• No results found

De invulling van de politiemilieutaak

In document Pro Facto (pagina 33-37)

2. De planevaluatie: het systeem in ontwikkeling

2.3. De beleidstheorie

2.3.5. De invulling van de politiemilieutaak

werd beschreven op welke wijze de politie moest worden georganiseerd om bo-venregionale milieucriminaliteit op te sporen.

De opdracht om vorm te geven aan regionale milieuteams werd door de ministers verleend aan de Raad van Hoofdcommissarissen. Het resultaat van het inrich-tingsproces van de regionale milieuteams werd gevormd door een document ge-naamd ‘Het Referentiekader voor de Politiemilieutaak’.32 VROM en het OM heb-ben het proces van de vorming van de regionale teams nauwlettend gevolgd. Het OM heeft geprobeerd een sterke invloed uit te oefenen op de vorming van de re-gionale milieuteams. De AID heeft in dit proces slechts een kleine rol gespeeld. De politie heeft bij de vormgeving van ‘Het Referentiekader voor de politiemili-eutaak’ niet alle tekstsuggesties van het OM overgenomen.33 Daarbij is het docu-ment niet ter accordering voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Derhalve is het document inhoudelijk niet volledig door het OM onderschreven. Deze voorbeelden geven weer dat in gezamenlijkheid gestalte is gegeven aan het inrichtingsproces. Het zwaartepunt van de zeggenschap over de inrichting van de regionale en bovenregionale politiemilieutaak lag evenwel bij de politie.

2.3.5. De invulling van de politiemilieutaak 2.3.5.1. Inleiding

In hoofdstuk drie van deze rapportage, ‘Het systeem op papier’, wordt uitvoerig beschreven wat in ‘Het Referentiekader voor de Politiemilieutaak’ en in ‘Kaders ten behoeve van de inrichting, expertise en intelligence van het Interregionaal Mi-lieuteam’ is beschreven. Hetgeen in deze documenten wordt beschreven, vormt het resultaat van het vormgevingsproces van de politiemilieutaak. Tijdens dit pro-ces van vormgeving van de politiemilieutaak is een groot aantal discussiepunten ter sprake gekomen. In deze paragraaf worden de belangrijkste discussiepunten toegelicht.

2.3.5.2. Eén organisatie of een samenwerking van meerdere organisaties Door de bewindslieden werd vastgesteld dat de organisatie van de politiemilieu-taak gestalte moest krijgen op regionaal en op bovenregionaal niveau. Er beston-den echter verschillende ideeën over de wijze waarop de organisatie van de mili-eutaak op de genoemde niveaus moest worden ingevuld.

De politie zette in eerste instantie in op een organisatie van autonome regionale politiemilieuteams. De bovenregionale milieucriminaliteit kon in de ogen van de

32. Raad van Hoofdcommissarissen, Het referentiekader voor de politiemilieutaak, Eindconcept d.d. 22 juli 2004.

33. Notitie d.d. 8 juni 2004 aan de milieuofficieren van Reinier van Loon en Gustaaf Biezeveld, d.t.v: Inge Klopper ,t.b.v notitie aan de hoofdofficier t.b.v. driehoek, betreft: opbouw regionale milieuteams politie.

26

politie worden opgespoord door horizontale samenwerking van de autonome regi-onale teams.

Het OM en VROM achtten deze organisatievorm minder wenselijk. Het OM en VROM zetten in op een inrichting van de politiemilieutaak in één landelijke orga-nisatie. De capaciteit van deze landelijke organisatie moest (gelijk de vormgeving van de VROM-Inspectie en het FP) worden verdeeld over gedeconcentreerde teams. Een situatie van één landelijk Interregionaal Milieuteam met vijf á zes ge-deconcentreerde vestigingen verspreid over het land werd door deze partijen als optimaal gezien. Een bespreekbaar alternatief was de Interregionale Milieuteams (beheersmatig) aan te sluiten bij de bovenregionale recherche, mits als separate units met geoormerkte capaciteit en aangestuurd door het FP.34 Een verdergaand compromis van onderbrenging van de korpsen als niet gescheiden onderdeel van de bovenregionale recherche leverde volgens VROM een onwerkbare situatie op.35

De keuze van de bewindslieden

Noch de door de politie noch de door het OM en VROM in eerste instantie ge-wenste organisatievorm van de politiemilieutaak is door de bewindslieden uitein-delijk verkozen tot de feitelijke inrichtingsvariant van de politiemilieutaak. De bewindslieden kozen voor een organisatievorm van regionale milieuteams (RMT’s) die zich bezighouden met milieucriminaliteit op regionale schaal en In-terregionale Milieuteams (IMT’s) die zich bezighouden met de milieucriminaliteit op bovenregionale schaal. De lokale milieucriminaliteit werd door de bewindslie-den ondergebracht in de basispolitiezorg.

