• No results found

4. De verklaring van de modern-westerse cultuurontwikkeling 1 Inleiding: methodologische overwegingen

4.2. De westerse Sonderweg en de niet-westerse wereld

Wanneer men Webers centrale vraagstelling in de context van zijn tijd beziet, valt op dat het hem in tegenstelling tot de meeste van zijn (Duitse) tijdgenoten niet ging om de tegenstelling tussen Duitsland en het 'Westen', maar om het verschil tussen de (gehele) westerse en de niet-westerse wereld. De opvatting dat de Duitse cultuur van een hogere orde was dan die van 'westerse' landen als Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten -

de these van de zogenaamde Duitse Sonderweg - had onder Webers tijdgenoten grote aanhang, zeker in de periode vlak vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Werner Sombart bijvoorbeeld beschreef in zijn propagandistische oorlogsgeschrift Händler und Helden (1915) het grote verschil tussen de Westeuropese en Duitse staatsopvatting. Het Wes- teuropese staatsidee noemde hij minachtend "mechanistisch-materialistisch- individualistisch", terwijl in Duitsland sprake was van een "Volks- gemeinschaft" waarvan het individu een organisch onderdeel vormde.203

202. RS I, 349. Weber stelde vervolgens de vraag: "Gab es diese Mächte in China nicht?"

203. W. Sombart, Händler und Helden. Zie voor de Engelse en Duitse staatsopvatting pp. 35-39 resp. 72-81 (het citaat op p. 74).

Max Weber moest van dit soort opvattingen niets hebben: "Aber man komme uns [...] nicht mit dem eitlen Gerede von dem Gegensatz der 'westeuropäischen' und der 'deutschen' Staatsidee", schreef hij in 1917 in 'Parlament und Regierung'.204 Ook van de zogenaamde 'ideeën van 1914'

heeft hij zich altijd gedistantieerd.205

Weber was, zoals gezegd, in de eerste plaats geïnteresseerd in de tegenstelling tussen het Westen, inclusief Duitsland, en de niet-westerse wereld. Duitsland deelde volgens Weber dus het - in zijn ogen: zware - lot van andere westerse landen met hun geïndustrialiseerde, gebureau- cratiseerde en gerationaliseerde samenleving en cultuur. Wat volgens Weber de specifieke kenmerken waren van die modern-westerse cultuur is hierboven uitvoerig beschreven.

Weber verrichtte zijn onderzoek naar de ra/e/-westerse wereld, niet omdat hij deze zag als een interessant 'voorstadium' van het Westen206,

maar vanwege de contrastwerking. Door de verschillen in vooral Azië te bestuderen, kon hij een scherper beeld krijgen van het eigen en "unieke" karakter van het Westen. Om deze reden zou men zijn werk 'eurocentrisch' kunnen noemen, want het ging hem uiteindelijk om het Westen; van de rond 1900 in de mode gekomen romantische bewondering voor het

'exotische' Azië moest hij niets hebben.207

Bij alle kritiek die men op Weber kan hebben, moet men erkennen dat de vergelijkende methode die hij toepaste, uitstekend is gelukt en verhelderend werkt. Mede omdat een groot deel van zijn werk bestaat uit studies van niet-westerse culturen, lijkt het zinvol om hier tenminste één voorbeeld van zo'n vergelijking te geven. Zijn studie van China leent zich daar het beste voor. De centrale, expliciet geformuleerde vraagstelling van dit bijna 250 pagina's bevattende onderzoek naar het confucianisme en taoïsme is weinig verrassend: hoe is het mogelijk dat in China geen moderne kapitalistische, bureaucratische en technische ontwikkelingen hebben plaatsgevonden zoals in het Westen, terwijl de uiterlijke voorwaar-

204. MWG 1/15, p. 434. Vgl. ook Webers commentaar op Erich Kaufmanns geschrift Bismarcks Erbe

in der Reichsverfassung (1917): "Ungern liest man auch in dieser Schrift unsachliche Literatenwendun-

gen wie die Warnungen vor dem Aufgeben deutscher 'Eigenart' [...]. Wir haben das satt". Ibid., pp. 340-343, het citaat op p. 343. Zie ook Lebensbild, p. 609: Weber leverde tijdens de Lauensteiner

