• No results found

4. De verklaring van de modern-westerse cultuurontwikkeling 1 Inleiding: methodologische overwegingen

4.4. Institutionele factoren

Webers aandacht voor de motivatie van het menselijk handelen is vooral zichtbaar sinds de publicatie van Die protestantische Ethik (1904/05). Maar reeds in zijn eerste geschrift, zijn dissertatie uit 1889 over de middeleeuwse handelsmaatschappijen, ziet men dat hij ook belangstelling had voor institutionele factoren die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het moderne kapitalisme. Een rationele beroepsethiek was - uiteraard - niet voldoende voor het ontstaan van het moderne kapitalisme. Daarvoor was ook een specifieke economische structuur nodig, een bijzondere rechtsvorm, een bepaalde sociale ordening enz. Belangrijke concrete institutionele factoren in de westerse geschiedenis waaraan Weber in dit verband aandacht heeft besteed zijn onder meer het Romeinse recht, de mid- deleeuwse stad en burgerij, de moderne staat en bureaucratie en de rationele bedrijfsorganisatie.224 Aan de meeste van deze factoren is in paragraaf 3

van dit hoofdstuk uitgebreid aandacht besteed. Daarom wordt hier slechts kort, bij wijze van voorbeeld, aan één van die nog niet behandelde factoren aandacht besteed, namelijk het ontstaan van de middeleeuwse stad en de burgerij.

De westerse stad van zowel de Oudheid als de Middeleeuwen onder- scheidde zich van alle andere bekende stadsvormen uit de geschiedenis doordat de nieuwe stadsbewoners zich losmaakten uit hun oorspronkelijke verbanden en uit de macht van de vorst, en eerst economisch onafhankelijk en daarna politiek autonoom werden. Zij vormden nu een verband van burgers "welche [...] einem nur ihnen zugänglichen gemeinsamen Recht unterstehen [...]".225 De overeenkomst tussen de antieke en middeleeuwse

stad was dat beide stadstypen een autonome politieke gemeenschap met een 'rationeel' recht vormden. De centrale vraag die Weber vervolgens bezighield, was waarom de middeleeuwse stad wel en de antieke stad niet de bakermat van het kapitalisme kon worden. Zijn antwoord komt kort gezegd neer op het volgende. De antieke steden waren allereerst politiek-

224. Zie voor een uitvoerige analyse W. Schluchter, Religion, Bd. 2, pp. 382-505.

225. WuG, 743. Zie voor Webers sociologie van de stad m.n. WuG, 727-814 en Wg, 270-289. Zie voor een heldere analyse ook B. Tromp, 'De sociologie van de stad bij Max Weber', in: H.P.M. Goddijn (red.), Max Weber. Zijn leven, werk en betekenis (Baarn, 1980), pp. 113-133.

militaire centra die het omringende platteland beheersten. De economie van de antieke stad was dan ook gebaseerd op oorlog en krijgsbuit, hetgeen uiteraard een slechte voedingsbodem was voor de ontwikkeling van het voor het moderne kapitalisme kenmerkende 'rationele' en vreedzame economische handelen. De middeleeuwse stad daarentegen was een economisch centrum, terwijl de militaire zelfstandigheid steeds minder werd: de militaire techniek was aan het einde van de Middeleeuwen niet meer in handen van de burgers, maar van gehuurde beroepssoldaten. Door deze militaire zwakte richtte de burgerij zich steeds meer op economische activiteiten.226 Weber vatte het verschil tussen de antieke en de mid-

deleeuwse stad als volgt samen: "Die politische Situation des mittelalter- lichen Stadtbürgers wies ihn auf den Weg, ein homo oeconomicus zu sein, während in der Antike sich der Polis während der Zeit ihres Blüte ihren Charakter als des militärtechnisch höchststehenden Wehrverbands bewahrte: der antike Bürger war homo politicus".221 In de middeleeuwse stad

oriënteerde de burgerij zich op een intensieve uitbreiding en 'rationa- lisering' van handel en ambacht. Het kapitalisme dat hier ontstond en de autonome stedelijke burgerij bleken een gunstige sociaal-economische voedingsbodem te vormen voor de ontwikkeling van het 'moderne', dynamische kapitalisme.

5. Slotbeschouwing

Centraal in Webers werk staat de vraag naar de eigen aard en de verklaring van de modern-westerse cultuurontwikkeling. Wat opvalt in zijn verklaring is dat hij hierin vrijwel geen aandacht heeft besteed aan zulke belangrijke verschijnselen als de Verlichting of de Franse Revolutie. Voor Weber lagen de wortels van de modern-westerse cultuur in een verder verwijderd verleden, waarbij hij vooral veel betekenis toeschreef aan het in het Westen ontwikkelde joods-christelijke wereldbeeld. Weber heeft onderzocht welk wereldbeeld ten grondslag heeft gelegen aan de typisch westerse wereld- beheersing. Het is één van de vele paradoxen die men in zijn werk kan aantreffen dat de rationele beheersing van de wereld, die zo kenmerkend is voor de diesseitig georiënteerde modern-westerse cultuur, religieus is voorbereid.228

