• No results found

In dit hoofdstuk ga ik de deelvraag “Hoe staat het Indiase TP-klimaat er economisch voor?” behandelen. In hoofdstuk zeven werd het doel van de Indiase belastingdienst aangegeven. Het doel was om met al de genoemde maatregelen in hoofdstuk zeven het aantal transfer pricing geschillen te verminderen en het investeringsklimaat in India te verbeteren.

In dit hoofdstuk ga ik onderzoeken waarom deze maatregelen nodig waren en of deze

maatregelen hebben geholpen. Deze analyse zal ik maken aan de hand van gegevens van het jaar 2009 tot 2017. Het jaar 2016-2017 zal gebaseerd zijn op prognoses.

Allereerst zal ik de groei van het bruto binnenlands product (bbp, GDP: gross domestic product in het Engels) van India analyseren. Vervolgens zal ik de Foreign Direct Investments (FDI’s) in India analyseren.

De Nederlandse vertaling van FDI’s is “directe buitenlandse investeringen”. Dit kan door een bedrijf over te nemen in een land of door een bedrijf daar op te starten. Hoe hoger de FDI’s, hoe beter het investeringsklimaat is in een bepaald land. Dit is dus een belangrijke indicatie voor de staat van een economie in een land. Ook geven FDI’s aan welke sector van een economi e in een bepaald land het belangrijkst is. Tenslotte ga ik GDP to Tax ratio analyseren. Deze ratio zal het aandeel van de belastinginkomsten in het bbp geven in een percentage.

8.2 Statistische analyse

In de grafiek hierboven is de lichtoranje lijn van 2016-2017 een prognose van de Indiase overheid. De lijn in de bovenstaande grafiek geeft aan met hoeveel het bbp groeit in elk jaar (in percentages). De gestippelde lineaire lijn is een trendlijn.196

De trendlijn geeft aan dat het percentage waarmee het bbp groeit elk jaar in de periode van 2009-2017 iets is afgenomen. Dit neemt niet weg dat er elk jaar een behoorlijke groei is van het bbp. Het laagste punt is gemeten in het jaar 2015-2016 en bedraagt 6,63%. De prognose van de Indiase overheid geeft aan dat het bbp in het jaar 2016-2017 met 14,54% gaat groeien.197 De economie van India is dus sterk aan het

groeien.

196 Income Tax Department (2017). Time Series Data. Financial Year 2000-01 to 2016-17. Geraadpleegd op 9 augustus

2017, (online) beschikbaar: https://www.incometaxindia.gov.in/Documents/Direct%20Tax%20Data/Time-Series- Data-2016-17.pdf & OECD (2017). Revenue statistics. OECD countries: Comparative tables. Geraadpleegd op 9 augustus 2017, (online) beschikbaar: https://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=REV

197 Income Tax Department (2017). Time Series Data. Financial Year 2000-01 to 2016-17. Geraadpleegd op 9 augustus

2017, (online) beschikbaar: https://www.incometaxindia.gov.in/Documents/Direct%20Tax%20Data/Time-Series- Data-2016-17.pdf 13,25% 17,97% 10,76% 13,16% 14,24% 8,96% 6,63% 14,54% 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13 2013-14 2014-15 2015-16 2016-17 P e rce n ta ge Jaar

1) GDP GROWTH INDIA (%)

56 In de grafiek hierboven is de lichtoranje balk van 2016-2017 een prognose van de Indiase overheid. 198

De groei van het bbp van India is buitenlandse directe investeerders niet onopgemerkt gebleven. Als de prognose van 2016-2017 zou kloppen, dan stijgen de FDI’s in India voor het vierde jaar op rij. Het investeringsklimaat wordt dus voor het vierde jaar op rij aantrekkelijker voor directe buitenlan dse investeringen. De geïntroduceerd transfer pricing regels zouden hieraan mee geholpen kunnen hebben, maar hier is echter nader onderzoek voor nodig. De geïntroduceerde transfer pricing regels hebben in ieder geval niet de verdere groei van FDI’s gestopt.

