• No results found

Interpretatie sporen en structuren

Het terrein

Om de opgraving te interpreteren is het ook belangrijk om het landschap op en rond het opgravingsterrein te interpreteren. Het beschikbare bronmateriaal is reeds ter sprake gekomen. De luchtfoto uit 1932 en de hoogtemetingen uit 1940 zijn met elkaar gecombineerd in ArcGIS voor de interpretatie.

Figuur 47. De opmetingen van de Gronenburg uit 1940. De twee omgrachte terreinen waren nog zichtbaar in het landschap. Alleen van het noordelijkste terrein was het relïef van de burchteilanden aanwezig.

In het in 1940 opgemeten reliëf kunnen relatief hooggelegen en relatief drassige gebieden worden onderscheiden (figuur 30). Gezien hun ligging direct naast de Hunze zijn de

hooggelegen gebieden waarschijnlijk in meerderheid oeverwallen van deze rivier. Behalve de afsnijding van de meander in het oostelijk deel langs de dijk zijn zoveel mogelijk de

watergangen aangegeven die bij de middeleeuwse burcht hebben behoord. Nadat de burcht buiten gebruik is geraakt is er een verkavelingssysteem overheen gelegd. Verkavelingssporen doorkruisen namelijk de burcht op verschillende plekken. De verhoging die aan beide zijden van de meander aanwezig is kan worden gezien als een restant van een mogelijke oeverwal. Op het door de meander omsloten terrein zijn twee rechthoekige omgrachte terreinen

zichtbaar die haaks ten opzichte van elkaar zijn georiënteerd. Het meest noordelijke terrein is in 1960 opgegraven. Vooral op het westelijke burchteiland waren de archeologische sporen goed bewaard gebleven. Op het maaiveld waren in 1940 nog puinresten zichtbaar. Het reliëf op het zuidelijke terrein is nauwelijks bewaard gebleven. De haakse sloot die het terrein verbond met de meander kan een restant zijn van deze verkavelingssloot, maar kan ook hebben gediend als verbinding tussen de meander en het grachtenstelsel om de grachten watervoerend te houden. Hetzelfde geldt voor de verbinding tussen het noordelijke omgrachte terrein en de meander.

De bodem

Omdat bij de drie van de vier profielen uitsluitend een kleur op de profieltekening is ingekleurd, bestaat de mogelijkheid dat dezelfde lagen met een verschillende kleur zijn aangegeven. Dit lijkt het geval te zijn voor de onderste drie afzettingen in de profielen. Deze bestaan vanaf het maaiveld gezien uit een donkere laag (deze is als bruin of grijs aangegeven) een lichtere laag en een donkere laag die als donkerbruin of zwart wordt aangegeven. De afdekking van deze drie lagen verschilt per profiel. De lagen zijn waarschijnlijk humeus van aard geweest, getuige de kleurcodering en de komvormige indeuking in profiel B. Of deze lagen een oud loopvlak of natuurlijke afzettingen vertegenwoordigen kan met de huidige gegevens niet worden onderzocht. Boven deze drie afzettingen bevindt zich in de profielen A, B en C een lichte afzetting. Alleen in profiel B is deze onaangeroerd gebleven. Ook bij deze laag is het niet duidelijk of deze natuurlijk of antropogeen van aard is. De overige sporen en lagen zijn in ieder geval antropogeen: het gaat om ingravingen, puinresten en grond doorspekt met baksteenpuin.

Profiel A

De waargenomen lagen in profiel A zijn voor een groot deel antropogeen. De licht gevlekte laag is mogelijk een ophogingsrestant van de verhoging die er ooit gelegen heeft. Het puin is waarschijnlijk secundair op het terrein terechtgekomen, want er is in tegenstelling tot de woontoren op het westelijke eiland geen funderingsgreppel aangetroffen. De drie banden aan de onderzijde van het profiel hebben een natuurlijker karakter. Zij moeten onder regelmatige omstandigheden zijn afgezet. Ter hoogte van het puinrestant zijn deze lagen onderbroken. Omdat het profiel niet verder is verdiept zijn drie verklaringen mogelijk voor de onderbreking van de drie banden:

1. door het gewicht van de structuur die op de verhoging heeft gestaan is inklinking opgetreden. Vooral organische lagen zijn zeer zakkingsgevoelig, maar ook klei klinkt in wanneer het wordt belast;

2. ter hoogte van het bouwsel is grond opgeworpen. Om een betere ondergrond te bieden voor de bovenstaande structuur heeft men niet alleen opgehoogd, maar ook

ingegraven;

3. het gehele terrein is opgehoogd, maar ter hoogte van de onderbreking was een

natuurlijke depressie waardoor het alleen maar lijkt alsof we hier te maken hebben met een ingraving.

Mijn voorkeur gaat uit naar de eerste verklaring, want verzakking treed regelmatig op bij stevige structuren. Het is niet duidelijk hoe oud de sloot is, maar de lichte laag aan de westzijde is opgebracht, waarschijnlijk om de sloot te dempen.

Profiel B

De lagen in profiel B lijken gelijkmatig te zijn afgezet getuige de parallelle opvolging van de lagen. De ingraving in het midden heeft een humeus karakter. Het is namelijk relatief sneller

ingeklonken door de druk van de bovenliggende lagen, waardoor een komvormige indeuking in het profiel is ontstaan.

Profiel C

De baksteenpuinlaag in profiel C is secundair sloopmateriaal. Sporen van een fundering ontbreken namelijk. Wat verder duidelijk wordt in het profiel is het middeleeuwse reliëf. Waar het baksteenpuin de gele laag doorsnijdt zal in de middeleeuwen een lager deel hebben gelegen. Dat betekent ook dat de lichte laag in ieder geval vóór de sloop van de burcht dateerde.

Profiel b

De afzettingen in profiel b lijken onder regelmatige omstandigheden te zijn afgezet.

Opvallend is dat de antropogene puinlaag direct op de drie banden ligt in tegenstelling tot de andere profielen. Een spoor van de lichte afzetting is niet zichtbaar.