In Webers visie op de (dynamiek van de) geschiedenis spelen waarden, ideeën, wereldbeelden en godsvoorstellingen dus een belangrijke rol, omdat zij grote invloed kunnen uitoefenen op de praktische leefwijze. In het Westen heeft een rationele, d.w.z. anti-magische ethiek, die onder invloed van de voorstelling van een bovenwereldse schepper-God op het handelen binnen de wereld was georiënteerd, in combinatie met de christelijke ascese

226. Bijv. WuG, 811.

227. WuG, 805, vgl. SWg, 262. 228. Vgl. RS I, 82.

een rationalisering van de leerwijze op gang gebracht die van grote invloed zou zijn op de aard en ontwikkeling van de modem-westerse cultuur. Volgens Weber heeft menselijk handelen dat slechts door alledaagse belangen wordt gemotiveerd en zich steeds aanpast aan de gegeven omstandigheden, minder historische dynamiek dan handelen dat georiën- teerd is op grote idealen. Pas door het streven naar het "buitenalledaagse" kan de routine van alledag doorbroken worden en kunnen er belangrijke historische vernieuwingen plaatsvinden. Concrete voorbeelden van deze vernieuwers in de geschiedenis waren voor Weber vooral de oudjoodse zendingsprofeten en de puriteinen.

Webers rationaliteitsbegrip heeft een sterk relativerend karakter, waarmee de 'normale' betekenissen van dit woord overboord of op hun kop gezet worden. Er was hem veel aan gelegen om aan te tonen dat de westerse 'rationaliteit' van zijn tijd, die geïnstitutionaliseerd was in de vorm van vooral wetenschap, techniek, kapitalisme, bureaucratie en het recht, niet voortkwam uit een wetmatige 'vooruitgang van de rede', maar het resultaat was van n/er-rationele factoren en van irrationele waardebeslissingen, die vooraf waren gegaan aan het formeel-rationele handelen. Bepaalde vormen van 'rationaliteit' waren uiteindelijk historisch te herleiden tot waarden, die een niet-rationele, gevoelsmatige en charismatische oorsprong hadden. Een duidelijk voorbeeld van de irrationele herkomst van 'rationaliteit' is dat de puriteinse beroepsethiek, die Weber in het algemeen als uiterst 'rationeel' omschreef, een irrationele oorsprong heeft: "Uns interessiert hier gerade die Herkunft jenes irrationalen Elements, welches in diesem wie in jedem 'Berufs'-Begriff liegt".229 Weber heeft in Die protestantische Ethik

aangetoond hoe een aanvankelijk materiële (=waarde-) rationaliteit - ontstaan dus uit irrationele bronnen - formeel-rztionetX handelen sterk gestimuleerd heeft, bijvoorbeeld in de kapitalistische economie.

Het ontstaan van deze modern-westerse formele rationaliteit kan op schematische wijze als volgt worden weergegeven:

- de joodse, charismatische zendingsprofeten hebben, als eerste 'ric- htinggevers' van de westerse religieuze ontwikkeling, - per definitie - irrationele waarden geschapen (op basis van intuïtie, extase, goddelijke ingeving, enz.);

- deze waarden zijn 'gerationaliseerd' tot een wereldbeeld en een ethiek waaruit richtlijnen voor het handelen werden afgeleid;

- zo ontstond een ethisch-methodische leefwijze in dienst van de betref- fende waarden;

- in het puritanisme kreeg deze 'rationele' leefwijze vooral gestalte in de vorm van ascetische, rusteloze beroepsarbeid, die van grote betekenis was voor de ontwikkeling van formele rationaliseringsprocessen (modern kapitalisme, etc);

- toen de geïnstitutionaliseerde formele rationaliteit zich losmaakte van de waarden en ideeën die er oorspronkelijk aan ten grondslag hadden gelegen, ontstond het gevaar van de bedreiging van de individuele vrijheid (zie hst. V), en was er sprake van de "irrationele rationaliteit"230 van de moderne

samenleving.

De bedoeling van dit schema is vooral te laten zien hoe relatief het begrip 'rationaliteit' in Webers werk is en ook dat er sprake kan zijn van "eine 'Rationalisierung' zu einer 'irrationalen Lebensführung'".231 Zo

wordt ook duidelijk dat de opvatting als zou Webers werk gekenmerkt worden door de gedachte van één groot, unilineair rationaliseringsproces - in de betekenis van een constante toename van 'rationaliteit' in de geschiedenis - onjuist is.

Wanneer men echter meer afstand neemt, valt het op hoe geobsedeerd Weber was door 'rationaliteit'. Dit begrip werd door hem zó ver uitgerekt dat het zo ongeveer alles kan betekenen. Ook laat-boeddhistische gebeds- machines bijvoorbeeld werden door hem 'rationeel' genoemd. Het is toch op z'n minst opmerkelijk dat Weber, die zelf voortdurend de nadruk legde op het belang van het gebruik van zo scherp mogelijke begrippen232, de

centrale begrippen van zijn werk, rationaliteit en rationalisering, heeft ontdaan van iedere scherpte en duidelijkheid.

230. Vgl. J. Kocka, 'Karl Marx und Max Weber im Vergleich', p. 54 en W. Hennis, Fragestellung, p. 202, n. 21, die terecht stelt: "Seine [Webers] 'Rationalisierungs'-Analyse ist Kritik der Rationa- lisierung auf dem Boden der Rationalität".

231. RS I, 35, n. 1.