• No results found

Informatie

In document Pro Facto (pagina 98-102)

4. Het systeem in werking

4.2. Regionale milieuteams

4.2.4. Informatie

Veel RMT’s zijn voor hun zaken en informatie voor een belangrijk gedeelte af-hankelijk van informatie die ze van bestuursorganen krijgen. Vaak gaat het daarbij om doorgestuurde bestuurlijke handhavingsbrieven. Tien RMT’s zijn voor hun in-formatie en zaken grotendeels of volledig afhankelijk van bestuursorganen. Zeven zijn er gedeeltelijk van afhankelijk en zes niet. Dat een team niet erg afhankelijk is van de bestuurlijke informatie betekent overigens niet in alle gevallen dat ze (bij na) volledig ‘self supporting’ zijn, dat men veel zaken via andere kanalen krijgt aangeleverd of dat men zelf de nadruk legt op andere typen zaken. Een aantal teams krijgt weinig informatie van bestuursorganen, ondanks dat men daar wel behoefte aan heeft. Achttien teams stellen prijs op afschriften van handhavings-brieven die bestuurorganen versturen aan bedrijven die milieuregelgeving hebben overtreden, zes niet. Bij deze achttien is de tevredenheid over de mate waarin ze deze afschriften daadwerkelijk ontvangen, doorgaans behoorlijk groot, zo blijkt uit tabel 4.10. Wel is de kwaliteit van de doorgestuurde brieven niet altijd opti-maal. Sommige RMT’s willen alleen

geïn-formeerd worden over zwaardere zaken, ter-wijl bestuursorganen een dergelijke selectie niet altijd maken. Er zijn echter ook teams die geen behoefte hebben aan bestuurlijke brieven omdat men zich richt op andere typen zaken (zoals vrije-velddelicten of grotere, eigen op-sporingsonderzoeken).

De mate waarin RMT’s handhavingsbrieven van bestuursorganen ontvangen, va-rieert enorm, namelijk van nul tot 2500 brieven per jaar. Er zijn teams die actief investeren in hun relatie met bestuursorganen. Ze nemen bijvoorbeeld deel aan

Tabel 4.10: mate van tevredenheid over het doorsturen van bestuurlijke brieven

Heel tevreden 3

Tevreden 7

Niet tevreden 8

Heel tevreden 0

91

ambtelijke uitvoeringsoverleggen over milieu. Een andere wijze om te investeren in de relatie met bestuursorganen is dat de leden van het team allen een gebied binnen hun regio krijgen toegewezen waarbinnen ze actief contacten onderhouden met handhavers en bijzondere opsporingsambtenaren. Op die manier krijgen de teams soms ook op informele wijze informatie. Daarbij kan het gaan om informa-tie die bestuurlijk gezien gevoelig ligt. Er zijn, zoals eerder aangegeven, daarente-gen ook RMT’s die het niet tot hun taak en functie beschouwen om actief contact te onderhouden met bestuursorganen.

Andere bronnen van zaken zijn:

• informatie vanuit de basispolitiezorg;

• informatie van andere RMT’s (bijvoorbeeld in de vorm van signaallijsten)

• meldingen via Meld Misdaad Anoniem;

• informatie van bijzondere opsporingsdiensten;

• informatie van inlichtingendiensten;

• restinformatie van eigen onderzoek of van andere RMT's;

• eigen milieucontroles te land, ter zee en/of in de lucht

• handhavingsacties, vaak met bestuurlijke partners

• aangiftes

Eén van de genoemde bronnen is de basispolitiezorg. Agenten op straat vormen formeel de oog-, oor- en neusfunctie van het milieuteam. Verdachte of ongewens-te omstandigheden dienen door de agenongewens-ten in het regionale informatiesysongewens-teem ongewens-te worden geregistreerd. Het RMT raakt op de hoogte van deze verdachte of onge-wenste omstandigheden door dagrapporten die gemaakt worden op basis van de zaken die in het systeem zijn geregistreerd. Voor sommige teamchefs zijn deze dagrapporten een belangrijke bron van informatie. Een probleem is echter dat het milieu bij veel agenten een lage prioriteit heeft en het aantal meldingen en regi-straties daardoor vaak beperkt is. Er is daardoor weinig relevante informatie over middelzware milieucriminaliteit afkomstig uit de basispolitiezorg is In de basispo-litiezorg zijn zogenaamde taakaccenthouders benoemd. Het totaal aantal taakac-centhouders loopt per regio uiteen van nul tot meer dan dertig. Deze medewerkers houden zich een deel (vaak 0,2 tot 0,5) van hun tijd bezig met het milieu. Ze die-nen processen-verbaal op te maken voor de lichte milieudelicten (vooral de zoge-naamde leefbaarheidszaken).

