• No results found

30

E RI l< S N E L

Er heerst in Nederland een uitgesproken morele paniek als het om vraagstulcken van immigratie en integratie gaat. Alom klinkt de roep dat de in­ tegratie van minderheden is mislukt en het ge­ voerde integratiebeleid heeft gefaald. In deze kri­ tiek op het integratiebeleid zijn twee verschil­ lende geluiden te onderscheiden. Er wordt ge­ steld dat het integratiebeleid de gestelde doelen niet heeft gerealiseerd en er wordt op nieuwe problemen gewezen — met name op de ‘cultu­ rele achterstand’ van minderheden en migran­ ten, Het is de culturele kloof (om met Ayaan Hirsi Ali te spreken) die de integratie van m i­ granten zou belemmeren. Op beide stellingen is echter nogal wat aan te merken.

SELECTI EVE B E E L D V O R MI NG

Is de integratie van minderheden mislukt? Het lijkt er wel op. Dagelijks zien we berichten in de media over allochtonen die de Nederlandse taal niet spreken, hun kinderen onvoldoende opvoe­ den, werldoos zijn of in de w a o zitten, crimineel zijn of in politiek extremisme zijn verwikkeld. Wat echter opvalt, is dat deze berichtgeving

Over de auteur Erik Snel is bijzonder hoogleraar Inter­ cultureel Beleid aan de UniuersiteitTurente en senior onderzoeker aan de Afdeling Sociologie uan de Erasmus Uniuersiteit Rotterdam. Hij luas e'e'n uan de auteurs uan Transnationaal Nederland, het drieën- tu/intigstejaarboek ooor het democratisch socialisme

Noten Zie onze urebsite www.wbs.nl

een selectief beeld van de in Nederland levende migrantengemeenschappen schetst. Het gaat bijvoorbeeld vooral om de eerste generatie gast­ arbeiders, waarvan de integratie inderdaad als grotendeels mislukt mag worden beschouwd. Dit heeft overigens zeer uiteenlopende redenen. Zo mogen we nooit vergeten dat de gastarbeiders indertij d geselecteerd werden om in Nederland laaggeschoold werk te doen. We zochten inder­ tijd mensen met minimale intellectuele bagage. Dat deze personen grote moeite hebben om de Nederlandse taal te leren en hun weg te vinden in een complexe samenleving als de Nederlandse mag hen eigenlijk niet worden aangerekend, te meer daar de Nederlandse overheid decennia­ lang weinig heeft gedaan om de integratie van deze groep te bevorderen. We dachten immers dat ze wel weer zouden vertreldcen...

Typerend voor deze selectieve beeldvorming is de gang van zaken rond de ouders van de Ma- rokltaanse jongen uit Venlo die enkele maanden geleden een toevallige voorbijganger doodsloeg. Nederland werd niet alleen gechoqueerd door deze daad van zinloos geweld, maar ook door het televisieoptreden van de ouders van de dader. De vader leeft al 3 S jaar in Nederland, waarvan 25 jaar van een WAO-uitkering, maar sprak nog steeds geen Nederlands. De moeder betoogde voor de camera’s dat het gedrag van haar zoon de wil van God was. Zoals Jan Bloldcer (scherp als al­ tijd) de volgende dag in De Volkskrant opmerkte: de LPF had geen betere allochtoon kunnen vin­ den om de mislukte integratie aan te tonen.

De drie I’s Erik Snel Integratie minderheden is niet mislukt

tuurlijk was dit paar niet representatief voor 'de’ allochtonen in Nederland en bovendien werd het in een voor hen zeer extreme situatie voor de ca­ mera’s gesleept. Maar in de media en publieke beeldvorming werd dit Marokkaanse gezin uit Venlo hét symbool van de mislukte integratie van minderheden.

Deze beeldvorming is echter selectief omdat niet gesproken wordt over migrantengroepen en individuele migranten met wie het wel goed gaat in Nederland. Geen woord over de kinderen van de Turkse en Maroklcaanse gastarbeiders of over nieuwe migrantengroepen (waaronder veel hoogopgeleide asielzoekers) die deels wel hun weg vinden in de Nederlandse samen­ leving. Voor dergelijke nuanceringen is geen plaats in het mediageweld noch voor de positieve ontwikkelingen die pas opvallen als men de integratie van minderheden op de langere ter­ mijn beziet.

