wat wordt er van dit perceel? - tien tegen een durfde hij wedden, dat 't antwoord was: ‘een hotel meneer! Met het oog op de a.s. tentoonstelling, meent de eigenaar dat....’ O! dat ellendige met het oog op de a.s. tentoonstelling, 't vervolgde hem als de nachtmerrie; het maakte hem half krankzinnig. Soms echter moest hij, niettegenstaande zijn boosheid, lachen als hij van de gouden bergen hoorde, die de menschen zich van 't kamers verhuren voorstelden.

Het zal een opkomst voor de stad zijn, zei hem o.a. de eigenaar van een verbrand perceel, die bezig was het puin en de afbraak te doen wegruimen. - Denk eens aan, meneer, 'k heb mijn terrein voor drie maanden verhuurd aan iemand, die er tenten op laat slaan, voor menschen, die een goedkoop logies willen hebben.

- Ik ga mijn huis uit, hoorde hij van een ander, - 'k verhuur het gemeubileerd voor een enormen prijs, aan den een of anderen rijken Engelschman of Amerikaan, gedurende de tentoonstellingsmaanden.

Hij lachte om die utopiën, de goede Blommers, maar inwendig kookte hij toch en zon op wraak.

- 't Is bespottelijk, neen ergerlijk! riep hij herhaald, - de menschen lijken hier wel dol; misschien brengt die tentoonstelling hen nog op het denkbeeld om in 't vervolg

niet meer te schrijven: AoDomini, zus of zooveel: maar, 't Jaar I na de tentoonstelling.

En ik ezel der ezelen, heb nog een handje, neen, veel handjes geholpen om die kamerverhuurders totaal gek te maken. O, onzalig uur, waarin ik dat artikel schreef! - Had juffrouw Albers het ten minste maar niet gelezen; kon ik haar maar aan 't verstand brengen, dat 't niets meer dan een krantenartikel was en dat... halt! ik ben er. Een straal van licht brak eensklaps door 't donkere wolkenfloers zijner gedachten.

zijn bureau, nam een pen en begon te schrijven. 't Was een feuilleton voor het Morgenblad.

D E T E N T O O N S T E L L I N G . EEN BLIK IN DE TOEKOMST,

DOORFANTASIO.

De wereldtentoonstelling was geopend.

Uit alle oorden der wereld stroomden reizigers naar Nederland. Amsterdam was plotseling een wereldstad geworden. Amerikanen, Indiërs, Chineezen, Japanners en Eskimo's, Turken, Afrikanen en Australiërs kwamen, op de vleugelen van den stoom, aangevlogen.

Als een heir van sprinkhanen verspreidden zich plotseling al die vreemdelingen over Amsterdam; aan alle stations verdrongen zich de aankomende passagiers. Herhaaldelijk reeds waren op de perrons menschen in 't gedrang bezweken en nog immer voerden extra treinen nieuwe duizendtallen aan.

De aapjes reden totdat de paarden er bij neervielen; de Rijtuigmaatschappijen hadden het getal hunner véhikels verzesdubbeld en de Trams reden treinsgewijze.

De particuliere stalhouders hadden alles wat wielen had, tot het vervoer van passagiers ingericht. Oude half vermolmde toesleden waren uit de hoeken gehaald en werden door magere knollen over de keien gezeuld, maar menigeen dankte den Hemel nog voor zulk een vervoermiddel.

Enkele stalhouders bezigden waarlooze lijkkoetsen, die zij, om haar 't sombere uiterlijk eenigermate te ontnemen, met wimpels, groen en vlaggen hadden versierd en met banken voorzien, als omnibussen van en naar de stations.

In de grachten stoomden onophoudelijk havenbootjes heen en weer en tal van sleepbooten, die steunend en hijgend met passagiers bemande schuiten, achter zich sleepten, deden aan reusachtige waterslangen denken. Een geregelde bagagedienst, tusschen de stations en de hotels, was door de dienstverrichting georganiseerd, en onafzienbare rijen karren en kruiwagens, beladen met koffers, kisten en hoedendoozen, ratelden onafgebroken door de hoofdstraten der stad.

