• No results found

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - III: Webers Centrale Vraagstelling: De Aard En Verklaring Van De Modern-Westerse Cultuurontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - III: Webers Centrale Vraagstelling: De Aard En Verklaring Van De Modern-Westerse Cultuurontwikkeling"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit

in Duitsland, 1890-1920

Dassen, P.G.C.

Publication date

1999

Link to publication

Citation for published version (APA):

Dassen, P. G. C. (1999). De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de

moderniteit in Duitsland, 1890-1920. in eigen beheer.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Ill

WEBERS CENTRALE VRAAGSTELLING:

DE AARD EN VERKLARING VAN DE

MODERN-WESTERSE CULTUURONTWIKKELING

"Rationalisierungen hat es [...] auf den verschiedenen Lebensgebieten in höchst verschiedener Art in allen Kulturkreisen gegeben. Charakteristisch für deren kulturges-chichtlichen Unterschied ist erst: welche Sphären und in welcher Richtung sie rationalisiert wurden. Es kommt also zunächst wieder darauf an: die besondere

Eigenart des okzidentalen und, innerhalb dieses, des modernen okzidentalen,

Rationalismus zu erkennen und in ihrer Entstehung zu erklären".

Max Weber, 'Vorbemerkung' (1920), in: RS I, 11-12.

Inleiding

Max Weber heeft het zijn lezers niet gemakkelijk gemaakt. In het algemeen schreef hij uiterst lange, gewrongen, abstracte en bijna juridisch gefor-muleerde zinnen waarin geen enkele concessie aan de lezer werd gedaan. Sommige teksten, zoals 'Röscher und Knies', zijn daardoor buitengewoon moeilijk leesbaar. Daarbij komt nog dat Weber gewoon was in zijn teksten sterk uit te weiden, waardoor de hoofdlijn van zijn betogen vaak moeilijk is te volgen. Bovendien zijn de onderwerpen waarover Weber schreef zó veelzijdig en tegelijkertijd vaak zó gespecialiseerd, dat alleen vakmensen ze op hun waarde kunnen beoordelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor zijn dissertatie en Habilitationsschrift, maar ook voor latere delen van zijn werk, zoals zijn muziek- of rechtssociologie. Een andere factor die Webers werk moeilijk toegankelijk maakt is dat het zo omvangrijk en heterogeen is en, zeker op het eerste oog, zo'n verbrokkelde en chaotische indruk maakt. Dit wordt mede veroorzaakt door een uiterst gecompliceerde 'werk-geschiedenis', die in sommige gevallen zelfs zó gecompliceerd is dat bijvoorbeeld aan het ontstaan van dat wat sinds 1922 onder de naam Wirtschaft und Gesellschaß bekend is geworden, een heel boek is gewijd.1

Opvallend is dat Weber niet een aantal duidelijke, afgeronde boeken heeft gepubliceerd. Feitelijk is er tijdens zijn leven na 1891 geen werk van hem meer in normale boekvorm verschenen, zelfs zijn beroemdste studie, Die protestantische Ethik, niet. Na zijn dissertatie en Habilitationsschrift zijn er van zijn hand alleen nog maar verspreide 'artikelen' verschenen in diverse tijdschriften, kranten, handboeken en dergelijke. Pas na zijn dood zijn verschillende van deze artikelen - door onder anderen zijn vrouw Marianne

(3)

Weber - gebundeld in boekvorm.2 Het probleem met veel van deze teksten

is evenwel dat ze niet altijd even goed bij elkaar horen, vaak moeilijk zijn te dateren, later soms door Weber nog zijn herschreven en bovendien vaak onvoltooid zijn. Zijn beide grote projecten, 'Wirtschaft und Gesellschaft' en Die Wirtschaftsethik der Weltreligionen, zijn van dit laatste de belangrijkste voorbeelden. Met name van het laatst genoemde project bleef door Webers vroegtijdige dood in 1920 veel ongeschreven, zoals zijn studie naar het westers christendom, die als vierde band van zijn godsdienstsociologie had moeten verschijnen en waarvan volgens Marianne Weber het voorwerk reeds lang was gedaan.3 De redacteuren van de Max Weber Gesamtaus-gabe, die aan het begin van de jaren tachtig van start is gegaan, zien zich wat Webers werkgeschiedenis betreft geplaatst tegenover grote, en deels waarschijnlijk onoplosbare, problemen met betrekking tot vooral de ordening en datering van zijn werk.4

Het is een terechte vraag of er überhaupt nog wel een lijn of centraal thema valt te ontdekken in een zo sterk verbrokkeld, deels onvoltooid, en tegelijkertijd ook nog eens immens omvangrijk en veelzijdig werk, waarin men beurtelings wordt geconfronteerd met onderwerpen als de agrarische geschiedenis van de Oudheid, middeleeuwse rechtsgeschiedenis, religieuze voorstellingen van puriteinse sekten, yoga-techniek in India, de technische ontwikkeling van de westerse muziek of de politiek in het Tweede Duitse Keizerrijk. Op het eerste oog ontbreekt die lijn volkomen. Kijkt men echter scherper, dan kan men toch enige samenhang en lijn in Webers werk ontdekken. In dit hoofdstuk zal ik proberen aan te tonen dat Weber via zijn levenslange belangstelling voor de oorsprong en betekenis van het moderne kapitalisme uiteindelijk gericht was op niets minder dan de vraag naar de specifieke aard en verklaring van de ontwikkeling van de modern-westerse samenleving en cultuur. Dit kan men vooral aflezen aan de 'Vorbemerkung'

2. Weber zelf werkte aan het einde van zijn leven aan de bundeling van verschillende artikelen. In september 1919 verzond hij aan zijn uitgever Siebeck voor de Gesammelte Aufsätze zur

Religions-soziologie de herziene versie van Die protestantische Ethik en zijn 'Kirchen- und Sekten'-opstel; ook

werkte hij aan een herziening van de Wirtschaftsethik der Weltreligionen. Het werk aan ' Wirtschaft und

Gesellschaft' moest nog "durchredigiert" worden. Ook wilde Weber een bundel samenstellen van zijn

methodologische artikelen, met daarin zijn betreffende opstellen uit het Archiv en Logos, evenals zijn methodologische inleiding voor het onderzoek naar industriële arbeid (brief van 8.11.1919). Zie J. Winckelmann, Hauptwerk, pp. 45-47.

3. Zie haar voorwoord bij Webers studie naar het antieke jodendom: RS III, p. VII. Zij vermeldt verder dat Weber deze studie nog had willen aanvullen met de analyse van de Psalmen en het boek Job en met een beschrijving van het talmoedische jodendom. "Dann sollten Abhandlungen über das Frühchristen-tum und den Islam den Kreis schließen. Die Vorarbeiten dafür waren längst gemacht".- Zie voor Webers onvoltooide projecten ook W. Schluchter, Religion und Lebensführung, Bd. 2, p. 594, vgl. 387, 278-279, Bd. i, pp. 111-112, 103 (voortaan afgekort als Religion). Zie ook J. Winckelmann, Hauptwerk, pp. 45 e.v.

4. Uiteraard zijn er in de secundaire literatuur vele discussies over de aanpak van de MWG-editie, met name over de vraag van ordening. Zie bijvoorbeeld F.H. Tenbrock, 'Abschied von der "Wi-ssenschaftslehre"?', in: J. Weiß (Hrsg.), Max Weber heute, pp. 90-115 en W. Schluchters twee opstellen over Webers werkgeschiedenis in Religion, Bd. 2, pp. 557-596 en 597-634.

(4)

die hij in 1920 schreef bij zijn godsdienstsociologische opstellen en ook aan de colleges die hij in het wintersemester van 1919/20 gaf aan de universiteit van München, die op basis van de aantekeningen van toehoorders in 1923 gepubliceerd zijn onder de naam Wirtschaftsgeschichte. Abriß der universalen Sozial- und Wirtschaftsgeschichte.5 Uit deze colleges blijkt

duidelijk dat Weber met name geïnteresseerd was in het specifieke karakter en het ontstaan van het moderne westerse kapitalisme; daarbij stelde hij zich ook steeds de vraag waarin de "eigen aard" van het westers kapita-lisme zich onderscheidde van het kapitakapita-lisme van andere tijden en culturen, bijvoorbeeld van China en India.6

In de 'Vorbemerkung' is het thema van de eigen aard van het moderne kapitalisme overgegaan in het thema 'rationaliteit' van de westerse cultuur in het algemeen. Deze 'Vorbemerkung' kan als een sleutel tot Webers werk gezien worden, omdat vrijwel alle lijnen van zijn werk in deze 16 pagina's samenkomen. In de 'Vorbemerkung' overheersen twee vragen: ten eerste aan welke verschijningsvormen de specifieke aard van de westerse rationaliteit is af te lezen, en ten tweede hoe te verklaren valt dat in China of India een geheel andere ontwikkeling heeft plaatsgevonden:

"Warum lenkten dort überhaupt weder die wissenschaftliche noch die künstlerische noch die staatliche noch die wirtschaftliche Entwicklung in diejenigen Bahnen der

Rationali-sierung ein, welche dem Okzident eigen sind?"7

In zijn opsomming van de "unieke" westerse rationele verschijnselen noemde Weber de natuurwetenschap, de staatsleer, het recht, de kunst, het bestuur en het kapitalisme. Hieronder zal nader uitgewerkt worden wat Weber hieraan zo uniek vond (m.n. in par. 3).

De grote vraag is natuurlijk waarom Weber zoveel belangstelling had voor het eigen karakter van de westerse cultuur en haar ontwikkeling. Wat dreef hem ertoe zich zo bijzonder intensief met de vele verschillende facetten daarvan bezig te houden? Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, is het zinvol eerst een blik te werpen op Webers eigen methodologische opstellen. Hierin stelde hij dat de keuze van het onder-werp van onderzoek bepaald wordt door "die den Forscher und seine Zeit beherrschenden Wertideen".8 Het is de onderzoeker die - binnen de context

van zijn tijd - betekenis toeschrijft aan bepaalde verschijnselen. Weber formuleerde dan ook als het doel van de cultuurwetenschappen het

5. München & Leipzig, 1924 (le druk 1923), hrsg. von S. Hellmann und M. Palyi (voortaan afgekort als Wg). Het betreft dus geen werk dat Weber zelf heeft geschreven. Weber hield zijn collegereeks op aandringen van de studenten, zie Wg, p. V.

