• No results found

Inventarisatie meetinspanningen in Nederland: Notitie 3d

Recalculation of averaged yearly nitrate concentrations by weighing estimated yearly average nitrate concentrations with the acreage per farm type in a year.

Bijlage 1 Overzicht van de door Koeien & Kansen verzamelde bedrijfsgegevens en de vorm benodigd voor het berekenen van de interne mineralenkringloop.

12 Inventarisatie meetinspanningen in Nederland: Notitie 3d

Titel: Samenvatting resultaat “Evaluatie uitbreiding LMM” rapport Royal Haskoning

Auteur: Manon Zwart

Datum: 9 oktober 2009

12.1

Inleiding

Het derogatiemeetnet bestaat verplicht uit minimaal 300 bedrijven. Een van de opdrachtgevers, het ministerie van VROM, vroeg zich af of dit aantal kon worden teruggebracht, en of dan nog steeds betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan. En zo ja, met hoeveel bedrijven het kon worden teruggebracht.

Daarom is in opdracht van het Ministerie van VROM is door Royal Haskoning in 2008 een evaluatie uitgevoerd naar de uitbreiding van het Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid ten behoeve van de derogatie. (Evaluatie uitbreiding LMM ten behoeve van de derogatie, auteurs: Krikken, van Vliet, Verhagen, Royal Haskoning, ref: 9T3397/R00002/900642/BW/DenB, december 2008)

12.2

Doel

Doel van deze notitie is om de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek van Royal Haskoning samen te vatten.

12.3

Aanpak en aandachtspunten

Om te beoordelen of het aantal bedrijven van het huidige derogatiemeetnet kan worden teruggebracht, is een vergelijking gemaakt tussen de berekende betrouwbaarheidsmarge en de vooraf gestelde

nauwkeurigheidseis. Hiervoor is alleen naar de berekende gemiddelde nitraat- en N-totaalconcentraties (meer kritisch dan de P-totaalconcentraties) gekeken.

12.4

Resultaten

Voor iedere hoofdgrondsoortregio is onderstaand het resultaat weergegeven. Uitgangspunt is een nauwkeurigheid van 10%, ten einde te kunnen vaststellen of de norm van 50 mg NO3/l wordt overschreden. Er is in deze evaluatie geen rekening mee gehouden dat het verminderen van de hoeveelheid meetpunten tevens van invloed is op de nauwkeurigheid van de trendbepaling (hoofddoelstelling van het LMM).

Tabel 12.4.A Samenvatting berekende concentraties en betrouwbaarheidsmarge

Resultaat per grondsoort:

 Voor de lössregio blijkt dat vanwege de grote spreiding in gemeten gehaltes het berekende gemiddelde een grote onzekerheid kent bij een afnemend aantal meetpunten. Het geplande aantal meetpunten bedraagt 20 (zie tabel) en gezien het betrouwbaarheidsinterval en beleidsmatige relevantie lijkt dit aantal een goede keuze.

 Voor de veenregio zijn 60 meetpunten gepland. Met de statistische analyse is gebleken dat niet het nitraatgehalte, maar het gehalte N-totaal kritisch is voor de grootte van het

betrouwbaarheidsinterval. Op basis van de resultaten lijkt het aantal van 60 bedrijven omvangrijk en is een vermindering van het aantal meetpunten waarschijnlijk goed mogelijk. Het wordt aanbevolen om de mate van reductie af te leiden aan de hand van de dataset van 2007 (representatief voor het jaar 2006).

 Voor de kleiregio zijn eveneens 60 meetpunten gepland. Het berekende gemiddelde (op basis van 52 meetpunten) en betrouwbaarheidsinterval is relatief hoog (42.9 ± 10). Minder

meetpunten zijn niet mogelijk.

 Voor de zandregio zijn totaal 160 meetpunten gepland. Het berekende gemiddelde (op basis van 170 meetpunten) is 70.6 ± 7.8. Een vermindering van meetpunten is niet mogelijk.

12.5

Conclusies en aanbevelingen

In het rapport is vooral gekeken naar de mogelijkheden voor aanpassingen van het meetnet per regio op basis van de schatting van het gemiddelde nitraatgehalte in het grondwater. De evaluatie dient als een eerste globale analyse om te beoordelen of er überhaupt mogelijkheden zijn om het aantal bedrijven in het derogatiemeetnet te reduceren. Uit de resultaten blijkt dat vooral in de veenregio mogelijkheden liggen. In andere regio’s is het andersom en is het aantal bedrijven te gering om aan de gewenste nauwkeurigheidseis te kunnen voldoen.