De bovenstaande gegevens uit het jaar 2016-2017 zijn een prognose van de Indiase overheid.199

Als we kijken naar de sectoren waarin de meeste directe buitenlandse investeringen worden gedaan zien we dat de dienstensector met een aandeel van 20 procent het grootst is, gevolgd door telecommunicatie en door computer-software en -hardware. In deze sectoren spelen trade intangibles vaak een grote rol. Met deze directe buitenlandse investeringen gaan vaak internationale transacties gepaard. Zoals uit voorgaande hoofdstukken is gebleken vestigen ondernemingen van MNO’s zich in India of worden er

198 Ministry of Commerce and Industry (2017). Financial Year wise FDI Equity Inflows from 2000 -01 to 2016-17.

Geraadpleegd op 9 augustus 2017, (online) beschikbaar https://data.gov.in/catalog/foreign-direct-investment-fdi- equity-inflows

199 Ministry of Commerce and Industry (2017). Financial Year wise FDI Equity Inflows from 2000 -01 to 2016-17.

Geraadpleegd op 9 augustus 2017, (online) beschikbaar https://data.gov.in/catalog/foreign-direct-investment-fdi- equity-inflows 0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000 40000 45000 50000 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017 M ilj oe ne n U S$ Jaar

2) FDI in India

20% 13% 8% 59%

3) Sectors FDI's

2016-2017 estimates

SERVICES SECTOR (Fin.,Banking,Insurance,Non Fin/Business,Outsourcing,R&D,Courier,T ech. Testing and Analysis, Other) TELECOMMUNICATIONS

COMPUTER SOFTWARE & HARDWARE 62 OTHER SECTORS

57 Indiase bedrijven overgenomen. Deze MNO’s zullen de immateriële activa uit India weer gebruiken bij andere gelieerde concerns.

Wat ook uit de voorgaande hoofdstukken bleek, is dat de verrekenprijzen van intangibles vaak erg moeilijk te bepalen zijn. Het is daarom onvermijdelijk dat er transfer pricing geschillen ontstaan. Door de grote hoeveelheid directe buitenlandse investeringen in deze sectoren is het dan ook logisch dat de Indiase belastingdienst het aantal transfer pricing geschillen wil verminderen door nieuwe transfer pricing concepten in te voeren.

In de grafiek hierboven is de licht-oranje balk van 2016-2017 en de lichtoranje lijn een prognose. De lijn geeft aan wat in elk jaar de gemiddelde GDP to Tax Ratio is van de OESO-landen. De prognose voor de gemiddelde GDP to Tax Ratio van de OESO-landen is voor 2015 geschat op 34,3%.200

De grafieken één tot en met drie laten zien dat het met de Indiase economie goed gesteld is: er is veel groei en er zijn veel FDI’s in de kenniseconomie van India. Toch is er met betrekking tot de GDP to Tax

Ratio niet dezelfde stijging te zien als in de vorige grafieken. Al bijna acht jaar lang is het aandeel van de

totale belastinginkomsten ten op zichte van het bbp rond de tien procent gebleven in India. Dit is aanzienlijk lager dan de gemiddelde GDP to Tax Ratio van de OESO-landen.

Door de hoge directe buitenlandse investeringen in de service, telecommunicatie en computer- software en -hardware sectoren moet India wel iets van waarde toevoegen in deze sectoren wat andere landen niet (zo goed) kunnen. Naar mijn mening is het dan logisch dat India zich inzet voor het gebruik van locatievoordelen bij het berekenen van de verrekenprijs. Doordat de GDP to Tax Ratio in India zo laag is ten op zichte van de OESO landen, lijkt het alsof India niet voldoende voor deze toegevoegde waarde wordt gecompenseerd.

Toch kan deze conclusie niet worden getrokken. Verrekenprijzen van intangibles worden namelijk in India steeds meer op dezelfde manier bepaald als in de rest van de wereld. Ook is het een feit dat India steeds meer transfer pricing geschillen heeft opgelost met de VS en dus akkoord is gegaan met de

desbetreffende “verdeling” van belastinginkomsten. India is dus wel aan het groeien in deze sectoren, maar gebruikt voornamelijk trade intangibles die al zijn ontwikkeld door westerse landen en heeft dus (nog) niet recht op de hoogste winstverdeling.

Dat de GDP to Tax Ratio van India al een aantal jaren ver beneden het gemiddelde van de OESO ligt geeft wel aan dat de noodzaak van de Indiase belastingdienst hoog is om het belastingsysteem aan te passen. Ook verklaart het waarom India andere transfer pricing standpunten inneemt dan de OESO -landen. Toch blijft het investeringsklimaat het belangrijkst voor de Indiase overheid. De geïntroduceerde transfer pricing concepten uit hoofdstuk zeven zijn namelijk niet geïntroduceerd om de belastingopbrengsten

200 Berekend in excel met gegevens uit: Income Tax Department (2017). Time Series Data. Financial Year 2000-01 to

2016-17. Geraadpleegd op 9 augustus 2017, (online) beschikbaar:

https://www.incometaxindia.gov.in/Documents/Direct%20Tax%20Data/Time-Series-Data-2016-17.pdf 0,00% 5,00% 10,00% 15,00% 20,00% 25,00% 30,00% 35,00% 40,00% 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017

4) GDP to Tax Ratio (%)

India Gem. OESO

58 omhoog te brengen, maar om het investeringsklimaat te verbeteren en het aantal transfer pricing

geschillen te verminderen. Uit de vier grafieken kan worden afgeleid dat het investeringsklimaat is verbeterd en de economische groei aanhoudt. Er is echter nader onderzoek nodig om de invloed van de geïntroduceerde transfer pricing concepten hierop te bepalen.