6. Wg, 269, zie voor andere plaatsen waar Weber tijdens deze colleges sprak over de "Eigenart" van het moderne kapitalisme of van het Westen (in relatie tot het Oosten of de rest van de wereld): Wg, 123, 239, 241, 266-267, 268, n.l, 271, 272, 273, 275, 276, 277, 289, 293, 304.

7. RS I, 11.

(5)

verwerven van "Erkenntnis der Wirklichkeit in ihrer Kulturbedeutung und ihrem kausalen Zusammenhang [...]".' Het is dus op basis van de betekenis die verschijnselen in het heden hebben, die de onderzoeker ertoe brengt zijn object van onderzoek te kiezen.

De volgende vraag is dan aan welke concrete verschijnselen Weber zo'n grote betekenis toekende. Hierover kan weinig twijfel bestaan. In de hierboven reeds genoemde 'Vorbemerkung' werd het kapitalisme door hem "der schicksalvollste Macht unsres modernen Lebens" genoemd, en in 1904 had hij, samen met Werner Sombart en Edgar Jaffé, geschreven dat het door hen geredigeerde tijdschrift Archiv fiir Sozialwissenschaft in dienst zou staan van het onderzoek naar de historische en theoretische kennis van de "algemene cultuurbetekenis van de kapitalistische ontwikkeling", die als een "revolutionaire" en "schlechthin hinzunehmendes Ergebnis der ges-chichtlichen Entwicklung" werd beschreven.10 Gezien de stormachtige

ontwikkeling van het industriële kapitalisme in Duitsland sinds de tweede helft van de 19de eeuw (zie par. II. 1.), wekt dit natuurlijk nauwelijks verbazing. Webers belangstelling was dan ook geenszins uniek voor zijn tijd. Allereerst was Karl Marx Weber al voorgegaan in zijn diagnose van de revolutionaire ontwikkeling en betekenis van het kapitalisme. Maar ook in Webers eigen tijd waren er tal van onderzoekers die zich, vaak in discussie met Marx, bezighielden met de betekenis en oorsprong van het moderne kapitalisme." Werner Sombarts monumentale studie Der moderne Kapitalismus, die voor het eerst in 1902 in twee banden verscheen, is ongetwijfeld het bekendste voorbeeld daarvan. Sindsdien werd het begrip kapitalisme overigens steeds meer gebruikt in de wetenschap-pelijke discussies en politieke debatten.12 Maar naast Sombart hebben,

onder vele anderen, ook Lujo Brentano, Georg Simmel, Ferdinand Tönnies

9. WL, 174. "Bedeutung" en "Interesse" zijn de sleutelwoorden in Webers neokantiaanse kentheorie: een verschijnsel bezit geen inherente, 'objectieve' hoedanigheid. Het zijn wij, mensen, die betekenis toekennen aan de werkelijkheid. Pas door de waarden en - altijd eenzijdige - gezichtspunten van de onderzoeker wordt er structuur gebracht in de verschijnselen van de werkelijkheid, die daardoor in slechts één bepaald licht komt te staan.

10. RS I, 4 resp. 'Geleitwort' van de redacteuren, in: AßSp 19 (1904), pp. I-VII, aldaar V, II resp. IV (hun cursivering). Op p. II is sprake van de "Revolutionierung durch den Kapitalismus" en van het "grundstürzende Umgestaltungsprozess, den unser Wirtschaftsleben und damit unser Kulturdasein überhaupt durch das Vordringen des Kapitalismus erlebten".- Vgl. wat Weber in zijn objectiviteitsopstel uit 1904 schreef over de doorslaggevende rol van het kapitalisme voor de moderne cultuur: ""Ihr Arbeitsgebiet [van het Archiv} waren gewisse Interessenkonstellationen und -konflikte, welche durch die führende Rolle des Verwertung suchenden Kapitals in der Wirtschaft der modernen Kulturländer entstanden sind, in ihrer heutigen Bedeutung und ihrem geschichtlichen Gewordensein". En iets verderop: het ging hem erom een analyse te geven "[...] aller, durch die Eigenart der ökonomischen Grundlagen unserer Kultur geschaffenen und insofern spezifisch modernen Kulturprobleme [...]" (WL, 164-165).

11. Vgl. R. Aldenhoff, 'Kapitalismusanalyse und Kulturkritik. Bürgerliche Nationalökonomen entdecken Karl Marx', in: G Hübinger en W.J. Mommsen (Hrsg.), Intellektuelle im Deutschen

Kaiserreich, pp. 78-94. Aldenhoff besteedt aandacht aan Gustav von Schmoller en Lujo Brentano, maar

vooral aan de "jüngere National Ökonomen" Ferdinand Tönnies, Werner Sombart en Max Weber. 12. F. Lenger, Sombart, pp. 9 en 115.

(6)

en Max Scheler zich met het kapitalisme beziggehouden.13 Ook wanneer

men de artikelen in Webers eigen Archiv bekijkt, artikelen die hij in principe allemaal onder ogen heeft gehad, ziet men een enorme hoeveelheid onderwerpen die op de een of andere manier met het kapitalisme samen-hangen: zij gaan over loon- en arbeidsverhoudingen, het kolensyndicaat, sociale wetgeving, economische crises enz. In het algemeen kan men stellen dat rond en na 1900 de Duitse cultuurwetenschappen, in tegenstelling tot de wetenschap der staatsgeschiedenis, een grote belangstelling aan de dag legden voor "die Frage nach dem Wesen und der Herkunft der die Gegenwart bestimmende Kulturmächte, insbesondere die Frage nach dem Wesen des Kapitalismus [...]"." Het kapitalisme had immers niet alleen een grote invloed op andere levensterreinen, zoals de politiek en het recht, maar ook op de cultuur in zijn geheel en de levensstijl.15 Wanneer de

cultuurwetenschappen zich een goed beeld zouden vormen van de oorsprong en betekenis van het kapitalisme, zouden zij wellicht een oriëntatie kunnen bieden voor het menselijk handelen in de toekomst.

Behalve door de diepgaande sociale, economische en culturele veranderingen die door het kapitalisme teweeg werden gebracht, werd Webers tijd, zoals bekend, ook gekenmerkt door een ongebreidelde imperialistische expansiedrang van een aantal westerse landen naar vooral Azië en Afrika, waarbij Duitsland overigens, tot Webers grote spijt, slechts een ondergeschikte rol speelde. Het ligt voor de hand dat de superioriteit van de westerse landen op technisch, economisch en politiek terrein de vraag opriep hoe de grote verschillen met de niet-westerse culturen verklaard konden worden. In die verklaring moesten nu, behalve de economie, ook de wetenschap, het bestuur, het recht, maar ook de ethiek en mentaliteit van de bevolking betrokken worden. En dat is precies wat Weber gedaan heeft. Zoals het motto van dit hoofdstuk laat zien, zocht hij daarbij vooral naar een antwoord op de vraag hoe men het specifieke karakter van het modern-westers rationalisme kon verklaren. Het belang van de westerse ontwikkeling was namelijk dat de cultuurverschijnselen die alleen hier waren opgetreden volgens Weber een universele betekenis en geldigheid hadden, zoals hij, met enig voorbehoud, in de bekende openingszin van de 'Vorbemerkung' tot de godsdienstsociologische opstellen stelde:

"Universalgeschichtliche Probleme wird der Sohn der modernen europäischen Kulturwelt unvermeidlicher- und berechtigterweise unter der Fragestellung behandeln: welche

13. Weber is in zijn herziene versie van Die protestantische Ethik ook uitvoerig met Sombart, Brentano en Simmel in discussie gegaan. Zie o.a. RS I, 4-5, noot, vgl. 42, n. 1 en 2. Vgl. ook W. Schluchter,

Religion, Bd. 2, p. 404, n. 53.

14. Zie de inleiding van de redacteuren R. vom Bruch, F.W. Grafen G. Hübinger op de bundel Kultur

und Kulturwissenschaften um 1900, pp. 9-24, aldaar 17.

15. Vgl. Sombart, die schreef dat het kapitalisme invloed uitoefende "auf den gesamten Zuschnitt der modernen Kultur, auf den 'Stil des Lebens'". W. Sombart, Der moderne Kapitalismus, Bd. 2, p. 83.

(7)

Verkettung von Umständen hat dazu geführt, daß gerade auf dem Boden des Okzidents, und nur hier Kulturerscheinungen auftraten, welche doch - wie wenigstens wir uns gern vorstellen - in einer Entwicklungsrichtung von universeller Bedeutung und Gültigkeit lagen?" '«

Veruit de belangrijkste reden echter waarom Weber zich zo intensief met de modern-westerse cultuur heeft beziggehouden is zijn bezorgdheid over de richting waarin die cultuur zich ontwikkelde. In het vorige hoofdstuk (par. II.2.1.) is al kort aandacht besteed aan Webers sombere en pessimistische visie op zijn eigen tijd en cultuur, die door hem beschreven werd als een tijdperk van verstening, mechanisering, toenemende onvrij-heid, koude, dood en verstikking. Het uitgangspunt van deze studie is dat dit 'probleem van de moderniteit' Webers belangrijkste motivatie was om zich zo intensief met de vele verschillende facetten van de modern-westerse cultuur en haar ontwikkeling bezig te houden. Uiteindelijk ging het hem om het type mens dat in de moderne maatschappij zou leven. Met andere woorden, Weber wilde als socioloog zo goed mogelijk de uiterlijke omstandigheden kennen om zo scherp mogelijk de grenzen af te tasten van de individuele vrijheid en autonomie. In de volgende twee hoofdstukken zal uitgebreid op deze motivatie - Webers Wertbeziehung - worden ingegaan. In dit hoofdstuk gaat het evenwel, zoals gezegd, om Webers centrale vraagstelling en om de vraag hoe hij de 'moderniteit' bezag. Dat betekent dat aan zijn wetenschappelijke werk zelf aandacht wordt besteed, en niet aan zijn - vaak verborgen en persoon- en tijdgebonden - motivatie om dat werk te schrijven. In de secundaire literatuur is veruit de meeste aandacht besteed aan Webers werk zelf. Vandaar dat dit hoofdstuk, onder verwijzing naar deze literatuur17, betrekkelijk kort kan zijn.