Een ander voorbeeld van een selectief beeld over integratie treffen we in de bij drage van Ayaan Hirsi Ali in Transnationaal Nederland, het nieuwe j aarboek voor het democratisch socia­ lisme dat geheel aan de problematiek van migra­ tie en integratie is gewijd. In navolging van on­ der meer Paul Scheffer schetst ook Hirsi Ali een zeer zwartgallig beeld van ‘de’ allochtonen in Nederland, waarbij zij met name de moslims op de korrel neemt. Het loont de moeite om haar uitgebreid te citeren:

‘Moslims zijn in Nederland voornamelijk woonachtig in de achterstandswijken van grote en middelgrote steden. Moslimgemeen­ schappen zijn over het algemeen laag opge­ leid. Bij de Turken en Maroklcanen zijn de meesten aflcomstig uit de laagste sociaal-eco- nomische strata in hun geboorteland. Ook bij asielmigranten is een deel nauwelijks ge­ schoold. Kinderen uit moslimmilieus kam­ pen met een relatief hoge schooluitval. Meis­ jes die doorstromen naar een hogere oplei­ ding worden onder druk van de familie vaak uitgehuwelijkt en breken daardoor hun oplei­ ding a f De werkloosheid onder moslims is

twee tot drie keer zo hoog als onder autochto­ nen. Veel van degenen met een baan zijn ac­ tief in de conjunctuurgevoelige sector van de economie, zoals winkels en horeca. Het be­ roep op uitkeringen is relatief groot. De cri­ minaliteit is disproportioneel groot (..).' Deze beschrijving van de integratie van moslim- migranten is hooguit een deel van de waarheid. Bijna elke zin uit Hirsi Ali’s betoog behoeft na­ dere nuancering. Terzijde zij opgemerkt dat zij opeens een nieuwe sociale categorie in Neder­ land construeert: ‘de’ moslims. Men kan zich af­ vragen of het wel zinnig is om alle arbeids- en asielmigranten en hun nakomelingen uit zo uit­ eenlopende landen als Afghanistan, Iran, Irak, Turkije, Maroldco, Palestina, Ethiopië, Somalië en Bosnië op één onoverzichtelijke hoop te gooien, maar daarop kom ik terug bij mijn bespreking van de vermeende culturele kloof tussen migran­ ten en autochtone Nederlanders.

A C H T E R S T A N D S WI J K E N

Een groot deel van de niet-westerse allochtonen in Nederland woont inderdaad in de grote ste­ den en binnen deze steden in typische achter­ standswijken. Bovendien is er een sterke voor­ keur van migranten voor het stedelijke leefmi­ lieu, al was het maar omdat men daar landgeno­ ten en eigen voorzieningen treft. De allochtone concentraties in de stedelijke achterstandswij­ ken zijn echter niet zondermeer de schuld van de geringe aanpassingsbereidheid van de betref­ fende bevolkingsgroepen. Enerzijds zou men kunnen betogen dat migranten in de grote ste- 31 den wonen omdat autochtonen daar massaal wegtrekken en betaalbare woonruimte achterla­ ten.^ Anderzijds blijkt uit onderzoek dat ook m i­ granten vaak niet in de zwarte achterstandswij­ ken willen wonen, maar geen (financiële) keus hebben.3 De tragiek is dat als Turkse en Marok­ kaanse gezinnen massaal van een ‘zwarte’ buurt naar een (nog) ‘witte’ buurt van de stad trekken, dat deze laatste buurt vanzelf weer ‘zwart’ wordt — met alle bijkomende problematiek van dien.

De drie I’s Erik Snel Integratie minderheden is niet mislukt

Overigens is dit geen nieuw verschijnsel maar hetzelfde wat vroeger de tragiek van de suburba­ nisatie werd genoemd. Als alle stedelingen zich in de dezelfde plattelandsgemeente vestigen, ko­ men ze automatisch opnieuw in een stedelijk leefmilieu terecht.

L AAGGE S C HOOLD

Natuurlijk is een groot deel van de migranten voor Nederlandse verhoudingen relatie/laagge­ schoold. Er zijn immers weinig landen met zo’n hoog scholingsniveau als Nederland en de an­ dere westerse landen. Ook een deel van de asiel- migranten is nauwelijks geschoold, overigens ook een belangrijk deel van de Bosnische of Rus­ sische asielzoekers, maar daarnaast zijn er ook hoogopgeleide vluchtelingen naar Nederland ge­ komen die vaak zeer gemotiveerd zijn om hier in hun beroep verder te werken. Er is behoefte aan goede voorzieningen om deze hoogopgeleide vluchtelingen (waaronder artsen, leraren en in­ genieurs), die Nederland als het ware in de schoot geworpen krijgt om knelpunten op de ar­ beidsmarkt op te lossen, snel op weg naar be­ taald werk te krijgen.4

-Ho g e s c h o o l u i t v a l, W E I N I G S C H O O L S U C C E S

Dat allochtone kinderen vaak niet de bollebozen van de klas zijn, is gezien het lage scholingsni­ veau van hun ouders niet erg verwonderlijk. Onderzoek laat echter zien dat de schoolresulta­ ten van allochtone leerlingen op de langere ter- 32 mijn bezien (tussen 1988 en 1998) sterk vooruit

zijn gegaan. Afgemeten aan de c i t o-toets heb­ ben Turkse en Maroklcaanse leerlingen een derde van hun oorspronkelijke achterstand weg­ gewerkt, Surinaamse leerlingen zelfs nog iets meer. De verbetering doet zich vooral voor bij het rekenen, maar ook op het gebied van de taal. Rekenen leren kinderen vooral op school, bij taalverwerving zijn ze meer afhankelijk van de thuissimatie. Dat de taalbeheersing achterloopt is voloens onderzoekers ook het gevol» van de