Gekozen werd voor aansluiting van de schaal van de organisatie van de politiemi-lieutaak bij de schaal van de overige taken van de politie. Ten behoeve van de op-sporing van regionale criminaliteit werd in elke politieregio een RMT opgericht. Twee keer twee regio’s hebben een gezamenlijke RMT’s.36 Dit maakte dat in to-taal 23 RMT’s zijn gevormd. De interregionale milieutaak werd ondergebracht bij zes IMT’s. Die (beheersmatig) waren ondergebracht bij de bovenregionale recher-cheteams. De zes IMT’s zouden zich richten op de ketengerichte zware vormen van (bovenregionale of internationale) milieucriminaliteit. De RMT’s zouden zich richten op de opsporing van de niet-eenvoudige, meestal bedrijfsmatige en op re-gionaal niveau gepleegde milieudelicten.

34. Notitie ‘Standpunt VROM en OM,’d.d. 6 oktober 2003 t.b.v. het GD-/IG-PG-overleg politiemilieutaak van 3 oktober 2003.

35. Notitie ‘Commentaar VROM op notitie BZK politiemilieutaak’, ongedateerd.

36. De formele constructie in beide gevallen verschilt van elkaar. In het geval van Zaanstreek-Waterland en Noord-Holland-Noord hebben deze afzonderlijke regio’s formeel elk hun eigen team met eigen moeder-korpsen, taakstellingen, personeelsbeleid, et cetera. Operationeel gezien opereren de beide RMT’s echter als een zelfstandige, samengevoegde eenheid onder leiding van één teamchef. De teams van Gelderland-Midden en –Zuid zijn wel formeel samengevoegd. Het enige punt waaruit nog blijkt dat er het een samen-gevoegd team is, is dat de medewerkers hun salaris krijgen van het oorspronkelijke beheerkorps.

27 2.3.5.3. De personele invulling

Een belangrijk aspect van de invulling van de milieuteams was de personele in-vulling. Benadrukt werd dat de milieuteams alleen mochten bestaan uit goed ge-kwalificeerd personeel en dat de voorgeschreven grootte van de teams ook daad-werkelijk werd opgevuld. Het operationele personeel moest bestaan uit een sa-menstelling van milieuexperts en opsporingsexperts. Een ander belangrijk punt werd gevormd door de verhouding tussen operationeel personeel en ondersteu-nend personeel.

Vanuit het ministerie van Justitie, VROM en het OM werd het standpunt gehul-digd dat een zo groot mogelijk deel van de medewerkers van de politiemilieu-teams een operationele functie moest vervullen. Vanuit de politie werd daarop voorgesteld een verdeling te maken tussen operationeel en ondersteunend perso-neel met een verdeelsleutel van 70/30. Voorgesteld werd dat 70 procent van de medewerkers van een politiemilieuteam een operationele taak zou uitvoeren en 30 procent van de medewerkers een ondersteunende taak zou vervullen. Het ministe-rie van Justitie, VROM en het OM hadden enige moeite met deze personele invul-ling van de politiemilieutaak. In de ogen van deze partijen was door deze verdeel-sleutel te weinig operationeel personeel beschikbaar.

De verhouding 70/30 vloeide voort uit eerder vastgestelde kaders ten behoeve van de inrichting van de bovenregionale recherche. Het uitgangspunt bij deze verde-ling was dat een opsporingsonderzoek niet kan functioneren zonder behoorlijke operationele ondersteuning. Een uitbreiding van de opsporingsfunctie moest in dit licht dus gepaard gaan met extra operationele ondersteuning. Door de personele capaciteit te organiseren met de 70/30 verhouding kon zowel kwalitatief als kwan-titatief op voldoende ondersteuning worden gerekend voor een adequate opspo-ring van milieucriminaliteit.