16. RS I, 1.- Het is hier niet de plaats om uitgebreid op het universaliteitsgehalte van de modern-westerse rationaliteit in het werk van Weber in te gaan. Daarom daarover slechts kort het volgende. Weber maakte een onderscheid tussen subjectief-rationeel en rationeel-'juist' handelen, dat hij gelijkstelde met handelen waarbij volgens wetenschappelijke kennis de objectief juiste middelen worden gekozen (zie o.a. WL, 525). Van belang is echter dat deze 'objectiviteit' alleen bestaat in de sfeer van de middelen en techniek; slechts in die hoedanigheid is de wetenschappelijke rationaliteit volgens Weber 'universeel'. De vraag die hierbij opkomt is of bijvoorbeeld de wiskunde volgens Weber niet toch aanspraak zou kunnen maken op een absolute d.w.z. boventijdelijke en bovenculturele -algemeengeldigheid. In een weinig bekende passage zei hij daarover: "[...] auch die Erkenntnis der sichersten Sätze unseres theoretischen etwa des exakt naturwissenschaftlichen oder mathematischen

-Wissens ist [...] erst Produkt der Kultur" (WL, 152). Ook elders schreef hij dat de wetenschap "über ihre eigenen letzten Voraussetzungen sicheren Aufschluß nicht geben zu können schien [...]" (RS I, 569). Met andere woorden, de westerse wetenschap en logica zijn volgens Weber producten van de cultuur en zijn alleen binnen die context universeel. Deze relativerende visie op het univer-saliteitsgehalte van de westerse wetenschap moet gezien worden binnen het kader van Webers kritiek op wetenschap die zichzelf monistisch interpreteert (zie bijv. WL, 213).

17. De secundaire literatuur over het werk van Weber is nauwelijks meer te overzien. Daarom worden op deze plaats slechts genoemd de naar mijn oordeel uitstekende en informatieve werken van W. Schluchter, Religion, 2 Bde; D. Käsler, 'Max Weber', in: Klassiker, Bd. 2, pp. 40-177; Karl Löwiths beroemde artikel, 'Max Weber und Karl Marx', in: Gesammelte Abhandlungen. Zur Kritik der

(8)

Om het gevaar te voorkomen dat Webers gehele werk fmalistisch vanuit de in 1920 geschreven 'Vorbemerkung' wordt geïnterpreteerd, zal in paragraaf 1 aandacht worden besteed aan de verschillende fasen en ontwikkelingen in Webers werk. In paragraaf 2 zal dan Webers centrale vraagstelling aan de orde komen, waarbij de begrippen rationaliteit en rationalisering een belangrijke rol spelen. In paragraaf 3 zal aan de hand van zes deelaspecten zo concreet mogelijk Webers visie op het specifieke karakter van de modern-westerse cultuur uitgewerkt worden. In de laatste paragraaf tenslotte zal aandacht worden besteed aan zijn verklaring van de westerse Sonderweg.

1. De ontwikkeling van Webers werk

In deze paragraaf zal getoond worden hoe Weber zich aanvankelijk vooral bewoog op het terrein van de - sterk historisch georiënteerde - rechts-wetenschap, vervolgens steeds meer het terrein van de Nationalökonomie betrad, zich van daaruit ontwikkelde tot cultuurhistoricus (en methodoloog van de cultuurwetenschappen) en tenslotte een steeds grotere belangstelling voor de sociologie aan de dag legde.18 Is er dus enerzijds een duidelijke

verschuiving aan te wijzen in de vakgebieden waarop Weber zich bewoog, anderzijds is het opvallend dat er vanaf zijn eerste werk, zijn dissertatie uit 1889, tot aan de in 1920 geschreven 'Vorbemerkung' één thema is dat steeds terugkeert en als een soort bindmiddel fungeert voor vrijwel alle behandelde onderwerpen, namelijk het kapitalisme. Of het nu gaat om de middeleeuwse handelsmaatschappijen, de positie van de Oostelbische landarbeiders, het puriteinse arbeidsethos, de ethiek van de confuciaan of de westerse stad - steeds ging het Weber om de vraag naar de oorsprong, de aard en de cultuurbetekenis van het modern-westerse kapitalisme.

Het vertrekpunt van Webers al vroeg aanwezige belangstelling voor het kapitalisme was niet zozeer het industriële kapitalisme, maar het antieke, middeleeuwse en agrarisch kapitalisme. Vooral zijn aandacht voor de agrarische geschiedenis is daarbij opvallend. Zelfs nog in 1904 was het

Weber, m.n. diens Max Weber 1890-1920 en Max Weber. Gesellschaft, Politik und Geschichte; en Stephan Kalbergs artikelen over Weber, m.n zijn voortreffelijke 'Max Webers Typen der Rationalität: Grundsteine für die Analyse von Rationalisierungs-Prozessen in der Geschichte', in: W.M. Sprondel en C. Seyfarth (Hrsg.), Max Weber und die Rationalisierung sozialen Handelns (Stuttgart, 1981), pp. 9-38. Zie voor de overige literatuur de verwijzingen in de rest van deze studie en de bibliografie. 18. Wolfgang Schluchter deelt Webers werk in in drie fasen (van steeds tien jaar): 1. 1889-1900: Webers dubbele interesse in de antieke en moderne agrarische ontwikkeling en in het antieke en moderne kapitalisme; 2. Ca. 1900-1910: Het onderzoek naar de 'geest' van het kapitalisme en de methodologie van de cultuurwetenschappen; 3. 1910-1920: Het complementaire werk aan WuG en de

Wirtschaftsethik der Weltreligionen, waarin de theorie van het antieke en moderne kapitalisme wordt

omgezet in een theorie van het westerse, m.n. moderne-westerse rationalisme en zijn ontwikkeling. Zie W. Schluchter, Rationalismus der Weltbeherrschung. Studien zu Max Weber (Frankfurt a.M, 1980), pp. 273, n. 38 en 274. Ook in zijn Religion uit 1988 gaat Schluchter nog steeds uit van drie fasen, zie m.n.

(9)

onderwerp van zijn voordracht in Amerika 'Kapitalismus und Agrarverfas-sung', waarin de botsing van het revolutionaire kapitalisme met een eeuwenoude agrarische plattelandsstructuur werd geschetst: "Eine tausendjährige Vergangenheit steht im Kampfe mit der Invasion des kapitalistischen Geistes".19

In Webers twee eerste werken, zijn dissertatie en Habilitationsschrift, die sterk historisch waren georiënteerd20, speelt het kapitalisme een grote

rol. In zijn - officieel juridische - dissertatie uit 1889 ging het hem om het ontstaan van de middeleeuwse (Zuideuropese) 'offene Handelsgesellschaft', dat wil zeggen de vennootschap onder firma, waarbij een solidaire aansprakelijkheid tegenover schuldeisers bestond en er sprake was van de afscheiding van een vennootschapsvermogen.21 Weber formuleerde als zijn

vraagstelling: "Aus welchem der verschiedenen Vergesellschaftungsver-hältnisse die Prinzipien der heutigen offenen Handelsgesellschaft stammen [...]".22 De vennootschap onder firma ontwikkelde zich vanuit de

huis-gemeenschap, die aanvankelijk een economische eenheid vormde. Maar onder invloed van de internationalisering van het handwerk kwamen in de plaats van de woning van de handwerker, die zowel werkplaats als winkel was, "fabrikartige Betriebe".23 In dit proces waarbij de kapitalistische

handelsmaatschappij van de huisgemeenschap werd losgemaakt, werden de rechtsgeldige verdragen niet meer op de winkel, maar op een gemeenschap-pelijke naam afgesloten en werd er een vennootschapsvermogen

af-gezonderd, dat als rechtspersoon werd beschouwd.- Het belang van dit eerste werk van de 25-jarige Weber is dat hier reeds één van de insti-tutionele ontstaansvoorwaarden van het moderne kapitalisme werd onderzocht. In een voetnoot van Die protestantische Ethik schreef hij later, verwijzend naar zijn dissertatie, dat deze scheiding van zaak- en privéter-rein die zich al in de Middeleeuwen had voltrokken -: de scheiding van de werkplaats en de privé-woning, van de firma en de naam, van het privévermogen en het kapitaal van de maatschappij - reeds de tendens bevatte om de zaak tot een 'corpus mysticum' te maken.24

19. M. Weber, 'Kapitalismus unf Agrarverfassung', p. 435.

20. Van belang is hier dat de Duitse 19de-eeuwse rechtswetenschap en Nationalökonomie sterk historisch gericht waren.

21. Weber noemde als de "wesentliche Grundlagen" van de "offene Handelsgesellschaft": "Firma, Solidarhaftung, Sondervermögen" (SWg, 427).- Hij maakte - "um den Gegensatz zu gewinnen" - een onderscheid tussen de rechtsvorm van de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap, waarbij de deelnemers niet gemeenschappelijk aansprakelijk zijn (SWg, 440).

22. SWg, 321-322. Opvallend is hier reeds de vraagstelling vanuit het heden. 23. SWg, 374.

24. RS I, 189-190, n. 4; vgl. RS I, 8, waar Weber (in de 'Vorbemerkung') schrijft over het grote belang van "unsre rechtliche Sonderung von Betriebsvermögen und persönlichem Vermögen". Zie verder WuG, 226-230, par. 6: 'Die Auflösung der Hausgemeinschaft: Aenderungen ihrer funktionellen Stellung und zunehmende "Rechenhaftigkeit". Entstehung der modernen Handelsgesellschaften'; vgl. WuG, 53, 59, 64, waar het gaat om de scheiding van huishouden en bedrijf.

