• No results found

J. van der Spek

In document Onze Taal. Jaargang 58 · dbnl (pagina 51-67)

Beeldspraak is een krachtig stijlmiddel in de handen van een goede schrijver, maar slechte schrijvers en sprekers kunnen zich er beter verre van houden. In de onbeholpenheid of sleetsheid van de beelden toont zich de middelmatigheid van een schrijver. De gretigheid waarmee men beeldspraak gebruikt, is echter omgekeerd evenredig met de vaardigheid erin. Er kan geen congres of publieke vergadering geopend worden, of de voorzitter of inleider laat schepen te water, geeft voorzetten en draagt steentjes bij.

Eenmaal gelanceerde beelden worden tot vervelens toe doorgegeven van spreker tot spreker, als betrof het een besmettelijke ziekte. Op een congres kan een banale trouvaille als een soort ‘running gag’ door een lezingenreeks lopen. Als de voorzitter een schip te water laat, komt de eerste spreker al gauw met gevaren van averij, piraten of kapers, de tweede zal ongetwijfeld ballast uitwerpen of

reddingswerkzaamheden ter sprake brengen, de derde wil maar één kapitein op het schip hebben en de laatste zal het schip veilig de haven in loodsen.

Deprimerende bouwsels

Politici zijn ware meesters zowel in gebruik van versleten beelden als in het

aaneenrijgen ervan tot deprimerende kettingen. Hoe slechter de spreker, hoe langer de ketting. Bert de Vries: ‘De vorige CDA-bijeenkomst was twee jaar geleden vlak na de Elfstedentocht. Dit jaar hebben we geen ijs gehad. Toch zullen we bij het debat van volgende week in de Tweede Kamer op dun ijs schaatsen. Het is dan een kwestie van zwemmen of verzuipen.

De CDA-fractie zal proberen het kabinet boven water te houden.’ (NRC 22-3-1988) Nog langer is de volgende ketting: ‘Te veel romans, vooral in Frankrijk, zijn kleine

wiegelende bootjes die niet bestand zijn tegen volle zee, golven, overvloed; en die

een kalme veerdienst onderhouden tussen twee dicht bij elkaar gelegen oevers - die van de zelfbespiegeling en die van de deuxpièces-cuisine.’ (NRC 19-4-1988) Het is eigenlijk een wonder dat mensen elkaar überhaupt nog begrijpen als ze dit soort taalbouwsels fabriceren; toch lijkt het ze weinig moeite te kosten. Een

subsidie-aanvrager vertelt: ‘(bij Economische Zaken) hoorde ik: “Ik kan geen geld uit mijn zak toveren, maar ik kan wel het vet geven om de raderen te laten draaien.” Ik zei toen: “Kunt u mij dan een heel vat van dat vet geven?” Maar daarna heb ik nooit meer wat van die man gehoord.’ (NRC 7-4-1988) Nee, geen wonder!

Beelden zijn even sterk aan bederf onderhevig als vis; ze moeten voortdurend ververst en vervangen worden. Maar ook frisse beelden voldoen niet altijd. ‘Grootste diplomatieke supermarkt onder vuur’ staat boven een stuk over de Verenigde Naties. Twee beelden ineen: ‘onder vuur’ is een tamelijk toegankelijke verbeelding van kritiek en aanvallen, ‘diplomatieke supermarkt’ is een extensie van een veel gebruikt beeld waarin de politiek met ‘de markt’ wordt vergeleken. In dit geval blijkt

‘diplomatieke supermarkt’ echter als positieve kwalificatie bedoeld te zijn, wat de meeste lezers pas door zullen hebben als ze de tekst in zijn geheel gelezen hebben. De bijbetekenissen van supermarkt (uitverkoop, prijzenslag) maken dit woord ongeschikt om positieve associaties over een politieke organisatie te wekken. Misschien werken vergelijkingen tussen politiek en handel altijd wel in het nadeel van de politiek: denk in dit verband aan termen als gesjoemel, koehandel of koppelverkoop.

Tussen onbegrip en saaiheid

Aan welke eisen moet een metafoor of vergelijking voldoen? Voor een deel is dat wel duidelijk, hoewel de waardering per persoon kan verschillen. We geven de voorkeur aan nieuwe boven versleten beelden (hoewel we veel vaker versleten uitdrukkingen produceren) en aan goed lopende formuleringen boven hortende; sommige mensen willen bovendien het beeld graag vóór zich zien. Voor metaforen zijn enkele eigenschappen nader onderzocht, vooral de begrijpelijkheid en de mate

van overeenkomst tussen de twee onderdelen die met elkaar vergeleken worden.

