• No results found

Internationale rechtspraak

VN-VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN PERSONEN

1. OVERZICHT VAN DE RECHTSPRAAK

1.2. Internationale rechtspraak

Europees Hof voor de Rechten van de Mens Zaak-‘X vs. Oostenrijk’, 19 februari 2013

Een moeder van een zoontje had een lesbische relatie.

Haar partner wilde het zoontje adopteren maar de homologatie van de adoptie werd geweigerd. Het antwoord van het Hof is tweeledig: er is geen sprake van een schending van artikel 8 (recht op het gezins-leven) in samenlezing met artikel 14 (discriminatie) wanneer de situatie van het lesbische koppel verge-leken wordt met die van een gehuwd heteroseksueel koppel; maar er is wel sprake van een schending als hun situatie vergeleken wordt met die van een onge-huwd heteroseksueel koppel.

Zaak-‘Vona vs. Hongarije’, 9 juli 2013

Een beweging promootte zeer sterk de Hongaarse waarden, maar algauw bleken er activiteiten plaats te vinden die niet strookten met de statuten, zoals het in uniform paraderen in wijken waar veel Roma’s wonen

en daarbij de Hongaarse etniciteit vooropstellen. Na een verwittiging door de bevoegde overheden dat dergelijke activiteiten niet door de beugel konden bleef de vereniging toch doorgaan. Als gevolg daarvan werd ze ontbonden.

Volgens het Hof is er geen sprake van een schending van artikel 11 (recht op vrijheid van vereniging).

Zaak-‘Winterstein en anderen vs. Frankrijk’, 17 oktober 2013

Een aantal zigeunerfamilies verbleven in caravans op grond waarvan ze eigenaar of huurder waren, maar ook op grond die beschermd is als natuurgebied. Ze werden uitgedreven. Het Hof besluit dat er sprake is van een schending van artikel 8 (recht op gezinsleven) aangezien de proportionaliteitstoetsing niet werd doorgevoerd voor de uitdrijving en er bij de herhuis-vesting onvoldoende werd rekening gehouden met de behoeften van de families.

Hof van Justitie van de Europese Unie Asociatia Accept, C-81/12, 25 april 2013 In feite

De aandeelhouder van een Roemeense voetbalclub was gekend als de ‘sterke man’ van de club. Hij ontdeed zich van zijn aandelen maar in de ogen van het publiek bleef hij de baas van de club. Hij hield in het open-baar een bijzonder hard homofoob discours: hij maakt nog liever een einde aan de club dan een homosek-suele speler aan te werven, de club was volgens hem een familie waar een homoseksueel geen plaats had enzovoort. Ingevolge de toepasselijke wetgeving en de bijzonder korte verjaringstermijn krijgt hij door de beslissing van de instelling ter bestrijding van discrimi-natie een zeer lage boete opgelegd.

De prejudiciële vragen

Deze vragen bespelen verschillende registers en betreffen onder meer het feit dat de man geen aandeel-houder meer was op het ogenblik van de uitspraken (er wordt verwezen naar de Belgische zaak-Feryn) en dat de straf niet zwaar genoeg is om zijn houding te ontmoedigen. Maar de interessantste vraag betreft het bewijs: in de zaak-Feryn ging het om afkomst – en dus een als het ware zichtbaar criterium – maar hier gaat het om een criterium dat behoort tot de privésfeer van iemands leven.

In rechte

Dit arrest is op verschillende vlakken interessant:

» Het bevestigt, maar dan binnen het kader van richt-lijn 2000/78/EU, de rechtspraak die al bestond op het vlak van richtlijn 2000/43/EU (Feryn): een directe discriminatie veronderstelt niet dat er een identificeerbaar slachtoffer is.

» Artikel 10, lid 1 van richtlijn 2000/78 moet zo wor-den uitgelegd dat bij kwalificatie van feiten zoals in het hoofdgeding als feiten die discriminatie op grond van seksuele geaardheid kunnen doen ver-moeden bij de aanwerving van spelers door een pro-fessionele voetbalclub, de in artikel  10, lid  1, van richtlijn 2000/78 bedoelde bewijsvoeringsregeling er niet toe leidt dat bewijs wordt verlangd dat niet kan worden geleverd zonder het recht op eerbiedi-ging van het privéleven te schenden.

» In het kader van de algemene beoordeling die aan de geadieerde nationale instantie toekomt, kan

de schijn van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid worden weerlegd door onderling over-eenstemmende aanwijzingen. Zoals Accept in wezen heeft aangevoerd, kan een dergelijke aanwijzing met name bestaan in een reactie van de betrokken verwerende partij, in de zin dat zij zich distantieert van de publieke verklaringen die aan de schijn van discriminatie ten grondslag liggen, en in uitdrukke-lijke regels van deze partij in het kader van haar aanwervingsbeleid ter verzekering van de naleving van het beginsel van gelijke behandeling in de zin van richtlijn 2000/78.

Jette Ring, C-335/11 en C-337/11, 11 april 2013 In feite

De Deense vakbond HK Danmark heeft twee zaken ingeleid, respectievelijk voor mevrouw Ring en mevrouw Skouboe Werge, wegens hun ontslag met beperkte opzeg. HK Danmark stelt dat die twee werk-nemers getroffen zijn door een handicap en dat hun respectievelijke werkgever gehouden was tot het voor-stellen van een werktijdverkorting. De vakbond meent eveneens dat de bepalingen inzake beperkte opzeg hier niet van toepassing is aangezien hun afwezigheden vanwege ziekte te wijten waren aan hun handicap.

Mevrouw Ring is in 1996 in dienst genomen door de woningcorporatie Boligorganisationen Samvirkete Lyngby en vervolgens vanaf 17 juli 2000 door DAB, die die corporatie heeft overgenomen. Tussen 6  juni 2005 en 24 november 2005 was mevrouw Ring meer-maals afwezig. Volgens de doktersattesten leed zij met name aan een onbehandelbare permanente pijn aan de lumbale wervelkolom. Het was onmogelijk om te voorspellen of en vanaf wanneer ze opnieuw voltijds zou kunnen werken. Bij brief van 24 november 2005 heeft DAB mevrouw Ring op de hoogte gebracht van haar ontslag.

In rechte

» Het begrip ‘handicap’ in richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werk en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het mee betrekking heeft op een gezondheidstoestand die voortvloeit uit een door een arts gediagnosti-ceerde geneeslijke of ongeneeslijke ziekte, wanneer die ziekte leidt tot een beperking die onder meer het

Discriminatie/ Diversiteit 136 * 137

gevolg is van lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die (1) in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen en (2) die beperking langdurig is. De aard van de door de werkgever te treffen maatregelen is niet bepalend voor de beoordeling of de gezondheidstoestand van een persoon onder dit begrip valt.

» Artikel  5 van richtlijn 2000/78 moet aldus wor-den uitgelegd dat arbeidstijdverkorting één van de in dat artikel bedoelde maatregelen tot aanpassing kan vormen. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of, in de omstandigheden als in de hoofdgedingen, arbeidstijdverkorting als maatregel tot aanpassing de werkgever onevenredig belast.

2. 10 JAAR DISCRIMINATIE,