(10)

Ook in Webers Habilitationsschrift uit 1891, Die römische Agrarges-chichte in ihrer Bedeutung för das Staats- und Privatrecht, speelde het kapitalisme een belangrijke rol, maar dan in de vorm van het agrarisch kapitalisme.25 In essentie ging het Weber in deze studie om de

ontwik-keling in de Romeinse agrarische geschiedenis van het oorspronkelijk gemeenschappelijk eigendom naar privé-eigendom. Hij onderscheidde drie fasen: ten eerste de "Flurgemeinschaft" zonder privébezit (tot ca. 450 v. Chr.), vervolgens het ontstaan van (privé^grootgrondbezit met "slavenkaze-rnes", en ten slotte de zogenaamde "Grundherrschaften" (le tot de 5e/6e eeuw), berustend op het kolonaat en aan de grond gebonden boeren, hetgeen al vooruitwees naar middeleeuwse verhoudingen. Met het oog op Webers latere werk is het interessante van deze studie dat reeds hier aangetoond werd hoe bepaalde vormen van het Romeinse (staats- en privaatrecht - met betrekking tot de verdeling van de grond - invloed hadden op de sociale, politieke en economische verhoudingen. Ook hier ging het Weber dus al, net als later in bijvoorbeeld Wirtschaft und Gesellschaft, om het verband tussen recht, economie, politiek en sociale verhoudingen. Webers onderzoek naar het ontstaan, het hoogtepunt en de ondergang van het (agrarisch) kapitalisme, waarbij hij duidelijk door de in die tijd zeer gezaghebbende oudheidkundige Theodor Mommsen was beïnvloed 26, vormde weliswaar niet de kern van zijn studie, maar speelde

wel degelijk een belangrijke rol. Hij zag dat het kapitalisme in de Romeinse oudheid niet met vrije loonarbeid en moderne productie samenhing, maar juist met slavernij. In de periode van het zich uitbreidende Romeinse rijk was er volgens Weber sprake van politiek "roofkapitalisme". Daarbij zag hij in de vrije concurrentie op het openbare land, de ager publicus, "den schrankenlosesten Kapitalismus auf agrarischem Gebiet [...], welcher in der Geschichte jemals erhört gewesen ist".27

Een ander dement uit Webers Habilitationsschrift dat reeds vooruitwijst naar zijn latere werk is, behalve het gebruik van "Idealbildern", de neiging om voortdurend vergelijkingen te maken, niet zozeer tussen de Romeinse en de Griekse agrarische ontwikkeling alswel tussen de Romeinse agrarische ontwikkeling en die van de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Uit dit laatste schemert al door dat er in dit werk een duidelijk actuele oriëntatie zichtbaar is, die voortkwam uit zowel het algemene belang van

25. MWG 1/2, Die römische Agrargeschichte in ihrer Bedeutung for das Staats- und Privatrecht. De redacteur van deze band, Jürgen Deininger, schreef een uitstekende inleiding tot dit gecompliceerde -en weinig bek-ende - werk van Weber: 'Einleitung', pp. 1-54. E-en ander waardevol artikel in dit verband is van de hand van A. Heuss, 'Max Webers Bedeutung für die Geschichte des griechisch-römischen Altertums', in: Historische Zeitschrift 201 (1965), pp. 529-556. Zie tot slot ook W. Nippel, 'Die Kulturbedeutung der Antike. Marginalien zu Weber', in: J. Kocka (Hrsg.), Max Weber, der Historiker (Göttingen, 1986), pp. 112-118.

26. Vgl. J. Deininger, 'Einleitung', pp. 23-24, 45; zie ook A. Heuss, 'Webers Bedeutung', pp. 532, 535-537.

(11)

de landbouw voor de moderne Duitse geschiedenis - bijvoorbeeld de invloedrijke agrarische hervormingen en de boerenbevrijding rond 1800 -, als uit de acute agrarische problemen in het Oosten van Duitsland in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw, die ook weer samenhingen met de opkomst van het kapitalisme. Het is geen toeval dat terwijl Weber aan zijn Habilitationsschrift werkte, hij tegelijkertijd bezig was met een onderzoek naar de problemen van de Oostelbische landarbeiders, waarmee hij al sinds 1888 was geconfronteerd (zie par. 1.4). De invloed van de 19de-eeuwse Pruisische agrarische kwestie op de visie op de Romeinse agrarische geschiedenis is, mede onder invloed van Webers leermeester August Meitzen, direct te bespeuren in dit werk. Dit blijkt onder andere uit de projectie van begrippen die voor de 19de-eeuwse agrarische geschiedenis van belang waren op de Romeinse oudheid, zoals "mobilisering" en "bevrijding" van de bodem, "Individualwirtschaft", "verdragsvrijheid" en "vestigingsvrijheid".28

Met Webers onderzoek naar de positie van de Oostelbische landar-beiders in de jaren negentig voltrok zich tevens de overgang van de rechtswetenschap naar de Nationalökonomie, een terrein dat hij veel aantrekkelijker vond en waarop hij in 1894 ook een leerstoel zou bekleden. Weber schreef nog vele artikelen en hield tal van voordrachten naar aanleiding van zijn onderzoek naar de positie van de Oostelbische landarbeiders, publiceerde verder uitvoerig over de beurs en gaf eerst in Freiburg en daarna in Heidelberg colleges over theoretische en praktische Nationalökonomie. In het zomersemester van 1895 gaf hij in Freiburg tevens college over 'Die deutsche Arbeiterfrage in Stadt und Land' en drie jaar later in Heidelberg over 'Arbeiterfrage und Arbeiterbewegung'. Voor

zijn grote college over "Allgemeine ('theoretische') Nationalökonomie" uit 1898 gaf hij zijn studenten een gedrukte Grundriß, die hij tot boek wilde uitwerken, dat er echter niet meer is gekomen. Weber schreef in deze Grundriß dat de abstracte theorie uitging "von dem modernen occidentalen Typus des Menschen und seines Wirtschaftens [...]".29

Van belang met het oog op het thema van deze studie zijn Webers vier -in het algemeen we-inig bekende - voordrachten die hij hield -in november en december 1897 in Mannheim. Onder buitengewoon grote publieke belangstelling sprak hij hier over 'Der Gang der wirthschaftlichen Entwicklung', van de oorsprong tot heden. Vooral de laatste voordracht over "de historische plaats van het moderne kapitalisme" is interessant, omdat Weber hierin zijn sombere visie op de toekomst gaf. Zoals hij na de

28. MWG 1/2, resp. pp. 160, 193, 206, 205 en 331. Vgl. J. Deininger, 'Einleitung', p. 49. Overigens was deze actualisering ook in het werk van Theodor Mommsen te bespeuren.

29. Zie voor deze Grundriß W. Schluchter, Religion, Bd. 1, pp. 34-36 (het citaat op p. 35); idem,

Rationalismus, p. 273, n. 8; Lebensbild, p. 241; W. Hennis, 'A Science of Man: Max Weber and the

Political Economy of the German Historical School', in: W.J. Mommsen & J. Osterhammel (eds),

Contemporaries, pp. 25-58, aldaar 30 en 35,- Webers Grundriß zal verschijnen in de Hie afdeling van

(12)

eeuwwisseling vaak zou herhalen, gaf hij reeds hier te kennen dat de vrije concurrentie van het kapitalisme zou plaatsmaken voor een tijdperk waarin monopolies van kartels, trusts en syndicaten zouden ontstaan; het kapitaal zou steeds immobieler worden. Weber voorspelde verder een verbitterde strijd om de macht in plaats van een "vredige vooruitgang".

"Was hat das Zeitalter des Kapitalismus geleistet? Das Glück hat es nicht in der Welt gebracht, aber es hat den modernen Menschen des Occidents geschaffen".30

In dit citaat van de nog jonge Weber komt het thema tot uitdrukking dat de rest van zijn leven in het centrum van zijn belangstelling zou staan, namelijk de betekenis van het kapitalisme voor het lot van de "modern-westerse mens". In dit licht moet ook zijn opmerking in deze rede gezien worden dat door het kapitalisme "vor dem Diesseits das Jenseits immer mehr in das Zwielicht einer ferneren Dämmerung gerückt wurde".31

Webers overgang naar de Nationalökonomie is zo belangrijk, omdat deze nog 'jonge' wetenschap in feite een historisch gerichte sociale wetenschap was, die economische verschijnselen in samenhang zag met culturele, politieke en sociale fenomenen; bovendien liepen er van de National-ökonomie vele lijnen naar de ideeën- en cultuurgeschiedenis en zelfs de filosofie.32 In feite liggen daarom de wortels van Webers latere

cultuurhis-torische en sociologische geschriften al in de jaren negentig.33 Weinig

bekend is bijvoorbeeld dat hij reeds in 1898 college heeft gegeven over de thematiek van de Protestantische Ethik, waarvan het ontstaan meestal pas na 1900, dat wil zeggen na zijn ziekte, wordt gedateerd. Weber gaf dit zelf aan in het artikel 'Antikritisches zum "Geist" des Kapitalismus' uit 1910: "Meine Arbeiten über diese Dinge, die ich z.T. schon vor 12 Jahren im

30. MWG 1/4, pp. 846-852, 'Der Gang der wirtschaftlichen Entwicklung', het citaat op p. 851 (in:

General-Anzeiger der Stadt Mannheim und Umgebung, 12.12.1897). De eerste drie thema's waren: 1.