Begrijpelijke metaforen blijken, weinig verrassend, geprefereerd te worden boven onbegrijpelijke. Hier lijkt begrijpelijkheid eerder een voorwaarde voor waardering te zijn dan een van de variabele eigenschappen. Je moet begrijpen welke onderwerpen met elkaar vergeleken worden en wat het gesuggereerde verband is, voor je aan waardering toekomt. Bij de mate van overeenkomst zijn de resultaten minder duidelijk; weinig overeenkomst maakt metaforen onbegrijpelijk, maar veel overeenkomst maakt ze saai.

Om deze tegenstelling op te heffen hebben Tourangeau en Sternberg, twee Amerikaanse onderzoekers, geprobeerd de factor mate van overeenkomst in twee componenten te verdelen. Ten eerste moet er volgens hen gekeken worden naar de

domeinen, de betekenisvelden waaruit de onderdelen van de metafoor afkomstig zijn.

In de metafoor ‘Julian Schnabel (een hedendaagse Newyorkse schilder) is de Sylvester Stallone van de kunstwereld’ (HP 21-5-1988) liggen de domeinen dicht bij elkaar; het gaat in beide gevallen om mensen. In ‘Maria van Veen, deze ongeslepen diamant van de vakbeweging’ (HP 21-5-1988) liggen ze verder uiteen; mensen worden hier vergeleken met edelstenen. De tweede component is de overeenkomst in

eigenschappen tussen de beide onderdelen van de metafoor. In het voorbeeld van

Julian Schnabel zijn de relevante eigenschappen (althans door de ingewijde lezer) samen te vatten als ‘succes, rijkdom en machismo’.

Volgens Tourangeau en Sternberg bepaalt de afstand tussen de domeinen de frisheid, de originaliteit van een metafoor: hoe verder deze uit elkaar liggen, hoe origineler het beeld op ons overkomt. Om deze afstand als het ware te compenseren, moeten de beide onderdelen van de metafoor overeenstemmen in (relevante) eigenschappen. Deze hypothesen onderzochten ze door met behulp van proefpersonen 64 metaforen op de genoemde twee punten te rangschikken. Op die

23

manier verkregen ze verschillende combinaties van overeenkomst in domein en overeenkomst in eigenschappen. Voorbeelden:

1. ‘De havik is de haai van de vogels’ (grote overeenkomst tussen de domeinen vissen en vogels, en grote overeenkomst tussen de eigenschappen: groot, jagend);

2. ‘De condor is de goudvis van het luchtruim’ (opnieuw grote overeenkomst tussen de domeinen, maar weinig of geen relevante gemeenschappelijke eigenschappen);

3. ‘George Washington is het vlaggeschip van de Amerikaanse politici’ (weinig overeenkomst tussen de domeinen, maar - volgens de auteurs - veel gemeenschappelijke eigenschappen);

4. ‘Idi Amin is de nachtegaal van de staatshoofden’ (weinig of geen overeenkomst op beide fronten).

Een tweede groep proefpersonen moest aangeven welke metaforen ze goed vonden. De hypothesen van de onderzoekers werden in grote lijnen bevestigd: de

proefpersonen gaven de voorkeur aan metaforen waarvan de domeinen ver uiteen liggen en waarvan de onderdelen veel gemeenschappelijks hebben (de

George-Washington-variant).

Met deze resultaten kan een aantal verschijnselen verklaard worden, maar niet alle. Uit de resultaten zou afgeleid

24

[Vervolg tekst]

kunnen worden dat een metafoor beter wordt naarmate de domeinen verder uiteen liggen. Het volgende voorbeeld zou dan tot de absolute top moeten behoren: ‘Het roken van sigaretten, het bezit van een verhoogde bloeddruk, een te hoog

plasmacholesterol- of bloedsuikergehalte vormen te zamen de vier ruiters van de apocalypse van het hartinfarct’. Hier lijkt echter een bovengrens overschreden te zijn: de beide domeinen liggen zo ver uiteen, dat de metafoor een gezochte indruk maakt.

Gevoelswaarde uitgebuit

Bovendien speelt er mijns inziens een subtieler verschijnsel een rol bij onze waardering van beeldspraak. Het gaat daarbij vaak om de minder voor de hand liggende punten van vergelijking. Neem nogmaals het voorbeeld ‘Julian Schnabel is de Sylvester Stallone van de kunstwereld’. De rijkdom en beroemdheid van beiden is het opvallendst, maar deze eigenschappen maken de metafoor niet interessant; dan had er net zo goed kunnen staan ‘Julian Schnabel is de Michael Jackson van de kunstwereld’. Het gemeenschappelijke machismo geeft de metafoor zijn extra lading.

