• No results found

I BIJLAGE BIJ HOOFDSTUK 1

I.2 INTERVIEWSTABEL I.3 GESPREKSPARTNERS

Niveau/eenheid Naam Functie

Centraal/landelijk niveau Daniëlle Bavelaar Bedrijfsarts, Korps Medisch Adviseur Anneke De Klerk Korpsarbeidsdeskundige Nationale Politie

Projectleider Backoffice Casemanagement Nationale Politie Sytze Postuma Sectorhoofd FM NOM

Annika Smit Lector Weerbaarheid, Politieacademie I Onderzoek, Kennis & Ontwikkeling

Eenheid Noord-Holland Anne Marie Feije Hoofd Bedrijfsvoering Jaap Hage, Manfred Stahlecker,

Karin de Bruin, Jolanda Yasemin

OR: voorzitter, secretaris, plaatsvervangend secretaris, vicevoorzitter

Marcel Greve Bedrijfsarts

Eenheid Noord-Nederland Marieke Nell Hoofd Bedrijfsvoering

Corine van der Meijden Bedrijfsvoering eenheid Noord-Nederland Ton Schildt Vicevoorzitter OR Noord-Nederland Anne van der Zwan Bedrijfsarts

Eenheid Den Haag Marcel Jansen Hoofd Bedrijfsvoering Hans Verra en collega Leden OR

Bernard Beijderwellen Bedrijfsarts

Kader I.1 Gesprekspuntenlijst interviews op centraal/landelijk niveau

A. Politiepersoneel in het algemeen

1. Begripsbepaling/duiding van onder- en overbelasting door de geïnterviewden; 2. Mate van voorkomen, duiding van de ernst van het probleem;

3. Urgentie van preventie om over- en onderbelasting te voorkomen bij personeel dat er vooralsnog geen ‘last’ van heeft;

4. Factoren die in de Nederlandse politiepraktijk bijdragen aan over- en/of overbelasting van politiepersoneel in het algemeen: welke factoren doen ertoe?

B. Politiepersoneel in de in dit onderzoek onderscheiden functiecategorieën

1. Welke factoren doen ertoe als het gaat om de drie functies die wij in het onderzoek onderscheiden?; 2. Mechanismen die in de Nederlandse politiepraktijk leiden tot over- en/of onderbelasting van de

functiegroepen binnen het onderzoek (wat zit erachter, waarom leidt een bepaalde factor bij de een wel tot onder- of overbelasting en bij een ander niet?);

3. De context waarbinnen deze mechanismen zich voordoen (demografische en regionale kenmerken); 4. De gevolgen van over- en onderbelasting van personeel binnen de functiegroepen voor de politie als

werkgever, de teams en het individu; C. Beleid ten aanzien van de onderscheiden functies

1. Het beleid dat op centraal niveau wordt gevoerd om de belasting van de politiemedewerkers in de onderscheiden functies zo optimaal mogelijk te laten aansluiten bij de belasting die op basis van hun functieomschrijving mag worden verwacht (beleid gericht op organisatie en grootte van de teams, werk-privé balans, etc.);

2. Implementatie van het centraal gevoerde beleid naar de praktijk op de werkvloer: hoe ver gaat de vrijheid om op het niveau van de eenheid en/of basisteams eigen beleid te voeren?;

3. Welke (andere/verdere) oplossingsrichtingen ziet de respondent om de belasting in deze functies (verder) te optimaliseren zodat de belasting beter aansluit bij de belasting die op basis van de functieomschrijving verwacht mag worden?

Kader I.2 Interviews op decentraal niveau

A. Regionale en demografische context van politiepersoneel in deze eenheid in het algemeen

1. Wat is voor deze eenheid specifiek als het gaat om de regionale context waarbinnen deze eenheid opereert? (Wij denken onder meer aan: de demografische structuur van de regio waarin de eenheid opereert, de aard en mate van criminaliteit in deze regio, de ligging en de ruimtelijke structuur van deze regio, etc.)

2. Hoe is de balans in de bezetting van het personeel in deze eenheid (feitelijk bezetting ten opzichte van gewenste bezetting volgens Inrichtingsplan)? In welke functiegroepen is sprake van onderbezetting? In welke functiegroepen is er sprake van overbezetting?

3. Mate waarin overbelasting in deze eenheid voorkomt, duiding van de ernst van het probleem; bij welke functiegroepen is het probleem het grootst/kleinst?