Het ontstaan van het privé-eigendom en de agrarische basis van de Europese economie; 2. Feodalisme en stadseconomie in de Middeleeuwen; 3. De ontwikkeling van de 'Volkswirthschaft' en het mercantilistische systeem.- Na Webers voordrachten hield de econoom Gerhart von Schulze-Gaevernitz vijf lezingen over handelspolitiek. Voor beide lezingenreeksen, die vooral voor kooplieden bestemd waren, werden maar liefst 1500 toegangskaarten verkocht (MWG 1/4, p. 842).- In 1894 had Weber voor de organisatie 'Mädchen- und Frauengruppen für soziale Hülfsarbeit' zes voordrachten gehouden over de 'Grundzüge der modernen sozialen Entwicklung', zie MWG 1/4, pp. 910-911.

31. MWG 1/4, p. 852. Weber vervolgde: "Die gegenwärtige Zeitepoche bildet in der Technik eine permanente Revolution, so daß sich die Arbeiter auf stetig schwankendem wirthschaftlichen Boden befinden".

32. Vgl. Lebensbild, p. 212.

33. Reeds Webers onderzoek naar de plattelandsgeestelijken in 1892 bevatte in feite een sociologische vraagstelling, namelijk naar de gevolgen van het moderne kapitalisme voor het gezinsleven, de relatie tussen mensen en hun werk enz. Vgl. R. Aldenhoff, 'Max Weber and the Evangelical-Social Congress', p. 198.

(13)

Kolleg vortrug, sind nicht [...] erst durch Sombarts "Kapitalismus" [1902] veranlaßt worden [...]".34

Toch kan men stellen dat in het werk van Weber na de eeuwwisseling een nieuwe fase begon (al is ook hier sprake van een vloeiende overgang en niet van een breuk, vgl. par. 1.11). In de eerste plaats valt op dat hij zich na 1900 uitgebreid met methodologische vraagstukken heeft beziggehouden. Het bekendste opstel in dit verband is 'Die "Objektivität" sozialwis-senschaftlicher und sozialpolitischer Erkenntnis' (1904). Weber koos in dit artikel een middenpositie in het debat tussen de abstract-theoretische en de historische school van de Nationalökonomie met behulp van zijn theorie van de ideaaltypen, dat wil zeggen begripsmatige constructies die moesten bemiddelen tussen respectievelijk algemeen-wetmatige en individueel-bijzondere kennis. Verder onderzocht hij in dit artikel de grens tussen wetenschap en geloof, pleitte hij nadrukkelijk voor waardevrijheid in de wetenschapsbeoefening en bekritiseerde hij op basis van zijn neokantiaanse kentheorie naïef-positivistische, metafysische en 'monistische' opvattingen. Ook in zijn andere wetenschapstheoretische opstellen kwamen deze punten steeds opnieuw terug.

Weber gaf in zijn objectiviteitsopstel in feite al een methodische rechtvaardiging van zijn vlak daarna te verschijnen studie Die protestan-tische Ethik und der 'Geist' des Kapitalismus (1904/05).35 De bekende

these van dit werk luidt dat de moderne kapitalistische economische

gezindheid, die vooral gekenmerkt werd door degelijkheid in het beroep,

mede door de puriteinse ethiek was beïnvloed. Op deze plaats kan niet uitgebreid worden ingegaan op dit werk. Waar het hier nu om gaat is dat Weber zich wederom met het kapitalisme bezighield, maar dan niet meer met de institutionele of economische voorwaarden voor het ontstaan daarvan, zoals in zijn vroegste studies, maar - bewust-eenzijdig - met de motivationele factoren. In een brief aan de filosoof Heinrich Rickert van 2 april 1905 schreef hij:

"Im Juni oder Juli erhalten Sie einen Sie vielleicht interessierenden kulturgeschichtlichen Aufsatz: Askese des Protestantismus als Grundlage der modernen Berufskultur - eine Art 'spiritualistischer' Konstruktion der modernen Wirtschaft".36

34. PEU, 150; vgl. RS I, 42, n. 2.

35. Namelijk door zijn verzet tegen 'monistische' verklaringen, zijn discussie met het historisch materialisme en zijn formulering van het 'afsterven' van ideeën, zoals aan het einde van Die

protestantische Ethik. Vgl. P.G.C. Dassen, '"Gestolde geest". Rationaliteit en rationalisering in Max

Webers visie op de westerse geschiedenis', in: Theoretische Geschiedenis 18, nr. 3 (1991), pp. 285-311, p. 295 en p. 309, n. 36.

36. Geciteerd in Lebensbild, p. 359- Vgl. G. Hübinger, 'Kapitalismus und Kulturgeschichte', m.n. pp. 33-35. Hübinger ziet Webers 'cultuurgeschiedenis' deels als een reactie op Karl Lamprechts "Kulturgeschichte". Zie van dezelfde auteur 'Max Weber und die historischen Kulturwissenschaften', in: N. Hammerstein (Hrsg.), Deutsche Geschichtswissenschaft um 1900 (Stuttgart, 1988), pp. 269-281.

(14)

In dit door Weber zelf als "cultuurhistorisch" aangeduide opstel ging het hem dus nog - goed 'historisch' - om de eigen aard van de modern-westerse (beroeps-)cultuur en de rationele leerwijze die daarbij hoorde. Later, in Wirtschaß und Gesellschaft, zou Weber zich ook wijden aan de meer abstracte verbanden tussen economie, religie, recht en politiek in het algemeen.

Behalve aan het schrijven van enige wetenschapstheoretische opstellen wijdde Weber na zijn Rusland-opstellen (1905/06) zijn krachten aan een studie over de 'Agrarverhältnisse im Altertum'. Tijdens de winter van 1907/08 werkte hij gedurende drie maanden bijzonder hard aan dit onderwerp, dat geschreven werd voor het Handwörterbuch der Staatswis-senschafien. Weber had ook in 1897 en 1898 al publicaties aan dit thema gewijd, maar nu groeide het in 1909 gepubliceerde 'artikel' uit tot een omvang die zes maal de oorspronkelijke opzet overtrof, namelijk tot 288 pagina's.37 Weber ging in dit artikel wederom ver buiten de grenzen van

het feitelijke thema door niet alleen aan de agrarische omstandigheden, maar ook aan de sociale en economische geschiedenis van de oudheid aandacht te besteden. Bovendien werd de oudheid ruim opgevat, namelijk: Mésopotamie, Egypte, Israël, Griekenland, het Hellenisme, Rome en de Keizertijd. Weber maakte in deze studie voortdurend vergelijkingen in ruimte en tijd, daarbij echter - althans in theorie - uitdrukkelijk de in zijn tijd modieuze "jacht" op parallellen of analogieën vermijdend.38 Niet

alleen werd de Klassieke Oudheid met de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd vergeleken, maar ook het Westen met Azië.39 En binnen het kader van

deze vergelijkingen dook dan ook Webers centrale vraagstelling weer op: "Kent de Oudheid (in een cultuur-historisch relevante mate) kapitalistische

37. Dat wil zeggen in de uitgave van de Gesammelte Aufsätze zur Sozial- und Wirtschaftsgeschichte: SWg, 1-288.- Aan Marie Baum en Robert Michels schreef Weber dat hij aan dit werk - een

"Pflichtaibeit" - "keinerlei Spaß" had beleefd en dat hij dringend naar het Zuiden moest om weer

"menschlich" te worden. Brief aan Marie Baum van 4.2.1908, in: MWG H/5, pp. 430-432, aldaar p. 430: "Die ganzen drei letzten Monate saß ich, mit einem Kopf wie ein enthirnter Frosch, an einer Frohnarbeit für das 'Handwörterbuch der Staatswiss[enschaften] - einem Artikel, der von 20 gesollten auf 120 effektive Seiten anschwoll und mir furchtbare Anstrengung gekostet hat, da er mir keinerlei Spaß machte u. ich mich immer nach den Fleischtöpfen der Philosophie zurücksehnte. Jetzt ist die Sache fertig - und ich auch". Vgl. de brief aan R. Michels van dezelfde datum, in: MWG II/5, pp. 433-434. Het woord ".P/ZzcA/arbeit" gebruikte Weber in een brief aan Oskar Siebeck van 26.12.1907, in: MWG II/5, p. 426.

38. Zie Webers opmerking daarover in SWg, 288 (vgl. 257): het doel van zulke vergelijkingen was niet, zoals in vele "modeconstructies van algemene ontwikkelingsschema's" gebeurde, de jacht op analogieeën en parallellen, maar "die Herausarbeitung der Eigenart jeder von beiden [...]". Een voorbeeld dat Weber zelf gaf was dat het 'proletariaat' van de moderne tijd en de oudheid niet op één lijn gesteld mochten worden: in de oudheid was dit een consumenten-, in de moderne tijd een producentenproletariaat. Zie SWg, 6, vgl. 10. Zie ook Swg, 278, 513-514, 517, waar Weber ook zijn bezwaren uiteenzette tegen de 'Kulturstufen'-theorie.- In 1896, in het artikel 'Die sozialen Gründe des Untergangs der antiken Kultur', had hij echter wel nog geschreven over de "Kreislauf der antiken Kulturentwicklung", zie SWg, 291 en 309.

39. Bijvoorbeeld al direct in de openingszin (SWg, 1): "Den Siedelungen des europäischen Okzidents ist im Gegensatz zu denjenigen der ostasiatischen Kulturvölker gemeinsam [...]".