De opgeloste transfer pricing geschillen met de VS (uit hoofdstuk zeven) zijn wel een feit en dit doel van de Indiase belastingdienst is dus in ieder geval wel te danken aan de geïntroduceerde transfer prici ng

concepten.

Als we de prognoses van de Indiase belastingdienst moeten geloven is er sinds 2014-2015 een voorzichtige stijgende lijn te zien. De GDP to tax ratio stijgt volgens de prognoses van de Indiase overheid in 2016-2017 naar 11,27%.201 Als dit klopt dan is de toename van de FDI’s en de groei van de economie in

ieder geval niet ten koste gegaan van een stijging in de GDP to tax ratio, alhoewel het onduidelijk is of dit de stijging van de GDP to tax ratio heeft geremd. Het grote verschil van de GDP to tax ratio met het gemiddelde van de OESO-landen toont echter wel aan dat India zich nog niet zo ver heeft ontwikkeld als de OESO-landen.

8.3 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk ging ik de deelvraag “Hoe staat het Indiase TP-klimaat er economisch voor?” analyseren. Wat ik gevonden heb, is dat het bbp en de FDI’s in India sterk blijven groeien. Bij FDI’s wordt er verwacht dat de dienstensector, telecommunicatiesector en de computersoftware en -hardware sector de

belangrijkste sectoren worden in 2016-2017.

Door directe buitenlandse investeringen in de IT-sectoren met veel intangibles zijn transfer pricing geschillen onvermijdelijk. Het is dan ook te begrijpen dat de Indiase belastingdienst het aantal transfer pricing geschillen wil verminderen met behulp van nieuwe transfer pricing concepten. Het is gebleken uit voorgaande hoofdstukken dat India erin is geslaagd om het aantal transfer pricing geschillen te

verminderen en op te lossen.

Toch is de GDP to Tax Ratio van India al acht jaar ver beneden het niveau van het gemiddelde van de OESO-landen. Deze relatief lage ratio verklaart waarom India andere standpunten inneemt met betrekking tot transfer pricing en tegelijkertijd ook de noodzaak ziet om het huidige belastingsysteem aan te passen.

Het lijkt alsof India geen fair share krijgt met betrekking tot de verdeling van de winst. De positieve resultaten van de grafieken één tot en met drie zijn namelijk niet terug te zien in de GDP to Tax ratio. Omdat India nu (nog) veelal trade intangibles gebruikt afkomstig uit westerse landen zou dit echter een verkeerde conclusie zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het investeringsklimaat is verbeterd en de economische groei aanhoudt. Om de invloed hierop van de geïntroduceerde transfer pricing concepten te bepalen is echte r nader onderzoek nodig. Wel is het een feit dat de transfer pricing geschillen worden opgelo st. Als de prognose voor de GDP to tax ratio202 klopt, dan heeft de toename van de FDI’s en de groei van het bbp er

in ieder geval niet voor gezorgd dat deze ratio is gedaald.

Dat de GDP to tax ratio in India veel lager is dan het gemiddelde van de OESO-landen toont aan dat India nog niet behoort tot deze ontwikkelde landen. Wel kan de steeds sterkere economische positie van India ervoor zorgen dat dit zal veranderen in de komende jaren.

201 Berekend in excel met gegevens uit: Income Tax Department (2017). Time Series Data. Financial Year 2000-01 to

2016-17. Geraadpleegd op 9 augustus 2017, (online) beschikbaar:

https://www.incometaxindia.gov.in/Documents/Direct%20Tax%20Data/Time-Series-Data-2016-17.pdf

59

9 Conclusie

In dit hoofdstuk ga ik de conclusie geven op de hoofdvraag: Welke rol spelen internationale organisaties bij het helpen van ontwikkelingslanden met het beoordelen van verrekenprijzen?

De hoofdvraag zal worden beantwoord aan de hand van zeven deelvragen.

9.1 Conclusies subvragen

De eerste deelvraag is: “Wat is transfer pricing?”.