voortgaande immigratie, waardoor in veel all­ ochtone gezinnen Turks of Marolckaans wordt gesproken. Bij minder huwelijksmigratie zou het beeld nog beduidend positiever zijn geweest. Uit hetzelfde onderzoek blijkt overigens ook dat zwarte scholen geen belemmering zijn voor goede schoolresultaten van allochtone leerlin- gen.5 Het gevolg van de vooruitgang op de basis­ school is een grotere doorstroom van allochtone leerlingen naar hogere vormen van middelbaar onderwijs en uiteindelijk ook in het hoger be­ roepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Vooral Turkse en Maroklcaanse meisjes stromen vaak door naar h a v o of v w o : school is voor hen een middel om aan hun milieu en het gevaar van uithuwelijking te ontkomen. Wie, zoals onder­ getekende, les geeft aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit ziet daar steeds meer allochtone stu­ denten: Turkse, Maroldcaanse en Surinaamse jonge mannen én vooral vrouwen. Het ligt voor de hand dat deze hoogopgeleide allochtone jon­ geren op een gegeven moment ook zullen door­ stoten tot de hogere regionen op de arbeids­ markt.

Ho g e w e r k l o o s h e i d e n u i t k e r i n g s -AE HANKE L I J KHE I D

De werkloosheid onder minderheden is in de tweede helft van dejaren negentig spectaculair gedaald, zij het waarschijnlijk vooral door de gunstige arbeidssimatie en minder door het ge­ voerde overheidsbeleid. Middenjaren negentig was nog ruim dertig procent van de Turkse en Marokkaanse beroepsbevolking in Nederland werkloos. Bij de Surinaamse en Antilliaanse groep lag het werkloosheidspercentage wat la­ ger, rond twintig procent. In 2000 en 2001 daalde de werkloosheid bij deze groepen echter tot min­ der dan tien procent. Hiermee is de werldoos- heid bij migranten nog steeds hoger dan bij autochtonen (drie procent in 2001), maar de vooruitgang is evident en mag niet over het hoofd gezien worden.® Hirsi Ali merkt verder op, dat veel minderheden in conjunctuurgevoelige dienstenberoepen werken. Ze had daaraan

De drie I’s Erik Snel Integratie minderheden is niet mislukt

nen toevoegen dat met name Turken en Marok­ kanen vaak in flexibele arbeidsrelaties werken (tijdelijke contracten, flexibele arbeidsuren). Dit laatste is inderdaad een probleem.

Het is te hopen dat de betreffende bevolkings­ groepen — net als eerder autochtonen én Surina- mers — erin slagen hun tijdelijke dienstverban­ den op een gegeven moment om te zetten in vaste.7 Wat betreft de dienstensector ligt dit ech­ ter anders. Het probleem is juist dat met name Turken en Marokkanen vanouds zo sterk gericht zijn op industrieel werk, terwijl de traditionele industrieën steeds minder werk bieden. Vandaar dat volgens minderhedenonderzoekers de ar­ beidsmogelijkheden van laaggeldasseerde min­ derheden juist in de dienstensector liggen. Naar­ mate er in Nederland — net als in de VS — meer laaggeschoold werk in de postindustriële econo­ mie komt en minderheden in deze sector ingang (willen) vinden, staan hun kansen op de arbeids­ markt er beter voor. De zwakke arbeidsmarktpo­ sitie van oudere Turkse en Maroldcaanse man­ nen is voor een belangrijk deel te wijten aan het feit, dat zij de overstap van industrieel naar post­ industrieel werk nooit hebben gemaakt. Turkse, Marokkaanse, maar vooral Surinaamse vrouwen staan er wat dat betreft veel beter voor.^

C R I M I N A L I T E I T

Natuurlijk zijn onveiligheid en de sterke betrok­ kenheid van bepaalde groepen allochtone jonge­ ren bij criminaliteit een majeur probleem. Het is echter niet persé een probleem van ‘moslimj on- geren’, zoals HirsiAli suggereert. Uit politiesta­ tistieken blijkt dat vooral Antilliaanse, Marok­ kaanse en voormalig Joegoslavische jongeren (in die volgorde) verhoudingsgewijs sterk betrok­ ken zijn bij geregistreerde criminaliteit.^ Deze oververtegenwoordiging van allochtone jonge­ ren in de criminaliteit is deels, maar niet alleen terug te voeren op hun gebrekkige sociaal-econo- mische positie. Criminologen vragen zich echter al jarenlang af waarom Turkse jongeren zoveel minder in criminaliteit verwiklceld zijn dan Ma- roklcaanse, terwijl de sociaal-economische posi­

tie, maar ook de religieuze achtergrond van beide groepen niet verschilt. De reden wordt ge­ zocht in typisch Marokkaanse verschijnselen, zoals de Marokkaanse gezinscultuur, de houding tegenover de overheid, het machogedrag van Marokkaanse jongens, enzovoort. Maar ook hier moeten we niet de ogen sluiten voor positieve ontwilckelingen. Voorheen maakten we ons in Nederland ernstig zorgen over de criminaliteit

Sowieso kan men zich