(15)

economie?"40 Deze vraag van Weber moet bezien worden tegen de

achtergrond van de toenmalige discussie in Duitsland over de kwestie hoe 'modern' de klassieke Oudheid was en in hoeverre er toen reeds sprake was van 'kapitalisme'. De bekende oudheidkundige Eduard Meyer (1855-1930) was van mening dat het kapitalisme in de Oudheid een voorloper was van het kapitalisme na de Middeleeuwen en "'gar nicht modern genug'" voorgesteld kon worden.41 Weber stelde dat als men het kapitalisme zuiver

ecowomz'sc/z-inhoudelijk benaderde en daarmee bewust voorbijging aan de eigentijdse sociale problemen van het moderne kapitalisme, dat dan niets vaster stond dan "ein recht weitgehend 'kapitalistisches' Gepräge ganzer -und gerade der 'größten' - Epochen der antiken Geschichte".42 Toch was

Webers conclusie dat het kapitalisme in de oudheid vooral een politiek roofkapitalisme was: "Im Altertum [...] lebte der Kapitalismus [...] letztlich allein vom Politischen, er war, sozusagen, nur indirekt ökonomisch: das politische Auf und Ab der Polis mit seinen variierenden Chancen von Staatspachten, Menschen- und (speziell in Rom) Bodenraub war sein Element".43 Tot slot, zoals wel vaker aan vooral het einde van zijn studies,

liet Weber ook in dit onderzoek een actueel perspectief doorschemeren. Hij benadrukte namelijk het gevaar van de "verstikking" van het kapitalisme door de bureaucratie, zoals dat in de oudheid had plaatsgevonden en nu weer dreigde.44

Na een vakantie van twee maanden was het volgende grote project waarmee Weber zich bezighield weliswaar van geheel andere aard, maar ook nu nam het kapitalisme weer een centrale plaats in. Had Weber zich in de jaren negentig intensief beziggehouden met de landarbeiders, zo'n vijftien jaar later wijdde hij zich aan de bestudering van de moderne industrie-arbeiders. Samen met zijn broer Alfred had hij in oktober 1907 aan een commissie van de Verein für Sozialpolitik voorgesteld een onderzoek te doen naar 'Auslese und Anpassung der Arbeiterschaft in der geschlossenen Großindustrie'.45 Inderdaad kwam er binnen de Verein sinds

40. SWg, 12.

41. SWg, 8, de formulering is van Weber. Zie voor een vergelijking tussen Weber en E. Meyer F.H. Tenbrock, 'Max Weber and Eduard Meyer', in: W.J. Mommsen & J. Osterhammel (eds.),

Contem-poraries, pp. 234-267. Tenbruck gaat helaas slechts zijdelings in op beider visie op de oudheid; zie ook

I. Love, 'Max Weber and the theory of ancient capitalism', in: History and Theory 25 (1986), pp. 152-172.

42. SWg, 16. Zie voor een verdere behandeling van het kapitalisme vooral SWg, 253-278.- Weber merkte in een voetnoot van zijn artikel 'Antikritisches zum "Geist" des Kapitalismus' (1910) op dat hij vroeger bedenkingen had om te spreken van "antiek 'kapitalisme'". Maar, schreef hij, daarover dacht hij nu anders, "wie dies aus meinem Artikel 'Agrarverh. im Altertum' [...] hervorgeht" (PE II, 149-187, aldaar 186, n. 38).

43. SWg, 271, vgl. 276. 44. SWg, 278, vgl. 275.

45. Vgl. de informatieve brief van Weber aan zijn broer Alfred van 3.9.1907, in: MWG IL/5, pp. 381-384, waarin hij zijn voorstellen uiteenzette, maar ook opmerkte dat Alfred "anscheinend etwas Ähnliches" wilde (p. 383). Zie ook E. Demm over dit onderzoek, 'Max and Alfred Weber in the Verein

(16)

1908 een grootschalig onderzoek op gang naar onder andere de textielin-dustrie, boekdrukkerij en auto-industrie.46 Voor de deelnemers aan dit

onderzoek schreef Weber in de zomer van 1908 een methodologische inleiding, die de lange titel kreeg: 'Methodologische Einleitung für die Erhebungen des Vereins für Sozialpolitik über Auslese und Anpassung (Berufswahlen und Berufsschicksal) der Arbeiterschaft der geschlossenen Großindustrie' (1908). Weber stelde weer, net als bij het landarbeider-sonderzoek, een enorme hoeveelheid gedetailleerde richtlijnen en vragen op over arbeidsduur, loon, boekhouding en dergelijke. Maar de centrale - op vele plaatsen opnieuw opduikende - vraagstelling luidde: "Was für Menschen prägt die moderne Großindustrie kraft der ihr immanenten Eigenart, und welches berufliche (und damit indirekt auch: außerberufliche) Schicksal bereitet sie ihnen?"47 Weber liet het echter niet bij deze

theoretische en methodologische inleiding. Anders dan bij het landarbeider-sonderzoek deed hij nu zelf 'praktische' ervaring op, en wel in de textielfabriek van zijn familie in Oerlinghausen (Carl Weber & Co.). Hier onderzocht hij in september en oktober van het jaar 1908 de prestaties-chommelingen van weefarbeiders. Uiteindelijk schreef hij voor het Archiv een serie artikelen onder de naam 'Zur Psychophysik der industriellen Arbeit' (1908/09). Weber onderzocht hierin de mogelijkheden (en grenzen) van samenwerking van de sociaalwetenschappelijke analyse van econo-mische arbeid met het antropologische, fysiologische, experimenteel-psychologische en psychopathologische onderzoek van zijn tijd. Centrale aandacht besteedde hij daarbij aan het werk van de "uitstekende" psychiater Emil Kraepelin (1856-1926), leerling van Wilhelm Wundt en vanaf 1903 hoogleraar in München. Het ging Weber erom te onderzoeken wat de fysiologische en psychologische voorwaarden waren van het pres-tatievermogen bij de industriële arbeid. Belangrijke elementen waren daarbij onder meer ontspanning, routine en werkonderbreking. In het tweede gedeelte van zijn artikelenserie gaf Weber de resultaten van zijn eigen onderzoek in Oerlinghausen weer. Ook hier ging het hem er weer om, zicht te krijgen op de factoren die het individuele prestatievermogen van de arbeiders beïnvloedden, zoals de hoogte van het loon, luchtvochtigheid, seksuele activiteiten, alcoholgebruik, regionale herkomst en geloof. Weber hechtte echter aan de resultaten van zijn eigen onderzoek niet veel waarde; belangrijker vond hij de methodologische problemen en de aanzet die

für Sozialpolitik'.

46. De resultaten van deze onderzoeken zijn tussen 1910 en 1915 gepubliceerd in zeven banden van de geschriften van de Verein (Bde. 133, 134, 135 I tot IV en 153).

47. SSp, 1-60, het citaat op p. 37, vgl. 1 en 395. Het aandeel van Alfred Weber aan deze inleiding was overigens gering, zie MWG H/5, p. 661, n. 1.

(17)

gegeven werd tot het nadenken over de verhouding tussen aanleg en milieu.48

Tijdens de laatste tien jaar van zijn leven hield Weber zich, naast zijn drukke politieke activiteiten, vooral bezig met twee grote wetenschappelijke projecten, namelijk 'Wirtschaft und Gesellschaft' en Die Wirtschaftsethik der Weltreligionen. Dit laatste project, waaraan hij in 1912 begon te werken, is uiteindelijk in drie banden verschenen onder de naam Gesam-melte Aufsätze zur Religionssoziologie. Hierin zijn behalve Die protestan-tische Ethik ook Webers opstellen opgenomen over het confucianisme en taoïsme, hindoeïsme, boeddhisme en antieke jodendom. In deze laatste studies, die vanaf 1915 in het Archiv verschenen, ging het Weber in essentie om de invloed van de ethiek van de verschillende wereldgods-diensten op het economisch handelen van de mens (hoewel hij nu niet meer alleen een "spiritualistische" werkwijze gebruikte, maar nu ook, omgekeerd, de invloed onderzocht van economische, geografische, sociale en politieke elementen op de religieuze en ethische voorstellingen).

Uit Webers tweede project blijkt duidelijk dat hij zich na ca. 1910 steeds meer ontwikkeldde tot 'socioloog': zijn bijdrage aan de Grundriß der Sozialökonomik, waaruit 'Wirtschaft und Gesellschaft ' zou ontstaan (zie par. 1.7), was primair sociologisch georiënteerd. Een belangrijk uitgangspunt van Webers sociologie is dat het menselijk gedrag, net als al het andere gebeuren, "samenhang en regelmaat" verkrijgt doordat het sociaal van aard is49, dat wil zeggen dat het georiënteerd is op het gedrag van anderen en

op min of meer vastgelegde maatschappelijke ordeningen, zoals bepaalde vormen van recht, economie, gezag en religie die het gedrag stabiliseren. In het huidige tweede deel van WuG is dan ook sprake van de volgende soorten sociologie: economische sociologie, sociologie van sociale en politieke gemeenschappen (ras, stam, volk, natie), godsdienstsociologie, rechtssociologie en politieke/gezagssociologie. In feite kwam hier vrijwel al het omvangrijke empirisch-historische materiaal samen waarmee Weber zich tot dan toe in zijn leven had beziggehouden, maar dan onder een sociologische gezichtshoek. Van belang daarbij is dat daarin ook het bekende concept rationalisering een rol speelde. In 1914 schreef Weber in het voorwoord van de eerste 'Abteilung' van de Grundriß: "Es wurde von der Anschauung ausgegangen, daß die Entfaltung der Wirtschaft vor allem

48. SSp, 61-255, aldaar 242-253. In 1911 werd in de Verein opnieuw gesproken over de problemen van de arbeiderspsychologie, vooral met betrekking tot de methode en resultaten van het Verein-onderzoek. Zie SSp, 424^30. Weber sprak hier nogmaals zijn duidelijke scepsis uit: "Herausgekommen, meine Herren, ist bisher an endgültigen Resultaten noch gar nichts [...]" (SSp, 424).

49. Vgl. de openingszin van het opstel 'Über einige Kategorien der verstehenden Soziologie' uit 1913: "Menschliches ('äußeres' oder 'inneres') Verhalten zeigt sowohl Zusammenhänge wie Regelmäßigkeiten des Verlaufs wie alles Geschehen" (WL, 427).