De hotels waren tot berstens toe gevuld; geen biljart was er in de stad te vinden, dat niet beslapen werd en in de cafés werden 's nachts hangmatten aangebracht.

En immer hooger steeg de woningsnood!

Alle beschikbare kamers in de stad waren tot fabelachtige prijzen verhuurd en voor den ingang van een der hoofdkerken kon men, avond aan avond, honderden menschen queue zien maken, om een nachtverblijf te vermeesteren.

Men sliep wel niet gemakkelijk in de houten banken der dignitarissen of

ouderlingen, men knikkebolde onaangenaam op de stoelen in doophek of ruim, máár men was onder dak en dat zei reeds veel in den tentoonstellingstijd. De kerkmeesters hadden lang geaarzeld eer ze hun

toe-stemming gaven om menschen van allerlei geloof en gezindte in een Gods-huis nachtverblijf te geven, maar hun gemoedsbezwaren konden het niet uithouden tegen de argumenten van een hunner, een bijzonder liberaal en geleerd man, die bewees, dat 't niets ongewoons was, dat in een kerk geslapen werd en dat de kleine vergoeding, die men voor het nachtverblijf betaalde, financieele voordeelen opleverde, die tot Christelijke doeleinden konden gebezigd worden.

Een vernuftige schuitenvoerder was op 't lucratieve denkbeeld gekomen een vloot van zolderschuiten in de Keizersgracht te varen, ze met geteerd zeildoek te overdekken en onder die beschutting aan iedereen, die zich aanmeldde, matrassen te verhuren à ƒ2.50 per stuk, alléén uitzonderend lieden in kennelijken staat en dames zonder geleide.

Extra nachttreinen reden onophoudelijk op alle spoorlijnen heen en weer, om de stad te proviandeeren. De broodfabrieken werkten dag en nacht met dubbel personeel; de slachters konden zich de weelde van 't naar bed gaan niet meer veroorloven en de bierbrouwerijen moesten n o l e n s v o l e n s het watergehalte van haar brouwsels vermeerderen. Wijnkoopers en distillateurs hadden reeds tot allerlei surrogaten hun toevlucht genomen en de roomboterfabrieken leverden slag aan de melkinrichtingen en de melkslijters, om de melk, die, bij een ongewoon laag peil, door de buitenboeren buitengewoon hoog werd verkocht, meester te worden.

De paardenslachters aasden op de dood gereden vigilante- en aapjespaarden en de restaurateurs vochten er om wie 't eerst er van zou worden bediend.

't Was reeds een paar maal voorgekomen, dat 's morgens in de vroegte, bakkers-en kombakkers-enijswinkels warbakkers-en opbakkers-engebrokbakkers-en bakkers-en geplunderd door hongerige bbakkers-endbakkers-en bakkers-en daarom waren ter beveiliging van het bijzonder eigendom der ingezetenen, bij iederen bakker of handelaar in comestibles, schutters ingekwartierd, die, met heldenmoed en geladen geweer, dood en verderf dreigden aan een ieder, die 't wagen dorst de maatschappelijke orde willekeurig te verstoren.

Voor de grootste broodfabrieken waren stukken geschut geplant en hielden artilleristen dag en nacht een wakend oog, terwijl bij de voornaamste vleeschhouwers een sterke politiemacht de rust bewaarde.

De eerste koffiehuizen werden door detachementen infanterie bewaakt en herhaalderlijk moesten voor Mille Colonnes en Krasnapolsky door de cavalerie charges worden gemaakt, om den geweldigen aandringenden

hongerige-menschenstroom in bedwang te houden.

De schouwburgen gaven drie voorstellingen per dag, 's morgens, 's middags en 's avonds, en toch hunkerden nog steeds duizenden naar kunstgenot. 't Panopticum was dag en nacht geopend en in Natura Artis Magistra kon men niet anders dan voetje voor voetje loopen door de menigte, die den geheelen tuin met verwoesting dreigde.