Dit onderzoek richt zich op de (middel)zware milieucriminaliteit en daarmee niet op de milieutaak op lokaal niveau. Terzijde merken we wel op dat het door team-chefs als een knelpunt wordt ervaren dat men de taakaccenthouders niet aan kan sturen. Ze vallen, ook als het gaat om de uitoefening van hun milieutaak, functio-neel onder hun reguliere afdelingschef. RMT’s kunnen de taakaccenthouders bin-nen de regio dus niet aanspreken op hun prestaties en inspanningen ten behoeve van de milieuhandhaving.

92

In het referentiekader wordt aangegeven dat “de operationele onderdelen van elke politieregio, waaronder het regionale milieuteam, dienen te zorgen voor het gene-reren van voldoende en adequate informatie”. Wat betreft de RMT’s moet worden geconstateerd dat de informatiepositie vaak niet goed is. Er is vrijwel geen enkel team dat een criminaliteitsbeeldanalyse heeft uitgevoerd. Mede daardoor is er vrijwel geen zicht op de aard en omvang van de milieucriminaliteit binnen een re-gio. Er is zelfs een team dat heeft aangegeven dergelijke analyses eigenlijk ook niet te willen maken, “want stel je voor dat er veel werk uit voortkomt, daar heb-ben we de capaciteit helemaal niet voor”.

De beschikbare informatie wordt door slechts een beperkt aantal RMT’s structureel en sys-tematisch veredeld, en geanalyseerd op dwarsverbanden en trends, zo is op te maken uit tabel 4.11. Teams die informatie wel op enigerlei wijze analyseren en veredelen, laten dit doen door verschillende medewerkers of voorzieningen (dit zijn er soms meerdere). Deze zijn weergegeven in tabel 4.12. Er is, zo blijkt, wat dit betreft weinig eenduidigheid. De regionale informatie-knooppunten worden relatief vaak geacht deze taak voor hun rekening te nemen. Ook op districtsniveau bevinden zich informatieknooppunten die zich

bezighou-den met het veredelen en analyseren van in-formatie. Het milieu neemt daarbij maar een bescheiden positie in. In veertien korpsen is er een taakaccenthouder milieu bij het RIK. Daarbij gaat het vaak om een taakaccent van maximaal een dag per week. De taakaccent-houders gaan doorgaans reactief te werk, op basis van een verzoek of vraag van het RMT. Wanneer dergelijke prikkels niet worden gegeven, dan wordt de tijd van de taakaccenthouder besteed aan andere politietaken. In veel korpsen zijn er niet of nauwelijks contacten tussen het RMT en de informatieknooppunten. Er is slechts een beperkt aantal korpsen waar de informatieknooppunten zich wel sub-stantieel en pro-actief (dus niet naar aanleiding van een concrete vraag vanuit het RMT) met het milieu bezighouden.

In vijf korpsen is er een taakaccenthouder milieu bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). In ongeveer de helft van de korpsen kunnen RMT’s gebruik ma-ken van de diensten van zogenaamde informatiemakelaars. Dit zijn medewerkers van de bovenregionale recherche die werkzaam zijn bij een Interregionaal Milieu-team (IMT). Zij hebben tot taak informatie te verzamelen, te bundelen en te ont-sluiten op het gebied van milieuovertredingen.

Diverse RMT-chefs hebben aangegeven dat de informatie over milieu-overtre-dingen en –criminaliteit enorm versnipperd is. Er zijn diverse organisaties actief op dit terrein: bijzondere opsporingsdiensten, gemeenten, provincies, waterschap-pen, RMT’s, IMT’s, KLPD, OM, FP. Vrijwel al deze organisaties hebben hun ei-Tabel 4.11: stelling: ‘relevante informatie

over milieucriminaliteit binnen mijn regio wordt in de praktijk structureel geanaly-seerd en veredeld’

Helemaal mee eens 1

Mee eens 7

Niet mee eens 14

Helemaal niet mee eens 2

Tabel 4.12: verantwoordelijken voor ana-lyse en veredeling van informatie

(N=24, meerdere antwoorden mogelijk)

Specifiek teamlid 9

Regionaal Informatieknooppunt 9 Informatiemakelaar IMT 7

93

gen informatiesysteem waar de andere partijen geen inzicht in hebben. De infor-matie van de verschillende partijen wordt vaak ook niet op een andere wijze ge-deeld. Een teamchef hierover:

“Volgens mij is het voor een echte milieucrimineel geen probleem om buiten schot te blijven. Als je bijvoorbeeld illegale ontgrondingen in verschillende gemeenten doet, zal niemand het grotere verband ontdekken. De crimineel profiteert van de versnippe-ring.”