Dit verschijnsel speelt vooral een rol bij metaforen met een diverterende functie; bij educatieve metaforen (‘de hersenen zijn een soort computer’) staat de duidelijkheid voorop. De grenzen zijn overigens niet altijd scherp te trekken. Wanneer een politicus zegt ‘Heroïnegebruik is de kanker van onze grote steden’ wil hij misschien de oncontroleerbare groei van het verschijnsel aanduiden, maar hij profiteert ook van de kwaadaardige gevoelswaarde (connotaties) die een ziekte als kanker nu eenmaal aankleeft.

Een metafoor geeft een spreker of schrijver de mogelijkheid in weinig woorden heel veel te zeggen en nog meer te suggereren. Wat betekent het bijvoorbeeld om ‘de Sonja Barend van de Newyorkse galeristen’ te zijn (HP over Gracie Mansion, een beroemde galeriehoudster)? Ben je dan populair, kom je vaak op tv, presenteer je een show, draag je elke week een andere jurk? Het is de mogelijkheid om deze rijkheid aan connotaties over te brengen, waaraan de metafoor haar kracht ontleent. R. Tourangeau, ‘Metaphor and cognitive structure’, in: D.S. Miall (ed), Metaphor:

Problems and Perspectives, Sussex 1982.

Analogiegebruik: de keuze van een voertuig

Egbert Woudstra - universitair docent Toegepaste Taalkunde, Technische Universiteit Twente

doorgegeven aan de collega achter de volgende microscoop, die de micro-injecties uitvoert. [..]’ (Marion de Boo in NRC Handelsblad).

In een analogie gaat het erom kennis over te dragen door een min of meer onbekend begrip te vergelijken met een bekend begrip uit een ander kennisdomein, zoals in het voorbeeld hierboven. Die verschillende

kennisdomeinen onderscheiden de analogie van ‘gewone’ vergelijking waarbij het steeds gaat om een vergelijking binnen hetzelfde kennisdomein, bijvoorbeeld ‘Carel is spraakzamer dan Michaël’, ‘de toren van het stadhuis in Hengelo lijkt op die van het Palazzo Vecchio in Florence’.

‘Een bekend begrip’ dient hier ruim opgevat te worden, in die zin dat het kan gaan zowel om een vakterm als om (een deel van) een proces. In de Engelstalige literatuur noemt men het bekende begrip wel vehicle. Het bekende begrip is dus het voertuig voor het onbekende begrip. Afhankelijk van het doel kan de schrijver kiezen tussen een uitgebreide en een beperkte analogie. We zullen eerst ingaan op de uitgebreide en daarna op de beperkte vorm.

Uitgewerkte analogieën

In didactische teksten wordt het voertuig vaak zo gekozen dat de overeenkomsten en soms zelfs ook de verschillen sterk benadrukt kunnen worden. Een bekend voorbeeld waarbij het vooral om de overeenkomsten gaat, is de analogie tussen de celstructuur en een fabriek:

fabriek cel fabrieksmuren celwanden veiligheidsagenten celmembraan werkvloer cytoplasma cafetaria chloroplasten schoonmaakploeg lysosomen energiecentrale mitochondria enz.

Een ander voorbeeld, iets minder uitgebreid in zijn overeenkomsten, komt uit de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad, waarbij de auteur (Beekman) over de continentverschuiving meldt:

‘[...] Ook tijdens het opbreken van het supercontinent Pangea, 180 miljoen jaar geleden, en het daarna wegdrijven van het Noordamerikaanse continent, is het als een “wortel” aan dit continent blijven vastzitten. Misschien is die sterkte ontstaan nadat het gesteente 2,5 miljard jaar geleden in oostelijke richting is vervormd. Dit is namelijk de richting van de zich in het gesteente bevindende olivijnkristallen, en van deze kristallen is bekend dat zij zich bij de vervorming van gesteente in de

te vergelijken is met het koudwalsen van staal. Bij deze techniek van vervormingsharding worden alle structuren in het staal in de walsrichting gestrekt. Er ontstaat daardoor een soort vezelstructuur, waardoor het materiaal in die richting harder, brosser en minder taai wordt dan in de andere richtingen. Dit zou ook gebeurd kunnen zijn bij het ontstaan van de “wortel” onder het Noordamerikaanse continent en geldt misschien voor de wortels onder alle huidige continenten. [...]’