Nu en dan vielen in de restaurants kellners en Jannen van uitputting neêr, om nooit weer op te staan, en hier en daar zag men in schaftkelders de fijnste, chicste lieden elkander gebakken schol, leverbeuling in 't zuur, scharren en kommen koffie betwisten.

...

Ook juffrouw Albers, de eerzame weduwe, die 't geluk heeft op de Heerengracht een toehuisje te bewonen, deelt in de algemeene welvaart. Zij heeft drie kamers verhuurd, één groote en twee kleinere.

De grootere kamer is ingenomen door een Engelschman, Mr. Geo. Browning, de gelukkige uitvinder van de Zelfwerkende-Electrische-Puddingvorm, een apparaat dat 2000 cabinetpuddingen per dag kan afleveren. De groote machine heeft hij op de tentoonstelling geëxposeerd, een kleinere op zijn kamer laten brengen.

't Schijnt een royaal man, die Mr. Browning, want hij heeft dadelijk gezegd: - Allright, I'll take the room; ƒ12 a day with breakfast, quite well!

De juffrouw wrijft zich in de handen en denkt: dat is een buitenkansje; ze verhuurt daarom de ééne kleinere kamer voor slechts ƒ9 p. dag aan Monsieur Contesine, een virtuoos, die gedurende den Expositietijd concerten komt geven. Men moet voor den kunst iets over hebben!

De tweede kleine bovenkamer is ingenomen door Iwanoff Preszynskow, een Russisch werktuigkundige, die een gloednieuw schietwerktuig heeft uitgevonden. - Negen-en-twintig gulden per dag, zegt juffrouw Albers, op innig tevreden toon, tot haat zuster Chrisje, die zoolang de tentoonstelling duurt, haar helpster is. - 't Is prachtig, Chrisje! daar kan ik wat van overhouden; ik ben nu heel wat beter af, dan toen Meneer Blommers nog bij me woonde. 't Is waar, ik heb de twee bovenkamers nieuw moeten laten behangen en er kleeden laten leggen, maar dát heb ik er gauw genoeg uitgehaald.

- Ja Betje, dat geloof ik ook, vooral als de weekboekjes er bij komen en ze wat verteeren.

't Schijnen alle drie bedaarde menschen te zijn, 'k heb ze haast nog niet weer gezien, sinds ze eergisteren zijn gekomen.

- Die schijnen den geheelen dag uit te blijven, Bet!

- Ze zullen op de tentoonstelling zijn, dat 's natuurlijk, Hè! wordt daar niet gescheld, Chrisje?

Betje staat op, om te gaan zien wie er is en komt terug met een verbaasd gezicht en de woorden:

- Daar is een kruier met een mand eieren, twee vaatjes krenten, een kist oranjesnippers, een doos sucade en twee zakken meel.

- Die is hier niet terecht! - Dat heb ik ook al gezegd.

De kruier houdt tegen juffrouw Albers stijf en strak staande dat hij wél terecht is en toont een adres: Mr. Geo. Browning, inventor.

- Groote hemel! moet die heele rommel hier zijn?

- Jawel juffrouw! 'k moet alles dadelijk op meneer's kamer brengen. - Hier?

- Om u te dienen.

- Maar man, 't is niet mogelijk!

Terwijl de juffrouw nog aan 't woordenwisselen is, komt Mr. Browning thuis en brengt haar, in bijzonder gebroken Hollandsch, slecht Duitsch en goed Engelsch door elkaar, aan 't verstand, dat hij al die artikelen noodig heeft, om op zijn kamer eenige proeven te nemen met zijn Gepatenteerden Electrischen Puddingvorm voor

huishoudelijk gebruik.

- In Godsnaam! breng 't dan maar naar boven, man!

De vaatjes krenten beschadigen op gruwelijke wijze de trapleuning en de manden krabben langs de gewitte muren; de zakken meel maken portaal en trappen stoffig wit en als de kruier ze eindelijk, blij dat hij boven is, van zijn schouder op het tapijt