De geautomatiseerde systemen van de verschillende organisaties zijn niet aan el-kaar gekoppeld. Dit is deels te verklaren vanuit het verschil in bevoegdheid van de verschillende organisaties. Ook de plicht tot geheimhouding speelt hierin een rol. Zelfs binnen de politie worden verschillende registratiesystemen gebruikt. De re-gistratiesystemen XPol en BPS worden het meest gehanteerd. Dit zijn algemene systemen die dus niet alleen gericht zijn op het milieu. Sommige regio’s hanteren een eigen systeem. In 2009 worden nieuwe uniforme registratiesystemen inge-voerd. Geheel Politie Nederland gaat dan werken met de registratiesystemen ‘Ba-sisvoorziening Handhaving’ (BVH) en ‘Ba‘Ba-sisvoorziening Opsporing’ (BVO). Momenteel werken verschillende korpsen al met deze systemen. Er bestaat ook een landelijk recherche-informatiesysteem (Meldingen Recherche Onderzoek, MRO). Hier hebben alle milieuteams toegang toe.175

Naast de versnippering van informatie en het gebruik van verschillende informa-tiesystemen spelen ook individuele belangen van organisaties een rol in de ge-brekkige informatiepositie. Individuele belangen van organisatie kunnen aanlei-ding geven om informatie niet te delen. Bestuursorganen willen soms niet dat een lokaal bedrijf strafrechtelijk vervolgd wordt. Interne belangenafwegingen van de bestuursorganen spelen hierin een rol. Door sommige teamchefs wordt ook tussen verschillende IMT’s en RMT’s een zekere mate van concurrentie gesignaleerd. Dat geldt vooral in gevallen waarin teams min of meer om werk verlegen zitten. Het delen van informatie kan ertoe leiden dat het eigen team een bepaalde zaak moet afstaan aan een ander team; iets wat bij schaarste niet gewenst wordt. RMT’s (en ook IMT’s) worden

geacht maandelijks zogenaamde signaallijsten bij te houden. Sig-naallijsten zijn lijsten met infor-matie over lopende onderzoeken

en/of over verschijnselen van milieucriminaliteit die (nog) niet tot een onderzoek hebben geleid en die wellicht een bovenregionaal en/of landelijk en/of internatio-naal karakter hebben. Deze lijsten worden door de dienst Nationale Recherche In-formatie, dNRI (sinds 2008 dienst IPOL geheten in aanloop naar een samenvoe-ging met de dienst Internationale Politiesamenwerking) vervolgens geanalyseerd en verwerkt tot een Tactische Monitor Milieu. Deze monitor wordt opgesteld om

175. De MRO is een databank bij het Nationaal Informatie Knooppunt waar HITS gesignaleerd worden die voorkomen dat meerdere teams met hetzelfde subject/object bezig zijn zonder dit van elkaar te weten.

Tabel 4.13:

Frequentie verstrekking signaallijsten aan IPOL

Maandelijks 11

Regelmatig, maar niet elke maand 7

Zelden 4

94

een landelijk beeld te vormen van de milieucriminaliteit. De wijze waarop de sig-naallijsten worden ingevuld varieert, zo blijkt uit tabel 4.13. Niet alleen de inhoud, maar ook de frequentie waarmee signaallijsten worden geretourneerd aan de dNRI is verschillend. Sommige teams vullen de signaallijsten met lichte zaken die niet meer dan 40 uur inzet vergen. Hierdoor ontbreekt een goed landelijk beeld van de milieucriminaliteit. In paragraaf 4.4.5.1. wordt hier nader op ingegaan.

In algemene zin geven slechts vijf teamchefs aan dat de informatie-positie van hun RMT goed is, zo blijkt uit tabel 4.14. Meer dan de helft van de respondenten is van mening dat de informatiepositie op z’n minst redelijk is. De vraag kan worden ge-steld of deze inschattingen van de RMT-chefs wellicht aan de optimistische kant zijn. Uit de interviews en andere enquêtegegevens blijkt bijvoorbeeld dat de mate waarin informatie wordt geanalyseerd en veredeld beperkt is en er nauwelijks criminaliteitsbeeldanalyses plaatsvinden.

In document Pro Facto (pagina 98-102)