Aan deze analogie is meteen ook een beperking te zien. Immers, de auteur gaat er (via de onderzoekers die hij aanhaalt) kennelijk van uit dat koudwalsen en alles wat daarbij hoort, voor de lezer bekend terrein is.

Vereiste toelichting

In situaties waarbij schrijver of spreker kiest voor het aangeven van meerdere overeenkomsten (en zelfs verschillen)

25

zal het bijna altijd gaan om een didactische tekst, waarbij de uitlegfunctie het belangrijkst is. Aangeven van de verschillen kan belangrijk zijn omdat je door een analogie gemakkelijk misleid kunt worden. Zo kun je de activiteit van elektronen in een rooster heel goed vergelijken met de beweging van knikkers op een trommelvel maar je moet daar niet uit afleiden dat elektronen er echt uitzien als ronde knikkers of dat elektronen in een rooster hetzelfde geluid maken als een drumband.

De retorische structuur voor een volledig uitgewerkte analogie in een didactische tekst zou er als volgt kunnen uitzien:

1. aankondiging van het onbekende begrip;

2. introductie van het bekende begrip. Wanneer een spreker of schrijver zou menen dat iemand hier slechts een vaag beeld van heeft, kan hij daar uitgebreider op ingaan;

3. overgangszin, waarin expliciet de relatie tussen het onbekende en het bekende begrip aan de orde gesteld wordt. Het gaat dan om formuleringen als ‘heeft dezelfde bouw als’, ‘ziet er uit als’, ‘doorloopt dezelfde handelingen als’, ‘heeft dezelfde functies als’;

4. behandeling van overeenkomsten tussen het onbekende en het bekende begrip; 5. overgangszin, waarin expliciet aangekondigd wordt dat er ook verschillen zijn

die storend kunnen zijn voor een goed begrip; 6. behandeling van die verschillen;

7. samenvatting van belangrijkste overeenkomsten en verschillen.

Vooral in populair-wetenschappelijke teksten zoals in de maandbladen Kijk en Natuur

en Techniek maar ook in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant en NRC Handelsblad vind je analogieën waarbij het onbekende en het bekende slechts op

één, saillant, aspect vergelijkbaar zijn: ‘manen zijn donker als kool’, ‘hemellichamen met de vorm van oude verschrompelde aardappelen’. Uit deze voorbeelden blijkt al meteen dat het bij de keuze van het voertuig belangrijk is te letten op de mogelijkheid om bij toehoorders of lezers een beeld op te roepen waarmee zij vertrouwd zijn. Het effect van zo'n beeld kan versterkt worden wanneer het aansluit bij ervaringen van de lezer. Een voorbeeld daarvan is de uitleg die in Natuur en Techniek wordt gegeven in een artikel over het verzakken van de pijlers van de Oosterscheldedam. Als voertuig is daarbij gekozen voor een foto van een recreant die vlak aan zee met zijn beide voeten in het natte zand staat. Een geslaagde analogie omdat bijna iedereen wel eens zo'n ervaring heeft gehad. Uit dit voorbeeld blijkt ook dat bij analogieën woorden niet alleenzaligmakend zijn.

Onder: Zonder fundering zou het de pijlers van de Oosterscheldedam vergaan als de voeten van iemand die stilstaat op het strand.

Aantrekkelijkheid

Hebben analogieën nu alleen een uitlegfunctie? Uit de voorbeelden in de alinea hierboven blijkt dat ze ook een aantrekkelijkheidsfunctie hebben.

Waar het zwaartepunt ligt, hangt uiteraard af van de communicatieve situatie. In

Kijk en Natuur en Techniek ligt de nadruk op de aantrekkelijkheid. Lukt het ook

altijd om analogieën ook aantrekkelijk te maken?

Daar kun je wel vraagtekens bij zetten. Zeker bij verhalen over bacteriën, virussen en immuunsystemen kun je er bijna automatisch van uitgaan dat er wel een blik soldaten met materiaal variërend van prikkeldraadversperringen tot geleide

projectielen opengetrokken wordt. Ook het gedrag van atomen wordt nogal eens met exercerende soldaten vergeleken. Het bloedvatensysteem wordt bijna altijd vergeleken met de centrale verwarming, de computer bijna altijd met een huis met flexibele kamers of met kaartenbakken. Bij DNA wordt er eindeloos geknipt en geplakt en altijd past er wel een stof bij een andere stof als een sleutel op een slot. Schrijvers in de hierboven genoemde populairwetenschappelijke bladen lijken de neiging te hebben vast te houden aan wat ooit een originele analogie was, uit angst dat een kennelijk als adequaat ervaren uitleg in het gedrang komt. Kortom, een originele analogie bedenken die zowel een uitlegfunctie als een aantrekkelijkheidsfunctie heeft, is kennelijk nog niet zo eenvoudig.