Overeengekomen werd de bovenregionale politiemilieuteams te organiseren met een 70/30 verhouding tussen operationeel en ondersteunend personeel.

2.3.5.4. De grootte van de teams

De discussie over de grootte van de politiemilieuteams werd in belangrijke mate bepaald door het totale bedrag dat beschikbaar was voor de uitoefening van de po-litiemilieutaak en de daaraan gekoppelde fte’s. Naast het financiële aspect speelde echter ook een organisatorisch aspect een rol in de keuze van de grootte van de teams. Door de betrokken partijen werd gediscussieerd over de minimale grootte die een politiemilieuteam moest kennen om op effectieve wijze gestalte te kunnen geven aan de politiemilieutaak. In deze subparagraaf wordt het organisatorische aspect toegelicht. In de volgende paragraaf wordt het financiële aspect uiteenge-zet.

28 De grootte van de IMT’s

In een overleg tussen de bewindslieden, dat plaatsvond in een vroeg stadium van het inrichtingsproces, werd overeengekomen dat de interregionale politiemilieu-taak zou worden ondergebracht bij de zes bovenregionale rechercheteams. In dit stadium werd besloten dat elk van de zes bovenregionale rechercheteams werd uitgebreid met een geoormerkte capaciteit van 10 tot 20 fte, een IMT, dat werd ingezet voor de opsporing van bovenregionale milieucriminaliteit. Afgesproken werd dat in 2005 zou worden gestart met een formatie van 10 fte per IMT en dat jaarlijks zou worden bekeken of uitbreiding van de teams gewenst was tot een to-taal van maximaal 20 fte per IMT. Door VROM werd de door Justitie voorgestel-de aanvangsformatie van 10 fte per IMT niet toereikend geacht voor een avoorgestel-dequaat functioneren. Een werkbare aanvangsformatie lag voor VROM op 20 fte voor de 4 kleinere IMT’s en 30-40 fte voor de 2 grotere.37

In een verder gevorderd stadium van het inrichtingsproces van de politiemilieu-taak kwamen de bewindslieden terug op de gemaakte afspraak en werd deze bij-gesteld. Afgesproken werd dat de IMT’s vanaf de aanvang zouden bestaan uit een formatie van 20 fte.38 De grootte van 20 fte per team sloot in de ogen van de be-windslieden het beste aan bij de taak van de IMT’s. De ervaring met de bovenre-gionale rechercheteams, een inschatting van de zwaarte van de taak en inhoudelij-ke debatten over de aanwending van de NMP-gelden waren debet aan de nieuwe afspraak.

De grootte van de RMT’s

Door de betrokken partijen werd gesteld dat een RMT ten minste zou moeten be-staan uit 10 fte. Een team van minder dan 10 fte werd niet levensvatbaar geacht. Een dermate klein team zou te kwetsbaar zijn om de milieutaak naar behoren te vervullen. Justitie en VROM zetten tijdens de discussies over dit onderwerp in op grotere teams. BZK en de politie pleitten echter voor RMT’s die niet groter waren dat 10 fte.

Uit een brief39 van de toenmalige portefeuillehouder Milieu in de Raad van Hoofdcommissarissen, Eringa, blijkt dat werd besloten dat in totaal minimaal 250 fte beschikbaar werd gesteld voor de RMT’s.40 Hiervoor werd gekozen vanuit de gedachte dat ieder team uit minimaal 10 fte zou moeten bestaan. De formulering dat de som van de totale inzet van de RMT’s tenminste 250 fte moest bedragen liet echter ruimte voor een andere interpretatie. De toenmalige portefeuillehouder Milieu, Eringa, omschreef deze situatie als volgt:

37. Brief van de plv. inspecteur-generaal van VROM aan de minister, kenmerk VI/SIG-3903.

38. Brief d.d. 26 januari 2004 van de Directeur Politie van BZK aan de korpschefs van de regionale politie-korpsen en het KLPD over sterktegroei en defensiepersoneel.

39. Brief d.d. 27 september 2004 van Pier Eringa portefeuillehouder Milieu met als onderwerp ‘Oprichting regionale milieuteams,’ kenmerk 04/KC.

40 . De onderzoekers hebben geen bronnen aangetroffen die deze afspraak, de totaal minimaal 250 fte, ont-krachten.

In document Pro Facto (pagina 33-37)