In het volgende wordt een aantal overwegingen en aandachtspunten benoemd die van belang (kunnen) zijn bij heroverwegingen van de omvang en inrichting van het derogatiemeetnet:

1. Het derogatiemeetnet is ingericht voor het volgen van de ontwikkeling van de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit als gevolg van de derogatie. Het is hierbij van belang om trends te detecteren. Op basis van een interview bij RIVM en een literatuurscan is globaal beoordeeld wat het effect van het aantal meetpunten is voor de trenddetectie. De volgende deelconclusies en vuistregels zijn

 Voor een betrouwbare trenddetectie kunnen beter meer bedrijven en minder monsters per bedrijf worden genomen dan omgekeerd (weinig bedrijven en veel monsters per bedrijf) (Praagman, J. en J. Steigstra, 199538).

 Er zijn minimaal 34 bedrijven nodig en 16 monsters per bedrijf om een trendverandering van 28 mg/l te kunnen detecteren met een detectiekans van 90 % (CQM, 200139 en Boumans et al., 1997)40. Dit betekent dat als er minder bedrijven zijn, minder grote fluctuaties niet meer gemeten kunnen worden. Aangetekend moet worden dat deze analyse is uitgevoerd op basis van de bemonsteringen in de periode 1992 – 1995 op de zandgronden. Voor de huidige meetmethoden en andere bodemtypes kunnen de uitkomsten verschillend zijn.

2. Het LMM is een gecombineerd meetnet waarin behalve waterkwaliteit ook de bijbehorende landbouwpraktijk wordt gemonitord. Het is een belangrijke informatiebron voor het ministerie van LNV voor de evaluatie en onderbouwing van het mestbeleid. Het LMM wordt bijvoorbeeld gebruikt om per hoofdgrondsoortregio een uitspoelingsfractie te berekenen (Fraters et al., 200741). Deze uitspoelingsfractie is een belangrijke peiler voor de onderbouwing van het Nederlandse derogatieverzoek. Voor de berekening van deze uitspoelingsfractie is niet alleen een betrouwbaar gemiddelde van de nitraatconcentratie, maar ook van het N-bodemoverschot vereist. Bij de eventuele reductie van het aantal bedrijven in het derogatiemeetnet dient met dit aspect rekening te worden gehouden.

3. De derogatiebeschikking verplicht ook te rapporteren over de ontwikkeling van landbouwpraktijk (bemesting en opbrengsten) op derogatiebedrijven. Bij een eventuele reductie van het aantal bedrijven dient ook rekening te worden gehouden met de betrouwbaarheid waarmee hierover kan worden gerapporteerd.

4. Het huidige LMM bestaat uit meerdere programma’s en bedrijven nemen tegelijkertijd deel aan meerdere programma's. Derogatiebedrijven nemen bijvoorbeeld ook deel aan de EM (evaluerende monitor) en UM (uitspoelingsgevoelige gronden monitor). Bij een eventuele inkrimping van de derogatiemonitoring dient rekening te worden gehouden met het effect op de andere programma's. Met name de invulling van de UM zal ervoor zorgen dat de mogelijkheden om te krimpen in het zandprogramma beperkt zijn.

5. Met de introductie van de KRW zal het belang representatief te zijn voor grondwaterlichamen in de toekomst toenemen. Ook met dit aspect dient rekening te worden gehouden bij een eventuele aanpassing van het aantal bedrijven in het derogatiemeetnet.

6. Het zandgebied is in deze studie als één gebied beschouwd. Uit recente communicatie met de Europese Commissie over het vierde Actieprogramma is gebleken dat de Commissie graag per zandgebied (regio’s noord, midden, zuid) een beschrijving van de toestand wil. Bij eventuele aanpassingen van de derogatiemonitoring dient hiermee rekening te worden gehouden. 7. Bij het aanpassen van het aantal meetpunten dient altijd rekening te worden gehouden met een

goede evenredige verdeling over regio (zand-, löss-, klei- en veenregio), grondwaterlichaam, bedrijfstype (gespecialiseerde melkveebedrijven en overige graslandbedrijven) en

bedrijfseconomische omvang.

8. Een betrouwbaarheidsgrens van 10% is arbitrair. Als de grens minder streng wordt gedefinieerd, bijvoorbeeld 20%, kan naast het veengebied ook in het zandgebied van minder meetpunten in het derogatiemeetnet gebruik worden gemaakt.

38

Praagman, J. en J. Steigstra, 1995. Evaluatie van het meetprogramma kwaliteit bovenste grondwater landbouwbedrijven - eerste fase. CQM project rapport no. E1161-01

39

CQM 2001, Kwaliteitsbeoordeling LMM. Rappportnr E1681-01, 21 april 2001.

40Boumans, L., G. van Drecht, B. Fraters, T. de Haan en W. de Hoop, 1997. Effect van neerslag op nitraat in het bovenste

grondwater onder landbouwbedrijven in de zandgebieden: gevolgen voor de inrichting van het Monitoringsnetwerk effecten mestbeleid op Landbouwbedrijven (MOL); RIVM rapport nr 714831002.

41Fraters, B, van Leeuwen, T.C., Reijs, J.W., Boumans, L.J.M., 2007. , Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op

13

Inventarisatie meetinspanningen in de omliggende