Wanneer gebruiken?

Moeten sprekers of schrijvers nu, wanneer zij iets willen verduidelijken, zo mogelijk een analogie gebruiken?

Daar zijn de geleerden het niet over eens. Sommigen zien de analogie als een efficiënte manier om informatie over te dragen, omdat dat (als het tenminste niet nodig is om alle overeenkomsten en verschillen aan te geven) op die wijze zo compact mogelijk is. Dergelijke informatie staat door de keuze van het meestal concrete en

beeldende voertuig bovendien dicht bij de belevingswereld van de toehoorder of lezer. Tegenstanders menen dat analogieën slechts verwarring zaaien.

Vooral wanneer een ingewikkeld concept - bijvoorbeeld een begrip als ‘computer’ - met behulp van een analogie verklaard moet worden, worden nogal eens verkeerde conclusies getrokken. Lezers moeten in hun hoofd twee begrippen integreren, waarbij ze gehinderd worden door het feit dat overeenkomsten en verschillen meestal grotendeels impliciet blijven en waarbij onduidelijk is hoe zwaar ze overeenkomsten en verschillen moeten tellen. Eén ding lijkt wel zeker. Als het gaat om de uitleg van één kenmerkend aspect van een niet te veel omvattend begrip, dan kan, wanneer het juiste voertuig wordt gekozen, een analogie een aantrekkelijk alternatief zijn.

26

Rare sprongen Lingua Ludens

‘Als zich nieuwe cijfers voordoen’, zei de politicus, ‘dan is dat een aanleiding om ons beleid te wijzigen.’ Kunnen cijfers zich voordoen? De eerste zin bewijst het. Maar is het bij cijfers niet zo, dat ze beschikbaar komen of geproduceerd worden? Ook dat is goed. Bijna alles kan. Je kunt een cijfer vergelijken met een gebeurtenis en met een produkt.

In dit eenvoudige voorbeeldje zit een verschijnsel dat taalkundigen en beoefenaren van de cognitie-wetenschappen al decennia lang intrigeert. Zegt deze vergelijking iets over de houding van de politicus ten opzichte van cijfers? Vindt iemand die spreekt over cijfers die zich voordoen, dat je geen invloed hebt op die cijfers?

Zegt beeldspraak iets over de visie op de werkelijkheid? Neem de beeldspraak bij het woord ‘idee’. Je kunt een idee lanceren als een raket. Een idee kan een leven leiden als een mens. In een waardeloos idee zit de notie ‘gebruiksartikel’ en een vruchtbaar idee hoort thuis in de agrarische sector. De mogelijkheden tot vergelijking zijn legio. Uiteraard kunnen ideeën in ons computertijdperk ook geïmplementeerd worden.

Maar zegt zo'n vergelijking werkelijk iets over degene die ze hanteert? Wij namen de proef op de som, en besloten te gaan luisteren naar een discussieprogramma over een taboe. De een zei: ‘Het taboe wordt ondermijnd.’ De ander zei: ‘Het taboe wordt weggeslagen.’ En ja hoor, de oorlogszuchtige ondermijner bleek een tegenstander, en de eilandbewoner die een stuk van zijn strand zag weggeslagen, bleek een voorstander. Sterker nog, de neutrale discussieleider sprak over het verdwijnen van een taboe. U mag invullen hoe iemand denkt die spreekt over het afbrokkelen van een taboe.

Helaas, gaandeweg de discussie werden de uitdrukkingen door elkaar gebruikt. Toch blijft zoiets intrigeren. Er zijn mensen die denken dat de computer denkt, omdat zo'n apparaat een geheugen heeft. Maar die mensen denken nooit dat er in een computer een paard zit wanneer een programma op hol slaat. En voor het geval u denkt dat wij hier wat al te hard doordraven over metaforisch taalgebruik, u zult zien dat u zelf rare sprongen maakt wanneer u doordenkt over beeldspraak.

De duistere baarmoeder van de nationale politiek

Drs. I.V.E. van Veenendaal - Centrum voor beleid en management, Rijksuniversiteit Utrecht

Beeldspraak kan inzicht geven in veranderende politieke opvattingen. De staat kan voorgesteld worden als een grijpgrage inktvis of als een verzorgende moederkloek; staatszorg kan een vangnet zijn, maar ook een valkuil.

Met het doel inzicht te krijgen in deze materie, wordt door docenten

In document Onze Taal. Jaargang 58 · dbnl (pagina 51-67)