4. Mate waarin onderbelasting in deze eenheid voorkomt, duiding van de ernst van het probleem; bij welke functiegroepen is het probleem het grootst/kleinst?

5. Urgentie van preventie om over- en onderbelasting te voorkomen bij personeel dat er vooralsnog geen ‘last’ van heeft;

6. Welke factoren dragen in deze eenheid bij aan over- en/of overbelasting van politiepersoneel: welke factoren doen ertoe?

B. Politiepersoneel in de in dit onderzoek onderscheiden functiecategorieën

1. Hoe is in deze eenheid de balans in de bezetting specifiek voor de drie functiegroepen (gedifferentieerd naar de onderscheiden functies daarbinnen) die in het onderzoek zijn betrokken (onder- dan wel overbezetting)? 2. Welke factoren doen er in deze eenheid toe als het gaat om over- en onderbelasting binnen de drie

functiegroepen (gedifferentieerd naar de onderscheiden functies daarbinnen) die wij in het onderzoek onderscheiden? (Vooral factoren benoemen die specifiek zijn voor deze eenheid.)

3. Wat zijn voor de leiding van de eenheid de signalen van onder- en overbelasting?

4. Welke mechanismen zitten hierachter met betrekking tot de functiegroepen (gedifferentieerd naar de onderscheiden functies daarbinnen) binnen het onderzoek? (Wat zit erachter, waarom leidt een bepaalde factor bij de ene persoon wel tot onder- of overbelasting en bij een ander persoon niet?)

5. Ziet de leiding van deze eenheid verschillen tussen de basisteams als het gaat om onder- en overbelasting van de politiemensen uit de drie functiegroepen? Zijn er basisteams waar de medewerkers wel/beter in balans zijn en basisteams waar de medewerkers niet of minder in balans zijn? Wat verklaart deze verschillen (zie ook vraag C7, C8, C9)?

6. Wat zijn de gevolgen binnen deze eenheid van over- en onderbelasting van personeel binnen de functiegroepen, binnen de politie-eenheid, binnen de teams en voor het individu?

C. Beleid ten aanzien van de onderscheiden functiegroepen

1. Welk preventief beleid wordt er op centraal/landelijk niveau (ministerie van J&V/DG Politie, NP) gevoerd om de belasting van de politiemedewerkers in de onderscheiden functies (gedifferentieerd naar de

onderscheiden functies daarbinnen) zo optimaal mogelijk te laten aansluiten bij de belasting die op basis van hun functieomschrijving mag worden verwacht?

2. Is dit preventieve landelijke/centrale beleid gericht op specifieke functies, is dit beleid algemeen of is dit beleid zowel algemeen als gericht op specifieke functies?

3. Implementatie van het centraal gevoerde preventieve beleid naar de regionale praktijk op de werkvloer: hoe groot is de speelruimte binnen een eenheid om op het niveau van de eenheid en/of basisteams het centraal gevoerde beleid nader in te vullen?

4. Is dit preventieve centrale/landelijke beleid effectief? Waarom wel/niet?

5. Welk type beleid vanuit het centrale niveau is in deze regio, in deze eenheid gewenst? Waar zou het beleid zich op moeten richten om onder- of overbelasting (zo veel mogelijk) te voorkomen?

6. Hoe ver gaat de vrijheid binnen een eenheid om op het niveau van de eenheid en/of basisteams eigen preventief beleid te voeren? Hoe groot is de speelruimte van de leiding op het niveau van de eenheid? 7. Voor zover er eigen speelruimte is: in welke mate benut de leiding deze speelruimte om te sturen op het in

balans houden van de belasting van de functiegroepen (gedifferentieerd naar de onderscheiden functies daarbinnen) binnen ons onderzoek? En hoe stuurt deze eenheid de basisteams hierop aan? Is dat voor alle basisteams gelijk of zitten hier verschillen tussen?

8. Hebben basisteams eigen speelruimte om beleid te voeren op het in balans houden van de eigen medewerkers in het basisteam? In welke mate? Hoe stuurt de leiding van een basisteam hierop?

9. Ziet de leiding verschillen in de wijze waarop basisteams hun medewerkers aansturen? Zo ja, is er lering te trekken als het gaat over de vraag welke wijze van aansturing effectiever is dan een andere wijze van aansturing?

10. Welke (andere/verdere) oplossingsrichtingen ziet de gesprekpartner om de belasting in deze functies (verder) te optimaliseren zodat de belasting beter aansluit bij de belasting die op basis van de functieomschrijving verwacht mag worden?

I.3 ONLINE ENQUÊTE