Kulturtagungen (1917) kritiek op Max Maurenbrechers conservatieve, 'Duitse' staatsidee, die superieur

zou zijn aan die van het "democratisch individualisme van West-Europa" (vgl. MWG 1/15, p. 702). 205. Zie bijv. MWG 1/15, pp. 462, 594, 660, 777; WL, 540; Lebensbild, p. 569, vgl. 595.- Wel schreef Weber in 'Deutschland unter den europäischen Weltmächten' (1916) op stereotype wijze dat het gevaar dreigde dat er in de toekomst niets meer zou zijn dan "die angelsaksische Konvention und die russische Bureaukratie" (MWG 1/15, p. 192).

206. Vgl. RS I, 264-265 (in de 'Einleitung'): de grote religies "sind untereinander weder in dieser noch in anderer Hinsicht einfach in eine Kette von Typen, deren jeder gegenüber dem andern eine neue 'Stufe' bedeutet, einzugliedern".

207. Vgl. H. Schmidt-Glintzer, 'Intellektueller Imperialismus? Aussereuropäische Religionen und Gesellschaften im Werk Max Webers', in: Chr. Gneuss & J. Kocka (Hrsg.), Max Weber. Ein

Symposion, pp. 64-87, m.n. 69-70.- Weber schreef in 1906 over de "huidige bloei" van de vergelijkende

den daartoe zo gunstig waren (zoals de grote bevolkingstoename, de grote metaalvoorraden en de zelfstandige beroepsverenigingen)? "Das ist unser Zentralproblem".10* En hij vervolgde, met een typisch Weberiaanse

formulering: "Es hatte sowohl ökonomische wie geistige Ursachen". Gezien het thema van deze studie - de onttovering van de wereld - wordt hieronder op deze geestelijke oorzaken verder ingaan. Een belangrijk deel van Webers verklaring luidde dat het confucianistische en taoïstische wereldbeeld gekenmerkt werd door magie, door "der ungebrochene Fortbestand rein magischer Religiosität".209 Op vele plaatsen schreef Weber over de angst

in China voor het onrustig worden van boze 'geesten' en over het voortbestaan van een "tovertuin".210 De vrees voor boze geesten was voor

de confuciaan mede bepalend voor zijn levensgedrag. De mandarijn, de belangrijkste drager van het confucianisme en volgens Weber "bepalend voor het lot van China", streefde sterk naar orde.211 Zijn gedrag werd

daarom bepaald door een binnenwereldse ethiek van aanpassing aan de maatschappelijke orde: "Der rechte Weg zum Heil war die Anpassung an die ewigen übergöttlichen Ordnungen der Welt [...]".212 Omdat de

confuciaan georiënteerd was op het Diesseits begeerde hij geen verlossing in een hiernamaals: voor hem bestond er geen spanning tegenover de wereld.

Voor het ascetisch puritanisme daarentegen, de godsdienst die Weber beschouwde als diametraal tegengesteld aan het confucianisme en er daarom expliciet mee vergeleek, bestond deze spanning des te sterker. De puritein wees de wereld af als een "vat vol zonde". De paradox van het puritanisme is echter dat deze ascetische wereldafwijzing, als gevolg van de eis van een strenge, bovenwereldlijke God om hem binnen de wereld te dienen door als zijn werktuig consequent en ascetisch een beroep uit te oefenen, omgezet werd in wereldbeheersing. Samenvattend schreef Weber: "Der konfuzianische Rationalismus bedeutete rationale Anpassung an die

208. Zie voor Webers Studie naar het confucianisme en taoïsme RS I, 276-512, het citaat op p. 341 (Webers cursivering), vgl. 290, 350, 374, 390, 535-536. Weber vond het "hoogst opvallend" dat in China "nicht der geringste Ansatz zu einer modern-kapitalistischen Entwicklung sich findet.[...] Und daß überhaupt auf dem Gebiet der Technik, Wirtschaft und Verwaltung auch nicht die geringste, im europäischen Sinn, 'fortschrittliche' Entwicklung einsetzte [...]" (RS I, 341).

