A138
Strandplevier
A195
Dwergstern
Niet-broedvogels:A048
Bergeend
A062
Toppereend
A063
Eidereend
A065
Zwarte zee-eend
A130
Scholekster
A132
Kluut
A137
Bontbekplevier
A141
Zilverplevier
A143
Kanoet
A144
Drieteenstrandloper
A149
Bonte strandloper
A157
Rosse grutto
A160
Wulp
A169
Steenloper
5.1 INLEIDING
Om de effecten van de bodemdaling door de uitbreiding van de gaswinning te kunnen bepalen en beoordelen is informatie nodig over de relatie tussen het abiotisch functioneren van het systeem en de invloed daarvan op de instandhoudingsdoelen. Deze relatie wordt weergegeven in zogenaamde effectketens.
In dit hoofdstuk wordt in de tweede paragraaf eerst het abiotisch functioneren van het Noordzeekustzonesysteem en het Waddenzeesysteem beschreven. Deze beschrijving focust op diepteveranderingen en veranderingen in sedimentatie- en erosiepatronen, omdat dit de parameters zijn die in belangrijkste mate door de bodemdaling worden beïnvloed.
In de derde paragraaf worden de effectketens gepresenteerd. De effectketens zijn opgesteld voor habitattypen of groepen van habitattypen, voor soorten, of groepen van soorten wanneer zij dezelfde leefwijze hebben. In de effectketen wordt kort beschreven hoe de abiotische veranderingen ten gevolge van de bodemdaling kunnen doorwerken op het instandhoudingsdoel. De effectketens beschrijven alleen de mogelijke effecten. In het volgende hoofdstuk wordt per Natura2000-gebied bepaald of er ook effecten gaan optreden. Zoals eerder in het voorliggende rapport is opgemerkt, is deze effectanalyse alleen gericht op de uitbreiding van de gaswinning.
5.2
FUNCTIONEREN VAN HET SYSTEEM
5.2.1 WADDENZEE
De bodemdaling door de gaswinning zal binnen de gebruiksruimte van de verschillende kombergingsgebieden plaatsvinden, zodat er geen permanente nadelige effecten in de Waddenzee optreden. In de Integrale Bodemdalingstudies Waddenzee (Oost e.a., 1998; Hoeksema, 2004) en de MER (NAM, 2006) is aangetoond dat geen effecten van bodemdaling door gaswinning op de beschermde natuurwaarden van de Waddenzee mogen worden verwacht als de natuurgrens van de kombergingen niet wordt overschreden. Het zelfherstellend vermogen van de Waddenzee kan de tijdelijke verstoring opvangen. De drijvende kracht achter het zelfherstellende vermogen is de kleine toename van het getijprisma door de bodemdaling. Hieraan wordt ook wel gerefereerd als de ‘overdiepte’. Deze ‘overdiepte’ heeft de vorm van een kleine verlaging van de wadbodem (die deels bestaat uit droogvallende wadplaten en deels uit geulen). Er is hoogstwaarschijnlijk geen
5
Systeembeschrijving en
effectketens
sprake van een zichtbare of meetbare bodemdalingschotel aan de wadbodem door de bodemdaling. De langjarige monitoring bij Ameland (sinds de start van de winning in 1986) en de monitoring bij de andere Waddenzee gaswinningen (sinds 2006) hebben dit duidelijk gemaakt (Begeleidingscommissie Monitoring Bodemdaling Ameland, 2005; Wang, 2010).
De zeer kleine daling van de bodem, zoals die van dag tot dag zal optreden door de
gaswinning onder de Waddenzee, wordt aan de wadbodem vrijwel direct vereffend door de erosie- en sedimentatieprocessen die tijdens eb en vloed optreden. De bijzonder kleine bodemdaling die ieder getij optreedt, verandert namelijk niets wezenlijks aan de stroming van water en het transport van sediment. De bodemdaling gedurende ieder getij heeft een grootte die kleiner is dan de dikte van één korrel zand op de wadplaten. Naar verwachting verandert er dus als gevolg van de bodemdaling in werkelijkheid vrijwel niets aan de platen en geulen ter plaatse van de bodemdalingschotel, omdat verandering als gevolg van de bodemdaling gaandeweg wordt vereffend en als het ware uitgesmeerd over een veel groter gebied dan de bodemdalingschotel zelf (Hoeksema, 2004; NAM, 2006; Ministerie van Economische Zaken, 2006). De veranderingen die van nature optreden in de ligging van de platen en geulen zullen gewoon doorgaan, omdat deze natuurlijke dynamiek plaats vindt onder invloed van processen die veel groter zijn dan bodemdaling door gaswinning. De geleidelijke bodemdaling is relatief klein ten opzichte van de natuurlijke dynamiek van de wadbodem. De natuurlijke erosie en sedimentatie in de Wadden bedraagt een orde van grootte meer dan de bodemdaling door gaswinning (Oost e.a., 1998, Hoeksema e.a., 2004).
Uit de Waddenzeemonitoring (zowel Ameland- als MLV-winningen) is gebleken dat verschuivingen of veranderingen in van de habitats onder invloed van bodemdaling door gaswinning op het onbegroeide natte wad niet worden waargenomen. De natuurwaarden in de gaswingebieden laten geen afwijkende ontwikkeling zien in zowel de tijd (trends) als de ruimte (ten opzichte van referentiegebieden). Zie voor een samenvatting van de
ontwikkelingen: NAM (2010), en voor alle rapportages: www.nam.nl.
5.2.2 NOORDZEEKUSTZONE
De oostelijke kust van Ameland, waar de bodemdaling door de gaswinning plaatsvindt, is een zeer dynamisch gedeelte van de kust. De beschrijving van de morfologie en
morfodynamiek is opgesplitst in drie deelgebieden die in de kaart (figuur 18) zijn
aangegeven, namelijk de langgerekte Noordzeekust (1) en de buitendelta’s van het Pinkegat (2) en van het Friesche Zeegat (3).
5.2.3 1. NOORDZEEKUST
Dit deelgebied is de langgerekte Noordzeekust in het midden van Ameland, met parallel aan het strand brekerbanken en tussenliggende troggen. In het westen wordt dit gebied begrensd door de strandhaak die is gevormd door het aanlanden van de zandplaat Bornrif, vanaf de buitendelta van het zeegat van Ameland aan de kust. Aan de oostzijde gaat het gebied geleidelijk over in het Zeegat van het Pinkegat. De vooroever loopt geleidelijk af naar de diepere Noordzee en is gekenmerkt door de aanwezigheid van twee brekerbanken met
hoogte van de bank af, zodat deze uiteindelijk verdwijnt. In de verschilkaart (figuur 20) zijn parallel lopende stroken van erosie en sedimentatie zichtbaar, die worden veroorzaakt door het verplaatsen van de brekerbanken en troggen.