Het ALB speelt een belangrijke rol bij het bepalen van verrekenprijzen (transfer pricing). In de OESO - richtlijnen worden methoden uitgelegd die net zoals het ALB samen de verrekenprijs bepalen. Uiteindelijk wordt door middel van de verglijkbaarheidsanalyse (in de OESO-richtlijnen) de verrekenprijs gevonden. Bij transfer pricing zijn comparables (vergelijkingsmateriaal) een essentieel onderdeel.

De tweede deelvraag is: “Wat zijn de problemen met transfer pricing?”

Bij het zoeken naar de juiste verrekenprijs treden er verschillende problemen op. Door verschillende interpretaties van het ALB kan er meer of minder dan 100 procent van de geconsol ideerde winst van een MNO worden belast. Verder houdt het ALB niet altijd rekening met schaal - en synergievoordelen. Als er geen comparables aanwezig zijn is het ALB moeilijk toe te passen. Volgens Inginbotham en Levey

verschillen gelieerde transacties sterk met ongelieerde transacties. Dit levert “oorzaak-gevolgproblemen” en “informatieproblemen” op.

Omdat het vaak niet mogelijk is om tot één uitkomst (prijs of marge) te komen bij transfer pricing, biedt de ALR een reikwijdte aan waarden waar de verrekenprijs uit geselecteerd mag worden.

Bij het vinden van (externe) comparables en specifiek bij databases, buitenlandse comparables en niet openbare informatie treden er problemen op. De problemen bij de zoektocht naar comparables, de tijdsgebonden problemen en compliance problemen leiden vaak tot de enige “oplossing”: TNMM. De nadelen van TNMM zijn dat er geen rekening gehouden wordt met de totale winstgevendheid van de transactie en er wordt niet gekeken per transactie maar per jaar.

Significante risicoverschillen, risico’s die niet toe te wijzen zijn aan één partij en kunstmatig gealloceerde risico’s zorgen voor problemen bij de functionele analyse. Ook kan gelieerde hedging leiden tot een onjuiste allocatie van winsten binnen een MNO. Daarnaast kan kwantiteit geen gebrek aan kwalitatieve data goedmaken.

De derde deelvraag is “Welke additionele problemen hebben ontwikkelingslanden op het gebied van transfer pricing?”

Ontwikkelingslanden hebben door een gebrek aan kennis, gebrek aan comparables, de complexiteit en de groei van de digitale economie additionele problemen op het gebied van transfer pricing. In de eerste bijlage wordt duidelijk dat databases in ontwikkelingslanden ten op zichte van ontwikkelde landen schaars zijn. Bij commerciële databases hebben ontwikkelingslanden problemen met de toegang tot de databases en de beperktheid van de data.

60 Het gebrek aan comparables in ontwikkelingslanden is volgens de VN te wijten aan drie dingen: • Minder georganiseerde ondernemingen ten opzichte van ontwikkelde landen

• Comparables zijn afkomstig uit ontwikkelde landen

• Bij net opstartende economieën zijn er nog geen comparables aanwezig bij first movers.

Door deze problemen moet vooral het MKB vaak dure buitenlandse comparables inkopen. De informatie die wel aanwezig is, is vaak niet beschikbaar voor de belastingplichtigen maar alleen beschikbaar voor de desbetreffende belastingdienst (de secret comparables). De VN waarschuwt daarom ook voor het gebruik van secret comparables.

De MAP biedt geen garantie voor een oplossing in transfer pricing geschillen. In

ontwikkelingslanden ontbreken vaak de geschoolde personeelsleden die nodig zijn voor de complexe verrekenprijsmethoden. Daarentegen hebben transfer pricing regels in sommige gevallen geholpen bij het creëren van de benodigde kennis en ervoor gezorgd dat het de belastinggrondslag van de

ontwikkelingslanden wordt beschermd.

De digitale economie speelt een belangrijke rol bij de economische groei van (vooral) ontwikkelingslanden. Deze digitale economie vermoeilijkt de toepassing van traditionele

belastingconcepten. De zes hoofdelementen die steeds belangrijker worden in de digitale economie hebben volgens de OESO betrekking op de mobiliteit, afhankelijkheid, netwerkeffecten, bedrijfsmodellen, synergie, monopolies en oligopolie en tot slot de volatiliteit.

De vierde deelvraag is: “Wat doen internationale organisaties om ontwikkelingslanden te helpen; hoe helpen ze?”