209. RS I, 515, vgl. 481 en WuG, 610 (over de "Anerkennung traditioneller magischer Religiosität" in het confucianisme). In het taoïsme, dat meer aansloot bij de behoeften van het volk, werd de magie nog meer gecultiveerd dan in het confucianisme.

210. RS I, 457, 483, 520, Wg, 308, resp. RS I, 484 en 513, waar Weber schrijft over het voortbestaan van de Chinese "Zaubergarten". Vgl. WuG, 249: de belangen van geesten en goden mogen niet gestoord worden: "das Heilige ist das spezifisch Unveränderliche".

211. RS I, 457. "Die 'Vernunft' des Konfuzianismus war ein Rationalismus der Ordnung": "Beter een hond en in vrede dan een mens en in anarchie leven" (Weber citeert hier Tscheng Ki Tong).- Weber schreef in 'Politik als Beruf (1919) dat de mandarijnen "das ganze Schicksal Chinas" hebben bepaald (PS, 522).

212. RS I, 514, vgl. 521, 534. De ethiek van de mandarijnen, die de raadgevers van de keizer en vorsten waren en de officiële ambten bekleedden, werd mede bepaald door hun sociale en politieke positie in het Chinese keizerrijk.

Welt. Der puritanische Rationalismus: rationale Beherrschung der Welt".213 Het "machtige pathos" van de puritein (en van de monnik in de

Middeleeuwen) ontbrak bij de confuciaan ten enen male.

De puriteinse beroepsethiek, die een systematische en rationele leerwijze tot gevolg had, was een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het moderne kapitalisme in West-Europa. Eén van de oorzaken van het uitblijven van een modern-kapitalistische ontwikkeling in China was dat de confuciaanse en taoïstische ethiek een ethiek van aanpassing was en ze de magie onaangetast liet. Hierdoor werden de hechte Chinese tradities niet doorbroken en konden er geen rationele economie en techniek ontstaan. Immers, "Magie bedeutet Stereotypierung der Technik und Ökonomik"?™ Daar kwam nog bij dat de "Ungebrochenheit der Magie" in China de opkomst van het "vakbeambtendom" (en daarmee die van de rationele staat) had tegengehouden.215

4.3. Ideële factoren

Zoals hierboven (par. 3.6.) is uiteengezet kende Weber veel belang toe aan waarden en ideeën in de geschiedenis. Hij onderzocht ook de ideële basis van de westerse kapitalistische en industriële samenleving, namelijk door te analyseren welk wereldbeeld ten grondslag heeft gelegen aan de voor de westerse cultuur kenmerkende wereldbeheersing.

Als uitgangspunt voor een goed begrip van de 'logica' van Webers verklaringsmodel kan de volgende passage uit de 'Vorbemerkung' dienen. Weber stelt hier dat het economisch rationalisme in zijn ontstaan, behalve van rationele techniek en rationeel recht, ook afhankelijk is "von der Fähigkeit und Disposition der Menschen zu bestimmten Arten praktisch- rationaler Lebensführung [...]. Zu den wichtigsten formenden Elementen der Lebensführung nun gehörten in der Vergangenheit überall die magischen und religiösen Mächte und die am Glauben an sie verankerten ethischen Pflichtvorstellungen".216 Het ontstaan van het moderne kapitalistische systeem wordt hier dus - deels - herleid tot een bepaalde praktische (rationele) leefwijze, die weer - deels - verklaard wordt uit het magische of religieuze wereldbeeld en de daarmee samenhangende ethiek.