(18)

als eine besondere Teilerscheinung der allgemeinen Rationalisierung des Lebens untersucht werden müsse".50

Webers belangrijke, in 1913 gepubliceerde artikel 'Über einige Kategorien der verstehenden Soziologie' diende, zoals hij zelf al schreef, deels ter methodische fundering van 'Wirtschaß und Gesellschaft '.51 In

genoemd opstel formuleerde hij een theorie van abstracte ideaaltypische modellen van sociaal handelen, die zo universeel mogelijk toepasbaar zouden zijn. De sociologische categorieënleer, die nu het eerste deel van Wirtschaft und Gesellschaft vormt en na 1918 werd geschreven, is zo mogelijk nog abstracter dan dit opstel uit 1913. Überhaupt toont het latere deel van Wirtschaft und Gesellschaft aan dat Webers werkwijze steeds meer opschoof in de richting van een abstract-systematische sociologie: de historische feiten lijken hier vooral ten dienste te staan van de ideaaltypen, die steeds meer een doel op zichzelf worden. Zo bezien is er een groot onderscheid tussen de vroegere, jonge rechtshistoricus Weber die zich gedetailleerd met concrete (Europese) geschiedenis bezighield en de socioloog Weber die aan het einde van zijn leven de enorme veelzijdigheid van de wereldgeschiedenis in ideaaltypische constructies probeerde onder te brengen.

2. Webers centrale vraagstelling

Bij de bestudering van Webers werk dient men twee zaken naast elkaar te zien: aan de ene kant zijn er, zoals in de vorige paragraaf is aangetoond, de belangrijke veranderingen die in de loop van zo'n dertig jaar in zijn werk zijn opgetreden. Maar aan de andere kant is er ook sprake van grote continuïteit: uit bijvoorbeeld de colleges die hij in 1919/20 aan de universiteit van München heeft gegeven, blijkt dat Weber zich ook nog aan het einde van zijn leven intensief met het kapitalisme heeft beziggehouden. Nog op 9 maart 1920 schreef hij in een brief aan de econoom Robert Liefmann: "Mich interessier^] [...] die Frage: warum nur im Okzident rationaler (Rentabilitäts-)Kapitalismus entstanden ist [...]. Es muß doch auch Leute geben, die dieser Frage nachgehen".52 Vrijwel alle Weber-kenners

zijn het er dan ook wel over eens dat het thema kapitalisme als een rode draad door zijn gehele werk loopt.

50. Max Weber, 'Vorwort', in: Grundriß der Sozialökonomik, I. Abteilung (Tübingen, 1914), pp. VII-IX, aldaar VII. Dit voorwoord staat afgedrukt in J. Winckelmann, Hauptwerk, pp. 165-167. Vgl. verder de vele plaatsen in WuC waar Weber aandacht besteedde aan 'het' rationaliseringsproces. Overigens speelde ook al in de eerste versie van Die protestantische Ethik (1904/05) het begrip rationalisering een grote rol.

51. Nu in WL, 427-474 (voor het eerst gepubliceerd in Logos (Bd. 4)). Zie voor de gedeeltelijke samenhang tussen dit opstel en 'WuG': WL, 427, n.l, waar Weber schrijft: "Der zweite Teil des Aufsatzes ist ein Fragment aus einer schon vor längerer Zeit geschriebenen Darlegung, welche der methodischen Begründung sachlicher Untersuchungen, darunter eines Beitrags ('Wirtschaft und Gesellschaft') für ein demnächst erscheinendes Sammelwerk dienen sollte [...]".

(19)

Veel minder eensgezindheid bestaat echter over de vraag wat nu Webers centrale vraagstelling was. Dat het kapitalisme in Webers werk een grote rol speelde is één ding, iets anders is de vraag waar het Weber nu "centraal" om ging. In een vooral in Duitsland gevoerde discussie kan men in deze kwestie globaal vier posities onderscheiden. Friedrich H. Tenbruck heeft in een invloedrijk artikel beweerd dat het Weber in essentie ging om 'rationalisering' vanuit universeelhistorisch perspectief en om de vraag wat 'rationaliteit' eigenlijk betekent. Volgens Tenbruck hield Weber zich slechts in een klein deel van zijn werk bezig met de westerse ontwikkeling, "während das gesamte Werk [...] von der Frage lebt: was heißt Ratio-nalität?"53 Wolfgang Schluchter daarentegen stelt dat het Weber ging om

de vraag naar de eigen aard en de verklaring van het ontstaan van de westerse beschaving, waarbij Webers universeelhistorische studies wezenlijk georiënteerd zouden zijn op de voorwaarden en vorming van de modern-westerse rationele economie, wetenschap en cultuur.54 Ook

Wolfgang Mommsen ziet als Webers centrale thema de reconstructie van het ontstaan en de bestemming van de westerse beschaving, waarbij de rationaliseringsthese een sleutelpositie inneemt. Maar Mommsen bekritiseert de in zijn ogen 'neo-evolutionistische' interpretatie van Schluchter door te stellen dat Weber, met name in zijn laatste jaren, de geschiedenis niet zag als een proces dat onomkeerbaar uitliep op de westerse rationaliteitsvormen, maar als een pluralistische en open ontwikkeling die nooit was afges-loten.55 In de klassieke interpretatie van Karl Löwith en ook volgens

Wilhelm Hennis tenslotte staat in het werk van Weber de vraag centraal

53. F.H. Tenbruck, 'Das Werk Max Webers', p. 691, vgl. pp. 677, 678, 681 en 682. Tenbruck stelt dat Webers interesse in de westerse rationalisering slechts het uitgangspunt was van zijn levensthema, "das neue universalhistorische Konzept der Rationalisierungsprozesse" (p. 682). W.J. Mommsen noemt Tenbrucks interpretatie niet ten onrechte 'neo-idealistisch' vanwege de nadruk die hij legt op de zelfstandige rol van de ideële en m.n. religieuze factoren. Zie W.J. Mommsen, 'Max Webers Begriff der Universalgeschichte', in: J. Kocka (Hrsg.), Max Weber, der Historiker, pp. 51-72, aldaar p. 53. 54. Zie bijvoorbeeld W. Schluchter (Hrsg.), Max Webers Sicht des okzidentalen Christentums.

Interpretation und Kritik (Frankfurt a.M., 1988), p. 7: "Worauf beruht die ökonomische und soziale

Eigenart des Okzidents, und wie ist sie entstanden? Diese beide Fragen treiben letztlich Max Webers Werk voran." Zie ook W. Schluchter, Religion und Lebensfiihrung, Bd. I, pp. 101-105, m.n. p. 104, vgl. 108. en Bd. II, pp. 385-407, m.n. 385 en 389. Vergelijk van dezelfde auteur Die Entwicklung des

okzidentalen Rationalismus. Eine Analyse von Max Webers Gesellschaftsgeschichte (Tübingen, 1979),

bijv. p. 18. Zie tot slot W. Schluchters visie in 'Max Weber und das Projekt der Moderne', in:

Symposion, pp. 155-183.

55. W.J. Mommsen, 'Max Webers Begriff der Universalgeschichte', p. 51, vgl. pp. 64 en 68. Voor Webers "centrale thema", zie p. 61. Zie ook Mommsens artikel 'Persönliche Lebensführung und gesellschaftlicher Wandel. Versuch einer Rekonstruktion des Begriffs der Geschichte bei Max Weber', in: P. Alter, W.J. Mommsen en Th. Nipperdey (Hrsg.), Geschichte und politisches Handeln. Theodor

Schieder zum Gedächtnis (Stuttgart, 1985), pp. 261-281, m.n. pp. 268-269, 281.- In Schluchters werk

is weliswaar sprake van een "Entwicklungstheorie" die onvermijdelijk "teleologisch" is (ontwi-kkelingsstadia etc.), maar ook Schluchter erkent dat Weber "aus prinzipiellen Gründen die Menschheitsentwicklung nicht mehr im modernen okzidentalen Rationalismus [...] kulminieren lassen kann". Zie m.n. Religion, Bd. I, pp. 93-102, het citaat op p. 99.

(20)

naar de betekenis van het westers rationaliseringsproces voor het "mens-dom".56

De begrippen rationaliteit en rationalisering

Opvallend en gemeenschappelijk in alle bovengenoemde interpretaties is het grote belang dat wordt toegekend aan de begrippen rationaliteit en rationalisering in Webers werk. Ook andere auteurs hebben daar terecht

-op gewezen." Het probleem is alleen dat deze begrippen in Webers werk zo veel kunnen betekenen. Weber zelf gaf dit overigens al aan: in zijn 'Einleitung' tot zijn godsdienstsociologische opstellen uit 1915 bijvoorbeeld schreef hij "daß 'Rationalismus' etwas sehr verschiedenes bedeuten kann".58 Maar ook al eerder, in de eerste versie van Die protestantische Ethik - in 1904 dus -, had Weber gewezen op de complexiteit van dit begrip: "Der 'Rationalismus' ist ein historischer Begriff, der eine Welt von Gegensätzen in sich schließt".59

Webers rationaliteitsbegrip kan men het beste beschouwen tegen de achtergrond van zijn sterk door het neokantianisme beïnvloede kentheorie (zie daarvoor verder par. IV. 1.2). De kern hiervan is dat de werkelijkheid 'op zichzelf, los van het menselijk kenvermogen, een ongestructureerde, betekenisloze en 'irrationele' chaos is, die pas orde krijgt doordat de

56. K. Löwith, 'Max Weber und Karl Marx'. Löwith stelt in dit (reeds in 1932 gepubliceerde) essay dat voor Weber - evenals voor Marx - de drijfkracht van het werk gevormd wordt door de vraag "nach dem menschlichen Schicksal der gegenwärtigen Menschenwelt, für welche der 'Kapitalismus' der bezeichnende Ausdruck ihrer Problematik ist" (p. 2, vgl. p. 67). W. Hennis, Fragestellung. Volgens Hennis gaat het Weber "zentral" om de "Entwicklung des Menschentums", zie m.n. pp. 21 e.V., vgl. pp. 66, 119, 170. Volgens de Amerikaan Lawrence Scaff, die in zijn Weber-interpretatie verwantschap vertoont met Hennis, gaat het Weber "op het diepste niveau" om "the fate of our times", zie zijn

Fleeing the Iron Cage, p. 5.

57. In chronologische volgorde van publicatie: R. Bendix, Max Weber An Intellectual Portrait (New York, 1960); G. Abramowski, Das Geschichtsbild Max Webers; W.J. Mommsen, Max Weber.