De OESO heeft het GRP en de OESO-richtlijnen geïntroduceerd. Het GRP wil op het gebied van transfer pricing ervaringen delen, een gezamenlijk begrip krijgen en oplossingen ontwikkelen en toepassen. Daarnaast is er een Informal Tax Force die belastingmechanismes ontwikkelt en implementeert en tracht duplicering op het gebied van transfer pricing te voorkomen.

De VN

• heeft een afdeling (DESA) die internationale samenwerking stimuleert en ondersteunt, • heeft een VN-modelverdrag gemaakt dat ontwikkelingslanden voorziet van basiskennis op het

gebied van transfer pricing,

• heeft een UN manual geïntroduceerd dat een antwoord is op de hulp waar ontwikkelingslanden om vroegen op het gebied van transfer pricing.

Naast de OESO en de VN geeft het IMF leningen aan ontwikkelingslanden om armoede te bestrijden en om hun economische obstakels te ontwikkelingen. De FIAS, een gezamenlijk adviesorgaan van de World Bank (IBRD en IDA), IFC en MIGA, heeft het Global Tax Simplification Programme (GTSP) opgezet om advies op maat te geven aan overheden en om de lasten met betrekking tot belastingpraktijken te verminderen. Tenslotte zetten regionale organisaties, zoals de CIAT en ATAF, zich in om belastingadministraties in de regio te verbeteren om zo de levensstandaard te verbeteren.

61 De vijfde deelvraag is: “Country Practices: India. Welke problemen en standpunten kent India (als

ontwikkelingsland) omtrent TP in het recente verleden?”

Het aantal transfer pricing geschillen is in India is in de afgelopen jaren flink toegenomen door: • Een toename van het aantal internationale transacties,

• Een gebrek aan internationale consensus rondom internationale transacties, • De hoge moeilijkheidsgraad om het ALB toe te passen bij complexe transacties, • Het procederen van MNO’s met als doel belasting uit te stellen,

• De meerdere mogelijkheden die er zijn om geschillen op te lossen in India.

Omdat India vóór 1 april 2014 geen arm’s length range (ALR) gebruikte, wat de meeste OESO-landen wel gebruikten, leidde dit onduidelijkheid voor MNO’s die actief zijn in India en andere landen. Daarnaast is India een voorstander van het gebruik van locatievoordelen (location specific advantages en location

savings). Dit botst met opvattingen van veel (vooral westerse) MNO’s die hun verrekenprijs bepalen

volgens de vergelijkbaarheidsanalyse die beschreven staat in de OESO-richtlijnen.

De OESO en de VN zijn van mening dat er bij de allocatie van locatievoordelen moet worden gekeken naar de functionele analyse en de onderhandelingspositie van de betrokken partijen. Mijn mening is dat niet alleen de onderhandelingspositie van ondernemingen ertoe doet, maar ook de

onderhandelingspositie van de Indiase overheid. Deze wordt namelijk steeds sterker door de economische groei.

Verder heeft de Indiase belastingdienst problemen bij het bepalen van de verrekenprijs voor een transactie van immateriële activa. Dit komt omdat ze zelden worden verhandeld op een externe markt, er een gebrek aan comparables is te vinden in het publieke domein en ze moeilijk te detecteren zijn. Vooral het bepalen van een vergoeding voor immateriële activa blijkt moeilijk te zijn voor de Indias e

belastingdienst. De Indiase belastingdienst vindt vaak dat Indiase groepsmaatschappijen recht hebben op een grotere vergoeding dan dat wordt geclaimd door de moedermaatschappij van de MNO.

Er wordt bij immateriële activa onderscheid gemaakt tussen trade intangibles (veelal ontstaan uit R&D-activiteiten) en marketing intangibles. De Indiase belastingdienst is van mening dat de Indiase groepsmaatschappij vaak waarde toevoegt aan deze intangibles, terwijl de moedermaatschappij van de MNO dit vaak niet erkent.

Bij marketing intangibles gebruikt India de “bright line test”. Dit houdt in dat een entiteit die weinig tot geen risico draagt alleen de volgende kosten voor zijn rekening neemt: de routinematige kosten van advertenties, marketing, en promotie voor verkoop (AMP). De problemen voor de Indiase

belastingdienst die optreden bij marketing intangibles zijn de volgende: • Een gebrek aan uniforme accounting regels

• Het toekennen van een eventuele mark-up

• Het bepalen van een arm’s length vergoeding voor de economische eigenaar.

Als een moedermaatschappij borg staat voor de leningen van haar Indiase groepsmaatschappij dan is het voor de Indiase belastingdienst moeilijk om de at arm’s length rentevergoeding te bepalen. Een