Deze laatste stap is interessant, want het gaat hier om de verklaring van de meest fundamentele bouwsteen van Webers sociologie, namelijk het menselijk handelen (gesystematiseerd in een bepaalde leefwijze). Elders heeft Weber - in een steeds weer geciteerde passage - gezegd dat het menselijk handelen direct bepaald wordt door materiële en ideële belangen, en niet door ideeën. Maar, voegde hij eraan toe, de door ideeën geschapen

213. RS I, 512-536: 'Resultat: Konfùzianismus und Puritanismus', het citaat op p. 534. 214. Wg, 308.

215. Wg, 290. 216. RS 1, 12.

wereldbeelden hebben wel heel vaak de 'richting' van de belangen bepaald. Want van het wereldbeeld hing het af 'waarvan' men verlost wilde zijn.217 Met andere woorden: het menselijk handelen wordt bepaald door

drie factoren: 1. Het materieel belang: de bevrediging van 'uiterlijke' behoeften, zoals voedsel, gezondheid en onderdak; 2. Het ideëel belang: de bevrediging van de 'innerlijke' behoefte aan 'heil' en een zinvolle 'kosmos'. 3. Het wereldbeeld: dit vormt als het ware het culturele kader, dat bepaalt hoe de belangen eruit zien (en dan met name natuurlijk de ideële belangen omdat deze cultureel veel meer gevarieerd zijn). In een boeddhistisch wereldbeeld bijvoorbeeld zijn de belangen en als gevolg daarvan het handelen geheel anders van aard dan in bijvoorbeeld het protestants wereldbeeld. Een ander voorbeeld is dat een hindoe op grond van zijn religieuze wereldbeeld zijn lot slechts wil en mag verbeteren binnen de bestaande kasten, terwijl een jood daarentegen zijn verlossing verwacht "in Gestalt eines Umsturzes der geltenden Rangordnung zugunsten seines Pariavolks".218 Uiteraard betekent dit laatste dat er een veel grotere

kans is op maatschappelijke dynamiek dan binnen het hindoeïsme.

Met andere woorden, wanneer men het menselijk handelen wil begrijpen, dient men allereerst, op het meest algemene niveau, het wereldbeeld te kennen waarbinnen dit handelen plaatsvindt. Aangezien in het grootste gedeelte van de geschiedenis van de mensheid het wereldbeeld vooral bepaald werd door de godsdienst, is dit ook de belangrijkste factor waarnaar Weber op zoek is geweest. Van hieruit valt ook ook zijn uitgebreide studie naar de oud-joodse religie te begrijpen: mede vanwege haar grote invloed op het christendom zag hij deze als het ware als de brede bedding waarbinnen de westerse cultuur zich zou gaan ontwik- kelen.219 De rationele - dat wil zeggen: anti-magische - joodse ethiek, die

onder invloed van de voorstelling van een bovenwereldse schepper-God op het handelen binnen de wereld was georiënteerd, heeft in combinatie met de christelijke ascese en de puriteinse beroepsethiek een rationalisering van de leefwijze op gang gebracht die van grote invloed zou zijn op de aard en ontwikkeling van de modern-westerse cultuur.220 Rationalisering van de

leefwijze betekent dat het menselijk gedrag tot een eenheid wordt gemaakt, wordt "gesystematiseerd" (zie verder par. IV. 1.1).

De Renaissance en de Verlichting hebben in Webers werk waarschijnlijk zo weinig aandacht gekregen, omdat deze in zijn ogen voor de verandering van de menselijke "ziel" niet zo veel betekend hebben als de protestants- ascetische gemeenschappen. Natuurlijk was hij zich bewust van de revolutionaire veranderingen die zich in de Renaissance hadden voor-

217. RS I, 252 (in de 'Einleitung', mijn cursiveringen). 218. WuG, 301 (mijn cursivering).

219. Vgl. Wg, 276 en 309: "Prophetien haben die Entzauberung der Welt herbeigeführt und damit auch die Grundlage für unsere moderne Wissenschaft, die Technik und den Kapitalismus geschaffen". 220. Vgl. P.G.C. Dassen, '"Gestolde geest"', m.n. pp. 292-295.