Gesellschaft, Politik und Geschichte, m.n. pp. 97-143; M. Lemmen, De godsdienstsociologie van Max Weber. Haar inhoud en methode aan de hand van het rationaliteitsbegrip (Nijmegen, 1977); D. Käsler,

'Max Weber'; W. Schluchter, Die Entwicklung des okzidentalen Rationalismus; idem, 'The Paradox of Rationalization: on the Relation of Ethics and World', in: G. Roth en W. Schluchter (eds.), Max Webers

Vision of History (Berkeley, 1979), pp. 11-64; S. Kalberg, 'Max Webers Typen der Rationalität'; J.

Habermas, Theorie des kommunikativen Handelns, m.n. Bd. I, pp. 205-366; R. Brubaker, The Limits

of Rationality. An Essay on the social and moral Thought of Max Weber (London, 1984); D. Peukert,

'Die "letzten Menschen". Beobachtungen zur Kulturkrtitik im Geschichtsbild Max Webers', in:

Geschichte und Gesellschaft 12 (1986), pp. 425-442; R. Collins, Max Weber. A Skeleton Key (Beverley

Hills etc., 1986), pp. 61-79; P.G.C. Dassen, '"Gestolde geest".

58. RS I, 265. Vgl. RS I 11, waar Weber met betrekking tot het specifieke "rationalisme" van de westerse cultuur opmerkte: "Nun kann unter diesem Wort höchst verschiedenes verstanden werden". Zie ook RS I, 35, n.l; WuG, 15-16, 576.

59. RS I, 62, vgl. 11-12; WL, 526; PE II, 156. Over het algemeen is weinig bekend welke grote rol de begrippen rationaliteit en rationalisering reeds in de eerste versie van Die protestantische Ethik spelen. Weber schreef in een voetnoot in 1904: "Wenn zu irgend etwas, so möchte dieser Aufsatz dazu beitragen, den nur scheinbar eindeutigen Begriff des 'Rationalen' in seiner Vielseitigkeit aufzudecken" (RS I, 35, n.l). Zie voor het gebruik van het begrip 'rationalisering' bijvoorbeeld RS I, 52, 61.

(21)

menselijke geest haar 'bewerkt', dat wil zeggen structureert - met behulp van bijvoorbeeld begrippen - en er betekenis aan toekent. Het is een innerlijke menselijke behoefte, die in alle tijden en culturen een rol speelt, om de werkelijkheid steeds inzichtelijker en tot een 'zinvolle kosmos' te maken.60 Wanneer namelijk zin en structuur aan de werkelijkheid worden

toegekend, wordt die werkelijkheid zowel theoretisch als praktisch toegankelijker, begrijpelijker en beheersbaarder, en kan de mens zijn autonomie beter gestalte geven.

'Rationaliteit' dan is de naam die Weber gaf aan de verschillende manieren waarop de mens de werkelijkheid toegankelijk maakt en er zin aan geeft, in welke vorm of richting ook. Rationaliteit hangt samen met de ideële (innerlijke) en materiële (uiterlijke) menselijke behoefte om de werkelijkheid te beheersen. Zo kan rationaliteit in Webers werk heel in het algemeen omschreven worden als theoretische en/of praktische beheersing van de werkelijkheid, waarbij het van belang is dat deze beheersing en ordening bewust verloopt en een systematisch karakter krijgt.61 Zo komen

dus in het begrip rationaliteit de in principe oneindige hoeveelheid mogelijkheden tot levensoriëntatie en zingeving tot uitdrukking. Het gevolg hiervan is dat rationaliteit, zoals gezegd, in zeer veel gedaanten kan optreden. Vandaar dat ook bijvoorbeeld yoga of laat-boeddhistische gebedsmachines door Weber "rationeel" werden genoemd.62

Het begrip 'rationalisering' heeft in het algemeen betrekking op de

concreet-historische manifestatie van rationaliteit, en heeft daarom dezelfde veelzijdigheid van betekenissen en universeelhistorische toepassings-mogelijkheden als het begrip 'rationaliteit' zoals hierboven beschreven: "Rationalisierungen hat es [...] auf den verschiedenen Lebensgebieten in höchst verschiedener Art in allen Kulturkreisen gegeben".63 Rationalisering

kan plaatsvinden op de gewoonlijk als 'rationeel' aangeduide levenster-reinen: economie, bestuur, politiek, recht, wetenschap en techniek, maar ook op de zogenaamde 'irrationele' levensterreinen als religie, kunst en erotiek. Op al deze terreinen kunnen dus rationaliseringen plaatsvinden, hetgeen in het algemeen wil zeggen dat er binnen zo'n terrein een bepaalde

60. F.H. Tenbruck stelt in dit verband: "Weber geht also von einer anthropologischen Dauer-problematik aus, die schlicht deshalb universal ist, weil an der Welt stets etwas als spezifisch sinnlos empfunden wird" ('Das Werk Max Webers', p. 686). Dat het 'zinprobleem' ook in de modern-westerse samenleving een grote rol speelt, is vooral terug te vinden in 'Wissenschaft als Beruf (WL, 582-613) en de 'Zwischenbetrachtung' (RS I, 536-573).

61. Deze algemene omschrijving zal men in Webers werk nergens aantreffen. Zij is samengesteld uit verschillende opmerkingen die Weber over 'rationaliteit' maakt, bv. in RS I, 265-266, 11, 251, 253; WuG, 142; WL, 185. Zie ook S. Kalberg, 'Typen der Rationalität', p. 20.

62. RS I, 266 (in de 'Einleitung', 1915): "'Rational' in einem wieder ganz anderen Sinn: dem der 'Planmäßigkeit', war aber auch die Methode der Abtötungs- oder der magischen Askese oder Kontemplation in deren konsequentesten Formen, etwa im Yoga oder in den spätbuddhistischen Manipulationen mit Gebetsmaschinen".

(22)

beheersing, systematisering en differentiatie optreedt. Het hangt van het levensterrein en natuurlijk van de tijd en cultuur af hoe die beheersing en systematisering dan concreet gestalte krijgen. Centraal staat steeds dat er in de geschiedenis tendensen tot toenemende praktische en/of theoretische beheersing van de werkelijkheid zijn waar te nemen, waarbij de mens streeft naar een steeds groter wordend inzicht in en macht over zijn omgeving.

Weber benadrukte dat de rationaliseringen van de verschillende levensterreinen niet zonder meer parallel lopen en uit elkaar afgeleid kunnen worden.64 Rationaliseringen kunnen zich onafhankelijk van elkaar

en met verschillende snelheid, richting en dynamiek ontwikkelen, waarbij sommige processen elkaar kunnen versterken of verzwakken en andere weer geheel verdwijnen, omdat ze bijvoorbeeld een te geringe sociale basis hebben en dus te zwak zijn om te overleven in de strijd van de ges-chiedenis. Met het begrip rationalisering had Weber dan ook niet één, alomvattend proces op het oog - al doen sommige formuleringen daar wel aan denken65 , maar verschillende deelprocessen, zoals in het Westen:

-bureaucratisering, verwetenschappelijking, verzakelijking, onttovering. Hij stond afwijzend tegenover een geschiedfilosofie waarbij de geschiedenis in het keurslijf werd geperst van een wetmatig, unilineair, evolutietheoretisch schema.66 Dit zou botsen met zijn wetenschapstheoretische opvattingen

waarin hij had afgerekend met dogmatische, in de vorm van wetenschap verpakte 'wereldformules' en metafysisch-speculatieve denkbeelden. Volgens Weber was er slechts empirische deelkennis van de werkelijkheid mogelijk. Zoiets als het 'wezen' of 'doel' van de geschiedenis was een projectie van de menselijke geest op het wereldgebeuren.67

Webers opvatting dat de begrippen rationaliteit en rationalisering geen specifiek westerse verschijnselen zijn, maar toegepast kunnen worden op alle tijden en culturen, was vrij uitzonderlijk voor zijn tijd. In zijn werk zijn de gebruikelijke, veelal door de Verlichting gewekte optimistische associaties van rationaliteit met toenemende redelijkheid, kritisch inzicht, verlossing uit de duistere wereld der geesten, toenemende mondigheid van de bevolking en dergelijke niet aanwezig. Weber hanteerde het begrip rationaliteit vooral als een instrument om greep te krijgen op de eigen aard van een cultuur. Daarom was het voor een goed begrip van de modern-westerse cultuur van belang om eerst, zoals hij in de 'Vorbemerkung' schreef, "die besondere Eigenart des okzidentalen und, innerhalb dieses, des modernen okzidentalen, Rationalismus zu erkennen und in ihrer Entstehung

64. RSI, 61; vgl. SSp, 451.

65. Bijv. WL, 518, 594; WuG, 196, 687; RS I, 555, 558.

66. Vgl. WL, 195, 206-207; RS I, 264-265; SWg, 278, 513-514, 517; WuG, 669-670. 67. Vgl. WL, 33, n. 2, 154, 177, 213-214; RS I, 205-6, n.3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien het accommodatievermogen verloren gaat, wordt deze ingreep meestal niet bij jongere patiënten uitgevoerd.. Oog-

Doordat er nu snel veel objectieve cijfers over smaakniveaus van groenten beschikbaar zijn, kunnen ketenpartijen veel beter communiceren over smaakniveaus.. De vervolgstap, om er

The Treatment of peritoneal carcinomatosis of colorectal cancer with complete cytoreductive surgery and hyperthermic intra-peritoneal peroperative chemotherapy (HIPEC)

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons.. In case of

The treatment of peritoneal carcinomatosis of colorectal cancer with complete cytoreductive surgery and hyperthermic intra- peritoneal peroperative chemotherapy (HIPEC) with

Systematic review on the efficacy of cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for peritoneal carcinomatosis fran colorectal

Cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for the management of peritoneal carcinomatosis from colorectal cancer: a

Elias D, Gilly F, Boutitie F: Peritoneal colorectal carcinomatosis treated with surgery and perioperative intraperitoneal chemotherapy: retrospective analysis of 523