gedaan. Hij kende en bewonderde het werk van Jacob Burckhardt bijvoorbeeld zeer, inclusief diens Kultur der Renaissance (zie daarvoor par. II.2.2). Hij wist dat Werner Sombart in zijn grote studie over het moderne kapitalisme de 'kapitalistische geest' niet in het protestantse Noorden, maar in het laat-middeleeuwse Italië localiseerde. Bovendien was er in Duitsland rond 1900 sprake van een Renaissance-cultus. Waar het Weber echter in essentie om ging was een verandering van de "gezindheid", die een nieuwe "methodische leefwijze" als bestanddeel van de moderne beroepsethiek had gefundeerd. Daar was hij naar op zoek, zoals hij steeds opnieuw aan zijn critici uitlegde. Er zijn vele plaatsen in zijn werk aan te wijzen die aantonen dat Weber deze verandering van de 'ziel' niet zag in de Renaissance, maar in het ascetisch protestantisme. In bijvoorbeeld zijn weerwoord op Felix Rachfahls kritiek op Die protestantische Ethik schreef hij dat het ascetisch protestantisme voor het kapitalisme "auch die entsprechende 'Seele' schafft", de ziel van de '"beroepsmens"'. "Das war der Kaufmann der Florentiner Frührenaissance nicht".221 En aan het einde van Wirtschafts- geschichte stelde hij dat tegenover het puritanisme alles verbleekt wat ook de Renaissance voor het kapitalisme had gedaan: "[...] als Weltansicht hat die Renaissance zwar die Politik des Fürsten weitgehend bestimmt, jedoch nicht die Seele des Menschen so umgestaltet wie die Neuerungen der Reformation".222 Een soortgelijke opvatting blijkt ook uit een brief van

10 september 1907 aan de kunsthistoricus Aby Warburg, waarin hij schreef dat de Renaissance-mens

"nicht wie ein Calvinist, auf festem ethischen Boden steht, daß er nicht mit gutem

Gewissen den Übermenschen spielt, das Bewußtsein der Zerrissenheit und des Zweifels, des Streits unter dem Eindruck von ökonomischen Gewalten, die einen eigenen neuen

Lebensstil fordern, aber auf diesem Boden nicht gewinnen können".223

Uit dit soort formuleringen blijkt dat Weber sterk geconcentreerd was op de concrete inhoud van de wereldbeelden en de eventuele spanningen

221. PE II, 149-187, aldaar 168 ('Antikritisches zum "Geist" des Kapitalismus', 1910). Vgl. PE II, 32 en 47-48: "Ich habe [...] konstatiert, daß auch in dem Gebiet der Höchstentwicklung der kapitalistischen Wirtschaft vor der Reformation: in Italien (ebenso ist es in Flandern) der 'kapitalistische Geist' (in

meinem Sinn des Wortes!) fehlte,- nicht ohne daß [...] gerade dies die allertiefgehendsten Folgen für

den 'Lebensstil' gehabt hat".

222. Wg, 314. Vgl. RS I, 524, waar Weber de overeenkomst tussen de economisch-po/ifefe maatregelen van het confucianisme en de "weltoffene Renaissance" constateerde. "Aber mit Wirtschaftspotoü schafft man keine Wirtschaftgesira?ung". Het ging Weber om het ontstaan van een

burgerlijke \e\ensmethodiek. "Auf diese allein kam es aber an. Sie hat der Puritanismus [...]

geschaffen".

223. MWG, II/5, p. 390. Weber verwees, zonder zijn naam te noemen, naar Warburg in een voetnoot van zijn 'Bemerkungen zu der vorstehenden "Replik"' (1908), PE II, 44-56, aldaar 53, n. 2: "Für die in ihrer Art unsterbliche Eigenart des Florentiner Bürgertums z.B. ist die Konsequenz eben jener Spannung zwischen Wirtschafts/orm und ethischem Lebensstil, welche aus dem Fehlen der 'Berufsethik' (in meinem Sinne des Wortes) resultierte, von einem feinsinnigen Kunsthistoriker bis in die Eigenart der künstlerischen Motive hinein verfolgt worden".

daarbinnen die al dan niet gevolgen zouden kunnen hebben voor de leerwijze en het handelen. Het ging hem om een verandering van het levensgedrag van binnen uit, zoals hij het vaak uitdrukte, een verandering die voortkwam uit een consequente oriëntatie op "laatste waarden". Pas van daaruit waren naar zijn mening belangrijke historische vernieuwingen mogelijk. Weber was hier trouw aan zijn sociologie-opvatting: aan de basis daarvan stond immers het (sociale handelen van het) individu, met zijn specifieke waarden en ideeën.